Hand.)
ONAFHANKELIJK ORGAAN
VOOR NEDERLAND.
tUÏNE,
rRAAT 39-4
EIR.
Corpulentie 4"
0
Artikelen.
is en franco -
J
7-CI//YÓ
[OFFERMAKERIJ,
2.
SCHEN
DERWAREN.
ie»inrichting.
ikkel en Staal bij
5e jaargang.
ZATERDAG, 27 MEI 1911.
No. 21
ff OVINGH
it in
ar Maat in
ervaardigd.
AMSTERDAM.
5 4 0.
A HAARLEM.
eering
DER ONTVETTINQS-
sven spoedig een slank
gezondheid. Prijs f I.
n PINCE-NEZ
lie modellen in
N Opticien,
iaarlem. Tel. 1059.
Het Bloemendoolsth (iMblnd.
Prijs per
halfjaar f 1.25
vooruitbe
taling.
Prijs per
nummer f'0.10
Advertentiëu
10 cents per
regel
b\j herhaalde
plaatsiug
korting.
Mudedeelingon v.m allerlei aard aan de hoofdredactie schriftelijk:
Vijverweg 7 te Bloemendaal
Alle medodeelingen de administratie, advertentiön enz. botrelT ndo:
Ged Oude Gracht 03, Haarlem. Telefoon 141.
Het auteursrecht van den inhoud van dit ltlad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Jnni 1881 (Staatsblad 124) tot regelincr van het auteursrecht.^
Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden.
.Het Bloemendaalsch Weekblad"
Ged. Oude Gracht 03, Haarlem.
Onze spreuken.
Onze spreuken zijn ditmaal ontleend aan den dich
ter De Genestet. Dit nummer bevat ook een kiek
van de bank, voor het oprichten waarvan het Algemeen
Nederl. Verbond zoo zijn best doet en voor welker
vervaardiging en plaatsing nog f1500 noodig is.
Moge de lezing van het een en de beschouwing
van het ander onze lezers opwekken nogmaals een
bijdrage voor de De Genestetbank af te staan. Men
weet dat de heer Mr. H. Ph. 't Hooft, Groote Houtstraat
164 te Haarlem, als penningmeester van het Comité
gelden hiervoor in ontvangst neemt.
I' heb ik lief, mijn blauwgekielde,
Mijn Ilollandsch frisch ontloken jeugd,
Die Hildebrands penseel bezielde,
Uw fiksen aard, uw ronde deugd!
Onze tentoonstelling.
Fr. Huijsmans, Ko Doneker en P. Puype.
III.
Hegel zegt in zijn rechtsphilosophie
dat de mensehen zich in liet hoofd hebben
gezet, wat hun tot eer strekt, in het
gevoel niets een plaats te geven wat niet
in de gedachte gerechtvaardigd is, en
noemt dit het karakterteeken van den
nit-uweren tijd.
Hieruit is te verklaren de met Lessing
begonnen bloei der kunstkritiek die kunst
en jihilosophie tevens is, en welke even
vei' van kimstonderricht staat als de
wijsbegeerte van het onderricht in een
bepaald vak of ambacht.
Kunstkritiek heeft eenerzijds uit te
maken wat liet sclioone in het algemeen
is, en verder in hoever een bepaald
- kunstwerk dit sclioone openbaart.
Het sclioone is, alweer volgens Hegel,
het geestelijke dat zich zinnelijk open
baart, maar zoo dat het zinnelijke bestaan
zich geheel en al van geest gedrenkt
vertoont. Kunst is dus volgens hem geen
aangename of nuttige bezigheid, geen
spelen, maar kunst is een der wijzen
waarop de geest zich vrij maakt van de
eindigheid, van het beperkt bestaande,
liet is een der wijzen waarop het eeuwige
zich verzoent met het zinnelijke, waarop
het wezen zicli verzoent met het ver
schijnsel; kunst is een der wijzen waarop
de waarheid welke immers de levende
eenheid is van twee aan elkander tegen
gestelden, zich levend openbaart.
De kunst legt liet voorbijsnellende,
zicli zinnelijk openbarende geestelijke
vast en ook in zoover overwint ze de
natuur die bij de geboorte van het nieuwe
over het geborene tevens het doodvonnis
strijktmaar de kunst gaat ook nog in ander
opzicht de natuur tc hoven, zij laat van het
uiterlijk verschijnsel weg, wat niet mede
den innerlijken geest openbaartin zoover
schept de kunst en is de kunstenaar
poëet, in zoover mist de kunstenaar een
bepaalde uitdrukkingswijze of manier,
zonder welke hij niets zou kunnen tot
uiting brengen; in zoover zijn alle
kunstenaars waar en oorspronkelijk. In
zoover ook staat kunst ilf van dingen
van smaak, d. w. z. waar de gemiddelde
mensch smaak voor heeft.
Het met goeden smaak gemaakte kunst
voorwerp stelt zich aan of voor de zinnen
èn aan de verstandelijke, vergelijkende
overweging poëzie, ware kunst neemt
de geheele rede, de rijpe geest vol in
beslag. Daarom ook huivert de zooge
naamd „goede", d.w.z. algemeen geldige
smaak van een tijd of mode terug voor
de diepere geesteswerking welke echte
kunst kenmerkt, waarin groote hartstocht
leeft en waarin de zin voor kleinigheden
is opgenomen en mede wordt gesleept.
„Alleen de ideeën-schilder is in de
sclioone kunsten meester", zegt Kant.
„In de kunsten ligt", volgens Hegel,
„dat de mensch uit zich zelf het godde
lijke voortbrengt".
Met den godsdienst staat de kunst aan
hare edelste gewrochten in een 'natuur
lijk' verhand, zegt Bolland.
Wij eindigen onze aanhalingen met de vol
geilde woorden van Bolland Het moderne
realisme heeft het oud romantische geërfd
en behoudt liet aan zich, zonder dat liet
dit in zicli zelf weer kan te niet doen (I).
Onze kunst brengt de vroegere innigheid,
men zoude kunnen zeggen het mystieke
daarvan, op hooger peil allengs terug,
zoodat onze kunst in zijne vrijheid 'ro
mantisch blijft (II) gelijk in het algemeen
de aesthetische zin in zijne vrijheid
'humoristisch' is gebleken (III).' Wij
zweren niet meer bij eene bepaalde en
beperkte of bekrompene opvatting van
het sclioone, treffende en verheffende,
zooals die in bijzondere kunstphases ver
werkelijkt zijn, maar zijn'vrij'romantisch,
dat is romantisch met mate (IV) en in
de ongedwongenheid van de Idee, die
zicli in liet andere van haarzelve weet
weer te vinden (V).
Moesten wij het werk op onze ten
toonstelling kenschetsen, met het werk
dat de beeldhouwer Pieter Puype hier nu
1 leeft ingezonden'stellen wij hem op het
terrein van den goeden smaak en op
den rand der diepte, waarheen wij afste
ken, wanneer wij werk zien dat ons
met ontroering aan ons zelf onttrekt.
Er zijn menschen die op ons een aan-
genamen indruk maken, zij bezitten een
zekere sierlijkheid van aangenaam zien,
die den omgang met hen tot eene oogen-
blikkelijke verfrissching maakt, zonder
dat we er nog een zier anders of beter
van worden. Er zijn andere men
schen in den omgang met wie men
afsteekt naar de diepte, zij bewonen
een andere wereld, dan die wij met onze
oogen zien, zij vullen den kring van
hun aardscli leven met liet aroma van
hen zelf, wie in dien kring treedt, en in
die sfeer ademt wordt anders, en datis
altijd beter want het leven is de deugd
van liet anders worden. Zij zijn kunste
naars, poëtenzij hebben niet meer aan
spraken dan die andere meer gewone
menschen, want ieder mensch heeft aan
spraak op zooveel vrijheid als liij behoeft
voor de volkomen ontplooing van zijn
innerlijke macht, alleen de innerlijke
macht van den kunstenaar, den poëet, is
van hooger orde, van betere qualiteit dan
die van hen van welken er 12 gaan in
een dozijn.
Puype staat met zijn nu, hier tentoon
gesteld werk naar onze schatting tusschen
die beide soorten menschen in.
„Zwaar-geslagen van passie en verdoe-
„menis en trots", „opgaande in een zee
„van verrukking", met dit werk is er bij
hem geen sprake van en toch is liet meer
dan banaal salonwerk. Wij zijn benieuwd
later ander werk van hem te zien, waarin
het schoolsclie met voeten worde getreden,
waarin liet vel van zoetheid van het
gelaat van liet immers in waarheid zoo
hittere leven wordt afgescheurd om liet
wezen en liet karakter der dingen aan
liet licht te brengen, zoo als ze zijn in
het licht van de alle sierlijkheid om hare
zelfs wil 1 ïatende idee, van de in overmaat
van kracht van zelf licht en muziek uit
stralende gedachte.
Puype heeft ons zijn werk tijdelijk
toevertrouwd om bij ons publiek te worden
ingeleid en hij kon dit want slechts
enkele dagen had hij om te be
slissen of hij aan ons verzoek zou vol
doen niet anders doen dan door werk
dat jaren geleden door hem gemaakt,
eenigzins een geheel vormde, over te
zenden. Wij zijn hem daarvoor dankbaar
en verlangen niets, doch hopen, dat liij op
een 'gegeven oogenblik eens flink zal vloe
ken het wereldsche gedoe, waaraan hij
door omstandigheden bevestigd schijnt,
om daarna, al was het maar één ding
te maken, waarin hij zijn lieelo ziel van
hart en trouw werker legt, in hare tegen
stelling met de wereld die voor eerlijke
werkers tezet hier, lezer, elk
woord dat gij wenscht, mits liet afkeu
rend klinkt - is, en dat te zeer blijft om
er met tevredenheid in te kunnen ver-
keeren.
Geen waar kunstenaar of één van
heiden: hij veracht de wereld in den
gezonden hoogmoed van zijn ervariug-
looze overmoedige jeugd, of hij heeft
ze overwonnen in de tot rijpheid gekomen
kracht, van in den strijd met de wereld
en zich zelf doorworsteld leed.
Hiermede gaijn wij over tot Huijs
mans en Doneker.
Met Huijsmans en Doneker steken wij
af naar de diepte.
Op Huijsmans zijn vorenstaande aan
halingen uit Bolland I, II, IV ten volle
van toepassing. Heilig als den Germanen
liet woud was, zijn hem de duinen, zijn
realisme is mysticisme tevens en als
zoodanig echt modern-romantische kunst,
die met protestantsch-nuchtere werkelijk
heidsweergave alleen het onderwerp ge
meen zou kunnen hebben. Savry bijvoor
beeld is veel meer protestantscli dan
Huijsmans. De duinen, die voor Huijs
mans het geheiligd oord zijn, waar hij
zich opgevoerd voelt tot God, zijn hem
toch ook niet meer dan het „oord"
daartoe, de tempel, wij zouden kunnen
zeggen de huiselijke aanleiding voor zijn
eigen binnenste om de goddelijke werk
zaamheid des geestes op te vangen. De
daar in hem gezaaide beelden hij het
nadenken ontkiemend, worden op zijn
atelier in eene worsteling tot verschijnsel.
Men kan het ook zoo zeggen: bij die
kieming, bij die worsteling is het
zijn geest die van eigen wezen, van
eigen bloed aan het in gewaarwording van
huiten aangebrachte in volle vrijheid
medegeeft, zonder dat hij zich angst
vallig vraagt, wat de werkelijkheid indien
"ij spreken kon over de gelijkenis van
liet bestelde portret, zon zeggen. Rem
brandt, het groote type der modern-
romantische kunst, heeft dit aan zijn
omgeving ook niet gevraagd, en wat is
voor een kunstenaar, die het goddelijke
in zichzelven uitspreekt naar aanleiding
van een omgeving, het verschil of die omge
ving is een duin of een verzameling meubels
of menschen? Vrijheid, volle vrijheid, de
kunstenaar die haar erkent als zijne
eerste levensbehoefte, alleen hij zal tot
iets groots in staat zijn.
Wordt vervolgd.)
Geloof, gij vroolijk kind, in stralen, zangen, rozen,
In vriendenoog en, maagdenblikken, dichterlied;
Geloof in lachen, schreien, blozen
Geloof, geloof en twijfel niet!
Als de Meiboom geplant wordt.
De vijfde maand van het jaar is gedoopt naar
de Eomeinsche godin Maja.
'tls zonderling dat men, door alle eeuwen heen.
die benaming vanheidenschen oorsprong behouden
heeft. In Nederland is trouwens een tijd geweest,
waarin men trouw gebruik maakte van de lief
lijke benaming bloeimaand, evenals van andere
dergelijke hollandsche benamingen, waarvan wij
in den nieuweren tijd wel voor goed afscheid
schijnen te hebben genomen.
Hoe 't zij, nu wij daaraan sinds zoolang ge
woon zijn, heeft ook het woord Mei voor ons
een lieflijken klank en, in noordelijke streken
althans, is de aandacht altijd in bijzondere mate
op deze maand gevestigd geweest.
De oude Germanen stelden zich voor, dat er
twee steeds tegen elkander strijd voerende goden
waren, die beurtelings overwonnen: Zomer en
Winter. Die wezens mogen dan in werkelijkheid
niet bestaan hebben, in de natuur scheen het
toch wel zoo te zijn; en nog altijd is dat zoo
de jongste dagen kunnen het getuigen.
De ouden konden nog niet weten, dat
zekere natuurwetten onveranderlijk in deze jaar
periode een sterke afkoeling der lucht veroor
zaken. Wij, die het wel weten en den strijd
altijd verwachten, troosten er ons in en nemen
desnoods onze maatregelen. Wij weten dat het
slechts de eerste sterke reactie is, die ons deert
na de eerste voorjaarswarmte. De afkoeling in
Juni zal veel grooter zijn en toch zullen wij er
niet alleen nauwlijks op letten, maar ze wel
licht zeer welkom vinden.
De voorvaderen namen als vaste regel aan, dat
het gevecht tusschen zomer en winter op den
eersten onzer bloeimaand geëindigd was, en lang
nadat het heidendom voor het christendom plaats
had gemaakt, bleef het Meiboomen planten in
vollen gang. Het staat vast dat bij ons dit ge
bruik nog in de 17e eeuw bestond; maar het
ontaardde geheel. Trouwens, een pretje kwam
er gewoonlijk bij. De kronieken verhalen omtrent
het beroemde Rijnsburger klooster, voor welks
abdis eens Karei V een knie ter aarde boog,
dat de jongelui in den nacht tusschen 30 Aprii
en 1 Mei een boom plantten op het plein voor
den hof der abdij, 's Morgens ging een schaar
van in het wit gekleede en met kransen ge
tooide meisjes naar de poort en werden de
abdisse en de jonkvrouwen (in een abdij waren
slecht adellijke nonnen of monniken) tot be
zichtiging nitgenoodigd. Er volgdedan een optocht
eigenlijk een feest in optima forma; maar toen
in de 17e eeuw de eerste Meidag naar het ge
voelen der overheid al te vroolijk werd, ging
men het planten van Meiboomen verbieden.
Naar het volksgeloof der oude Germanen,
dansten in den eersten Meinacht de heksen met
den duivel op den Blocksberg. Den christenen
was dit bijgeloof natuurlijk een gruwel. Zij
wijdden het oude heidensche Meifeest aan de
heilige Walpurgis, in het jaar 778 overleden.
Sinds was de Meinacht Walpurgisnacht; maar
in den Harz togen nog altijd de heidensche
Germanen, de vervolgden om des geloofs wil,
naar den Blocksberg en brandden er hunne
vuren ter eere van Wodan.
De Meimaand lacht,
Geen sneeuw bevracht
Meer 't groen der heuvelklingen;
Het ijs smolt weg,
In bosch en heg,
Hoort men de vogels zingen.
Komt, spoeden we ons naar boven,
Komt, laat ons, naar der vad'ren wijs,
Alvader dankend loven.
Naar bovenop naar boven
In onze meer rustige tijden hechten wij minder
aan den eersten Meidag, al blijft hij in sommige
^ringen een punt van vereeniging.
In 't algemeen intusschen blijft de Meimaand
toch altijd nog het symbool van ontwaking en
ontwik keling en blijven allerlei verrichtingen in
het huiselijk en familieleven er mee in verband
Htaan.
Zachte regens en warme zonnestralen mogen ter
stond weer worden afgewisseld door gure winden
en knetterende regenvlagen, het eenmaal ontwaakte
leven laat zich niet meer terughouden. Nieuwe
verbintenissen worden geslotennieuw dienst
personeel wordt aangenomen. Verandering en
verwisseling alom. Men verlaat de eene woning
en trekt naar de andere, en ook nog in anderen
zin wordt het oude nest verlaten. Want de jonge
man en het jonge meisje om ons nu tot hen
te bepalen, die elkaar gevonden hebben en
besloten de levensreize samen voort te zetten,
zeggen vaarwel aan het oude lieve thuis en gaan
het eigen nest bouwen. Oude banden worden
losser gemaakt, soms geheel ontbonden. Dat gaat
niet altijd zoo gemakkelijk en, nevens de hoop,
sluipt ook soms wel eens de weemoed in het
hart. Maar de hoop wint het toch altijd. Straks
Het ontwerp der De Genestet-bank in denkbeeldige omgeving.