keer
Bloemendaalseii Weekblad
Inmaakglas
iket. -
kvereenigin§.
eRrcAT735 HAARLEM
IKELEN.
van
BIJVOEGSEL VAN
Zaterdag 22 Juli 1911. No.
29.
VAN BOEK EN TIJDSCHRIFT.
1
en P. H CRAANDÜK
pandbrieven, nu teger
10, f500. f 100 en f50
ionairs in effecten, ei
degracht 65, Haarletr
Ruimst gesorteerd
rsetten-Magazp.
Specialiteit
1SETTEN op maat.
Gegarandeerde Coupe.
Fs ten opzichte van
moeilijkste figuren.
3 as- en wacht-
mer parterre.
onze
iken.
geurige bi
OFLEVERANCIERS-
ïlW. Telefoon 1543
I0UT DE CLERCQ.
PRACTISCHÜ
FERILISATOR.
IENDAAL (N.-HO'
LUNCHROOM.
Bosch- en zeelucht.
KLABOU.
mijns plichts als ic'k u segh dat liet vervolglie
er van hetselve in volheyt van tael en geval
evenaert. Soo krygen wy noch veele verklaeringhe
van Koe]iels, Galerven en Berceaux, van Laby-
rintlien en Doolhooven, van Haagen, voor
dewelcke men planten ghebruyckte welx tytels
luyddenhaselaers^ stekelbesien, aelbesien,
plauen, framboosen, eglentiers, braembesien,
suyghelmammekens, wissen, vlier ghemengt liier
en daar met haghedoorne, wilde appelboomen
ende paradijsappels, cornoelieboomen, mispelen
ende ceelcruydt, gelsemjjn, roosmarijn, palmen,
geneverhout, cypres, savelboom, cederhout, roose-
laers. Verder van Fonteyne, Vaasen, Meubelen,
Park en Bosch, van Reigerijen en Wild-
baenen, Vischcommen en ten evnde eene
beschouwinghe over Boomen, Planten, Bloe
men en wat dies meer sy, waer van alderaerdigste
dinghen gewag wort gemaeckt. Om u daer mee
nog wat besig te houden, herhaal ick hier op
eygen wijze wat ick las over enckele dinghen.
By voorbeeltvan de VygeboomDese wort ge-
noemt seer ghevoelig, aengesien liy deur de vorst
haest heschadiclit wort, deur de windt syn
tacken verliest en deur drooghte uytgemergelt
wort, waerdeur dat de vvge eer afvalle dan rijpe
worden, die oock lichtelick van de sneeuw, nevel,
mist enne grote coude schade lydet. Een goede
raedtgevingh was Ghy suit eenen wilden (manne
tjes) vygeboom tamj jfwyfjesboom) maecken, ist
Omheining met „tuinen",
gheestelike kintscheyt Ihesu ghememoraliseeret.
En van der jacht d'minnen tusschen die devote
innighe ziele en dat dierken Ihus, T'Antwerpen
by Claes Leew den XVII December A0. 1487".
Soo siet ghe, goedwillighe leeser, die my ge-
staegh gevolgt hebbende de hoogheit van dit
boeck tans treflyck kan blycken, dat ghy het
tot nut oft noodigh weezen wel koopen mooght.
Ghy zult, mijns bedunkens, wel doen dit boeck,
dat gemeen dient te worden in heel ons landt,
met aendacht te leesen, opdat u de opghetoghen-
heit beziele, waermee deszelfs blaen my hebben
ghetroffen, en waerdoor uw sinnen niet alleen-
lyck zullen worden verfraayd, doch oock een
nieuwe geleertheyt u op de baen der Kennis
sal geleyden. Quod feci. Cokbasius.
I
1891.
laatst f 1.500.000.
Extra-reserve f 8812.35
tlieken f 14.(551.519.7;
irieven f 14.560.400.—
Utrechtschestraat 58,
AMSTERDAM.
4AARLEMMERMEER (Hoofddorp).
INGATIE, BUITENLAND"
ING, DISCONTEERINC.
TBRIEVEN, REKENING
tten) te Haarlem.
EN LIMONADES,
svat te verkrijgen is.
/rij voor elk chemisch onderz.
en Heer JAC. PIJL. Bloemen-
loemendaal. Tel.750 en Zijlweg:
ïfoon 2095.
ij HAARLEM,
TRAM).
- Nette bediening.
ïmunaal 2779.
„Oud-X ederlandsche Tuinkunst".
Geschiedkundig overzicht van de
Xederlandsche tuin-architectuur van
de 15de tot de 19de eeuw, door Jhr.
C. H. C. A. van Sypesteyn. Met 111
afbeeldingen. Uitgave van Martinus
Xijhoff, 's-Gravenhage. Prijs 5.25,
geb. 5.90.
(Fragment inleiding),
is het niet verwonderlijk dat in de Nederlanden,
Mie eeuwen lang een zóó voorname plaats in
namen bij de beoefening van den tuinbouw, wier
uinarchitectuur steeds de bewondering van de
haburige landen opwekte die ben navolgden, dat
lier geen enkel boekwerk bestaat, dat, zelfs
mvolledig, een beeld geeft van de geschiedkun-
iige ontwikkeling van deze beide zoo belangrijke
litingen van kunst en nijverheid in de Noordelijke
11 Zuidelijke. Nederlanden? E11 in dezen laatsten
ijd, nu de lust in bet buiten even weer zoo
uegenomen is, bij het vele zoeken naar een
nieuwen stijl van tuinaanleg, treft men onder
'ul de werken die verschenen over land- en tuin
bouw, boscbteelt, tuinaanleg, niets aan over de
iescbiedenis van onzen tuinbouw, uiets aan over
e geschiedenis van onze oude tuin-architectuur.
Dit werk 1111 is eene eerste poging om in die
I emte, voor zoover het de tuinarchitectuur be
treft, te voorzien.
Nog een reden bestond er voor mij 0111 bet
i'it te geven. En die was om de kennis omtrent
ie oude Xederlandsche tuinen wat meer in ons
nd te verbreiden. Want het is meer dan treurig
weinig als men daarvan in het algemeen
weet. Dit blijkt telkens weer. E11 liet heeft dit
aar lijk ellendig gevolg, dat velen eenvoudig
naar meenen, dat er geen Ilollandsche tuinen
Ue.staan hebben!
l)it boekwerk berust op eene verzameling ge-
t vens van allerlei aard, sinds meer dan twintig
aren bijeengebracht. Zeker bad ik meer op
linnen noemen en zou nog meer te vinden zijn,
i h ik meende voldoende bouwstoffen te hebben
ui er een beeld uit te kunnen vormen van de
utwikkeling van de tuinarchitectuur in de
ederlanden.
Bij het betreurenswaardig gemis aan oude
ederlandsche literatuur over dit onderwerp moge
et ons tot troost strekken <lat andere landen
ierin niet veel rijker zijn dan wij. De meeste
Hekwerken toch waren niet anders dan band
eken, die aangaven hoe men werken moest
olgens de begrippen van den tijd waarin de
rijver leefde. De historische beschouwingen
i -alen zich in den regel tot den tijd van het
ude Rome.
(Iet beste achlte ik om deze op zich zelf 011-
ledige bronnen met elkander te completeeren
i bijeen te voegen wat de Xederlandsehe oude
schrijvers en kunstenaars ons leeren van den
in aanleg in liun tijd. Dit moest dan vergeleken
orden met hetgeen nog hier of daar van ouden
'tuinaanleg in wezen was gebleven. Verder moest
onderzocht worden wat of schrijvers op ander
au>ied, in en buiten ons land, zij bet dikwijls
«terloops, vertelden over de oude tuinen die zij
1 de Nederlanden zagen. In de eerste plaats
nen de oude reisbeschrijvingen hiervoor in
Aanmerking. Maar het belangrijkste ivas toch wel
0 de oude schrijvers over tuinbouw en tuin-
1 l itectuur in het buitenland mededeelden over
ctgeen in hun tijd door hunne landgenooten
in de Nederlanden werd ontleend.
Hoeveel moeite dit
k inhad, is die be-
Joond geworden door
s ele getuigenissen
die ik mocht vinden
t ti mijne eigen gege
vens werden èr door
versterkt en bewezen.
Ik meende dan ook -k
uitgebreide schaal
moeten aanhalen
«it hetgeen ik in oude v A
mitenlandsche wer-
;en over Nederland- ÖSöfcfc.-
che tuinarchitectuur feÉfesjte. v l -
ond vermeld. Menig «SÉ
ergeten of duister
,unt wordt bierdoor T
oldoende opgehel- j
ierd of verklaard.
Ik vertrouw dat
f na lezing van al die r fej
voor ons land en onze jgkv;1 j
inde tuinen zoo gun-
piige uitingen, geen Bh
j Ix-dei-lander meer zal Velf -JjM
S twijfelen aan hunne
belangrijkheiden dat
men wat meer zal
urn begrijpen, dat
wij gerust en rustig
de plaats mogen in
nemen, die het bui
tenland ons trouwens
geenszins betwist.
De Engelschen, die
ons het meeste te
danken hebben, er
kennen dit ook het
eerlijkst. De Fransch-
man begeeft zicli niet
gaarne in retrospec
tieve beschouwingen
die hem het oorspron
kelijke idéé bij de
buren zou doen vin
den. En voor de
kleine landen geldt
ok de regel, dat de
leintjes minder dooi
de grooten geteld
Worden dan die het
likander doen. Het
is dus waarlijk wel
-ijd dat wij den rang
ipeisclien die ons
Voorplein 15de eeuw.
and in de geschiedenis van de oude tuin-
.rchitectuur toekomt. Deze heeft toch niet alleen
en zeer opvallend eigen karakter gehad, maar
evens een grooten, ook niet genoeg bij ons
'ekenden invloed in de naburige landen uitge-
•efend.
Aan dit werk ligt allerminst de wensch ten
;rondslag om bet aanleggen van zulke oude
tuinen te bevorderen; maar bij bet weder in
richten van oude, nog bestaande tuin-terreiuen,
bij het herstellen van nog bestaande maar ver
minkte oude tuinen moge het waarde hebben
ook voor hen die bepaald iets in ouden stijl
wenschen aan te leggen, kan het een leiddraad zijn.
Dat ook dit werk niet volmaakt is, ligt voor
de band. Maar terwijl ik de gegevens die ik
vond jarenlang zorgvuldig bijeengaarde en steeds
tevergeefs naar bet verschijnen van eenig werk
op dit gebied uitzag, begon ik langzamerhand
de meening te koesteren, dat ik misschien beter
deed zelf mijne bevindingen te publiceeren dan
maar uit den treure uit te kijken of anderen
aan den horizon zouden verschijnen om dit te
ondernemen!
Mocht nu dit werk opwekken tot nader onder
zoek, ten einde tot eene volledige geschiedenis
van onze oude tuinkunst te geraken, dan is mijn
doel bereikt. En waar ik gedwaald kan hebben,
wat in de natuur des menschen ligt, zoude ik
willen eindigen met de woorden uit het „Tes
tament van Jean Je Meung:
„Et du mal, s'il y est, leur pri qu'il iie leur chaille
Mès rentiengnent le grain et jettent hors la paille".
Eeti'n bloemhof, mild cetn geur,
Ryck door zijn verscheidenheden
Van gedaante en levend kleur.
(Vonkel).
Xu hebbe ick nvt dezen inleydinghe den
schrijver yets laeten segghen over dit syn grote
vverkstuck, doch wil self oock de heuslievd van
de vele schone opmerekinghen en myn geneught
in alles wat dit deughdsaem boeck aenmerekt
met lofbasuynen uytschallen.
De Edele Heere Jhr. van Sypesteyn dan heeft
met syne cloecke rijekdom van kennis een grote
meé-waerdigheid betoont wat aenbelanght oust-
gunstighe Xederduvtselie tuvnen en deszelfs Bouw-
meesteren. Hij heeft in dit fraye boeck eenen so
voorbariglien geest betoont dat de goetwillighe
leser, hy zij dan onnosel of der saecke kundigh
by het oprekélen van alles watet bevat, van
louter lust onghetwijfelt de dinghen sal gaen
herleezen. Soo wilt dan met my tesamen gaen
om dese beschrij vinghe, dienstigh tot grote saecken,
vlughtiglyck door te reysen.
Laet ick u eerstens segghen dat 't boeck van
fraye printen, so grote als kleyne, als overvuld
'is, hebbende de uvtgeever Martinus Nvhofl', tot
Den Haeghe, sich hiermede als een uj-terst in-
schickelijck man betoont die solider luymen den
gulden regel volgde dat men den lezer niet met
te pasquam, wordt aldervoortreflvxt in bet boeck
van Jhr. vanSypesteynaengeduyd.
Als nu dit alles ryekelyck is opgeleit, gaet
de schrvver meenigerley andere saeck naer,
twelck dan ghedijt tot algemene kennis en goed
begrip van alle die dinghen aenbelanghende
war moeshoven, cruydthoven, keukenhoven rose-
tuyneu, in 't algemeen genaemd de slottuynen.
Hoe heerlyck doet sich op dese grote print,
stellende deselve een kasteeltuyn der XVIe Eeuw
vdor, dewelcke gegraveerd synde van Joh. Lon-
Uerseel, 't aensicht van dit so bevalligh lantschap
open. Overal geestigh geteekent als de sierlycke
fohtein, die sacht claeterend haer waater doet spat
ten; de blaeren die aen de toppen der boomen
friseh opluyken en waer men het soete geluyt
eens naghtegaels meent te hocu'endit heerlycke
beelt van volmaeekt schoon, waer de forel
int koele waater dertelt, het hertje bet malse
gras bespiedt, de blaetende geytjens hun vreugt
zwyjnen, de tortel kirt, 't bloode haesje smult
aent wilde lof, de blanke swaenen int effen vlak
des waaters hun edele lijfen spieglen, de duysent-
kleurighe pauw pronckt, waer bloemen van alle
tinten door andere kleuren heenschynende syn,
dit alles is een oogen-streeldery en een soete
wéllust voor lien die voor sulcke verheven pralery
sinnen kunnen gebruyeken.
u is de schrvver middel in de XVIe eeuw
laet ons zien hoe dese in veele opzichten
Koepel van een theetuin, 18de eeuw.
eenen leeglien dop magli payen, rnaer bem met
een soete vruebt moet verzaden. Enckele van dese
printen mocht ick van syne goedwilllgheyt erlan
gen hierin te laeten zien, kunnende gy hiermede
aireede een goedt denekbeeld becomen van al
wat zijn boeck aen schone en treffende afbeel
dinghen den weetgierigben leser aenbiedt. Want
is bet plaetjen hierboven niet van fynen aenlegh?
't Is van eenen koepel in een tuvn, getuyghende
van de goeden smaeck onser vaederen en deszelfs
hooggheroemde oudt-Hollantsche netheyt, waer-
van Huygenw, (die.hoewel by in syne Dichten !anc
niet altijdt so gangbaar is als in dit vaers, liier
echter het pro captu lectori# betragten de) zegt
„Soo moest daer alles staen in 't loot en op de rij,
Soo puntigh is ra', als kaeks; men waer schier ongeboren
Veel liever dan oen haegh te lijden ongeschoren.
Of 't God belieft of niet, de paden moeten bruyn
En kaeler zijn van gras als 't hoogste van een duyn;
De schoffel heeft geen rust, daer is een eeuwigh leven
Van wiejen dat men beurt. De tuynman magh wel beven,
Soo 't oncruydt meester wordt door weelde van nat weer,
Door overval van werek en door versuym nog meer".
En geeft 't hieronder staend u niet een goeden
aanschijn van wat vóór uw daeghen als eenen
Kasteeltuin 16de eeuw.
Theetuin 18de eeuw.
Theetuyn werd genoemd? Achteraf siet ghy weder
om eenen koepel. Een tweede, denckelijck een
„trekkas", aengesien er sclioorsteenen op staen,
aen d'andere zijde. De man vant buys, aen synen
Gouwenaar suygende, bekyekt liet werk zijns
tuyners, terwyl van vooren twee hupsche borsten
met langhe stocken in de hand op de goede
liuysvrouwe wachtende sijn. die hun komt aen-
segghen dat de getrocken thee al lecker rieckt.
Nog veel meer van wat toen ter tijdt aen de
tuynen volbracht werd, aen de Gotische tuynen,
het Voorborch met sijnen bron en een of meer
dere boomen, (gelyck het langlie printje hier
naest u aenduidtwaervan Maerlant getuygt
Die minlixte boem is van scaden
Entie scoenste oec van bladen
of, gelyek in den Lancelot staet:
In midden den beemt 111 enen pleine
Vant hi een overscone fonteine
Die ten voeten van ene siccamore spranck.
of oock wel betreffende de omgevingh van het
casteel en wat hiermee saemen hangt, over de
fonteynen, die dickwylswaeren „cout ende claer
en diep", over de boomgaerd, over alles wat
naer de ge- hruicken van die oude tijdt oock
maer eenigh sins met de verfraying der natuer
in verband stont, alsoock hoe de practyck erbij
Fontein 17de eeuw.
wel soo veel Heeren-huvsen, Lust-hoven en Hof
steden als in Vrankrykhoewel doorgaans niet
soo prachtigb en kostelijk".
Om dan nu int kort aen te geeven hoe de
gesteltenis tussen dese tijdperken was, kan ick
volstaen met te seggen datet voornaemste ken-
merek der XYIIe Eeuwsche tuynen en tevens
bet verschil hunner gesteltenis met die uyt de
XVIe Eeuw hyerin bestont, dat de eerste van
grotere stucken lands waeren met den hyeruyt
voortcomenden ruymeren aenlegh en tevens bet
beplanten met boomen en het maecken van
laenen meer tot stant quam.
Hebbende ick u dus een gedeelte der. veele
rijekdommen van bet boeck voor ooghen gestelt,
waerin oock voirkomt dat inde beschrij vinghe
der XVlIe Eeuw oock de naemen genoemt worden
van degene, die in fraye uytbeeldingh, in Dicht
en Proza de toenmalighe tuynen en lusthoven
hebben besongen, soo is het my tevens quijten
wgs een lotwissel van ruwlieyt tot heschaavingh.
Doch de weederstandt die niet ophield in ackt-
haprheyt van Staet en Yolck immer vooruvt te
gaen, en d'eenstemmigheit van allen 0111 met
kloeckheit en mannelyke moedt eene plaets te
winnen tussen d'andere volckeren, deedt oock
de sucbt ontwaeeken om de verkreeghen ryekdom
aen te wenden tot bet scheppen eener omgevingh
die sinnen en oogben streelde en waarby tevens de
tuynkunst voordeel trock. En hoe dese van een
swack en tanger kruyt aenwies tot een frayen
eykenboom, geeft de schrijver hier in zinryc-ke
lessen menigbvuldigb weer.
Dan volgt in klaere tael en voor yeder duy-
delyck de heschryvinglie der verdere uytbreydingh
van de tuynen en baer schoon. Oock verhaelt
by van degbenen die behoudens hunne kunst
en kennis tevens hunne pen aen de verryekingb
hiervan gaaven. Soo lees ick van J. van dei-
Groen, die in zes regelen de gantselie geschie
denis der tuynhouwconst besc-hryvende, segt
„De eerste die men weet dat Lust-hoven in
eenighe schickelyke orde hebben gebracht,
zijn geweest de oude Romevnendewelke daerna
van de Italiaense Princen, loffelyk en met
verbetering zijn nagevolght, soo dat Italien onder
andere uytstekentheden hier mede van beroemt
is geweest. Van daer is deze lustige vermake-
lyckheyt door gants Europa voortgeplant en van
tyt tot tyt door aerdighe nieuwigheden toege
nomen".
E11 hoe en hoeveel in ons lant de tuynen toen
waeren segt hij verderop: „doch voornamelyck
steeckt Vrankrijk tegenwoordigh boven alle
andere Landen in dese heerlyckheyt uyt, maer
alle degene die de Nederlanden bekent sijn.
weten oock wel, dat het deselve aen dese lustig
heden niet gehreeckt, en bysonderlyck, ons kleyn,
doch tot noch toe gezegent Hollant. Want hierin
heeft men (naer desselfs kleyn hegrvp te rekenen)
dat ghy syn wortel nat maeckt met wijn en olie
t'saemen gbemenght.
Oock wordt voorgeschreven dat men zal houden
op de syde van den Warmoeshof eenen beson-
deren bof voor kemp, vlas, saffraen, weer en
andere dinghen tot behoef van de huyse, de
welcke behoeven haer besondere oeflfeningbe.
Soo sullen de Moerbesien vóór alle andere spyzen
Grasbank in een tuin 15de eeuw. ganck ghe-
ven.
Een beste appel is de Pippinck, die met plek
jes moet bezaait syn; baer reucke is soo goedt,
datter niet beters en is in tvden van peste om
beroockinglie te maecken, dan de schelle van
desen appel op gloeyende colen ghelevt. Onghe-
sont syn de Persen (ptu-zikken). De ghene die
syn ghesontheydt seer lief beeft, moet soo luttel
van dese vruchten eten als moghelick is. De
minst peryckeleuse, en lieffelickste, oock die soo
haest niet en rotten in de maghe, syn de Abri-
cots, dewelcke oock van sommighe niet en syn
gherekent onder de soorten van Persen, maer
van Pruymen.
Hoe in de Middeleeuwen een tuyn gedagt
wierdt, leert 11 dit plaetjen, dat ghy kunt aen-
treffen in een oudt boexken genoemd„Van die