ONAFHANKELIJK ORGAAN VOOR NEDERLAND. o lis Twee vriendinnen. v. 5e jaargang. ZATERDAG, 5 AUGUSTUS 1911. No. 31 Het Bloemendaolsch Ueekbti Prijs per halfjaar f 1.25 vooruitbe taling. Prijs per nummer f 0.10 Advertentiën 10 cents per regel; bij herhaalde plaatsing korting. Mededeelingen van aller'ai aard aan de hoofdredactie schriftelijk: Vijverweg 7 te Bloemendaal Alle mededeelingen de administratie, advertentièn enz. betreffende: Ged Oude Gracht 03, Haarlem. Telefoon 141. Het autenrsrecht van den inhoud van dit blad wordt, verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regelincr van het auteursrecht.'*' Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. 'i; Uit de geschiedenis van een ZanJvoortschen bacil. Trompetter meld de kunst, Bekroond door ieders gunst, De smaak hier uitgevonden, Behaagt aan vele monden. Kruidnoten, êel van smaak, Te bakken is mijn zaak, Men heeft om hen te roemen, Ons Bloemendaal te noemen. Bloemendaal's Kruidnotenrijin. J'ai un dé'gout profond du journal, c'est a dire de l'éphé mère, du passager, de ce qui est important aujourd'hui et de ce qui lie le sera pas demain. Flaubert. Zandvoort is een oord vol huurgele- genheden aan de Noordzeehet is eene nederlandsche gemeente, dus wordt ze bestuurd door een burgemeester met wethouders' en een gemeenteraad, dat is de verzameling van de moedigste en degelijkste mannen onder de inwoners; alle kinderen en vrouwen zijn bang voor hen zij zelf zijn bang voor niemand, alleen voor de Waarheid de Waarheid is in Nederland dan ook om bang voor te worden, het is een grimmig en uit geteerd personaaadje, met puisten op het gezicht, erg bleek en met bliksemende oogen, kortom met het voorkomen van iemand die geruimen tijd heeft opge sloten gezeten en nog door bijkans ieder een wordt geschuwd. Voor burgemeester en wethouders zijn behalve de kinderen en de vrouwen ook de winkeliers bevreesd bang voor den burgemeester is iedereen. Hij is dan ook de eenige mensch in Zandvoort die zonder aanstellerij op zijn gemak goed rond lachen kan Gaat de burgemeester voorbij dan gaat de zon opkeert hij zich tegen iemand, dan gaat deze fluks naar een winkel voor reisgelegenheden en koopt een koffer. Een uitzondering hierop maken de zich in Zandvoort bevindende bacillen; niet tegenstaande de burgemeester van boos heid hen in bijna twee jaren niet heeft aangekeken en in den laatsten tijd een korte poos geweldig tegen ze te velde FEUILLETON. Beste Mary! .Ta, hoor eens, als jij nu gaat doen aan naam veranderingen, en mijn „echt hollandsch en saai" Keetje, tot Corrie wilt verbasteren, moest ik eigenlijk van jouw hoogst modernen, dus engelschen naam Mary ook een maken, meer bevredigend voor mijn aesthetisch gevoelMaartje bij voorbeeld, of Maaike, Marijke' laat ons zeggen. Wel! Een heerlijk onderwerp: namen. Een waaraan zich tal van bespiegelingen grif laten aanknoopen. Waarom dragen de menschen namen? Om ze van andere menschen te onderscheiden. Best, maar waarom krijgen ze hun eigen namen van anderen, wel zonder dat zij zelf een stem in het kapittel mogen uitbrengen? En dan spreekt men nog wel van „eigennamen"Het feit nog daar gelaten dat ze afkomstig zijn van de een of trok, bewaren deze kleine wezens een kalmte, die aan hun taai gestel en tevens grooten levenslust niet doen twijfelen. Een dier wezentjes, afkomstig uit de keel van den allermoedigsten en aller- degelijksten man uit de inwoners, het raadslid Jan van der Plas, heeft zelfs den lust niet kunnen weerstaan een lid onzer redactie tot een onder houd uit te noodigen, hetwelk wij dat kleine wezentje des te gereeder toestonden, omdat „de hooge auto riteiten", waaronder menschen te verstaan zijn, van een onderhoud met bladschrijvers, en van „al dat courantengeschrijf" onder uitroepen als: „ik lees het nooit", „ik hecht er niets aan", „ik zou daar toch niet allemaal op kunnen ant woorden", niets willen weten. Auto riteiten willen alleen weten, wat reeds iedereen weet. Menschen die meer weten zijn voor autoriteiten als onder hunne voeten weggezaagde planken. Doch het woord vloeit nu uit de pen van onzen bekwamen medewerker, dien wij met goed gevolg op den bacil hebben afge zonden „Ik ben," zoo luidt het verhaal van het wezentje, „oorspronkelijk afkom stig uit de keel van een tijdelijke onder wijzeres, of beter gezegd mijn overgroot vader, dien ik mij nog zeer goed her inner, was van daar geboortig door deeling met zijne zuster, zij hadden vroeger samen als één ziel in één lichaam elders geleefd, wa&r is in onze familieregisters niet te vinden; wanneer ik van overgrootvader spreek doe ik dit alleen om mij voor u, menschen, duidelijk te maken, want eigenlijk moest ik spreken van mijn overgrootbroeder, of van mijn overgroot- eigenwezen, want wij bacillen komen tot stand door deeiing van ons zelf, doch vraagt dat maar eens aan professor Van Calcar. „Ik heb er eene flauwe herinnering van, dat mijne ooms en tante's, broers en zusters, talrijk als de zandkorrels aan het strand, riepen zich behagelijk te ge voelen in de keelen van lieve, kleine kiiidertjes, waar het uitstekend wonen is. „Wij hebben in die woningen nietalleen zoo veel pleizier omdat ze zacht zijn als moscbgrond en geurig als een ochtend in de duinen, maar omdat wij in staat zijn daar een blijvende herinnering te stichten aan onze aanwezigheid, in den vorm van een nierkwaal bijvoorbeeld, die in dat lichaampje blijft als een gedenksteen in een nieuw huis, ja wij hebben wel van onze aanwezigheid een zerk op een kindergraf gemaakt. Zij 't ook met veel inspanning, tijdverlies en zelfopoffering, wij hebben de menschen geleerd het kleine niet te versmaden. Allerzonder lingst is 't dan ook, dat men in Juni van dit jaar een oogenblik aanstalten heeft gemaakt om ons overal op te sporen en te verdelgen; blijkbaar is dit zooals het bij menschen meer gaat, eene bevlieging geweestauto's renden af en aanin een apotheek werden schitterende maaltijden, voedingsbodems genoemd, voor ons aangericht, wij werden andere gewoonlijk al of bijna gestorven bloed- 'vervvant, öf een nog levende(n) peet bij wie(n) de blijde ouders om allerlei redenen in den pas willen komen, een feit dus dat tot de oorspron kelijkheid van dien eigen naam niets toe, maar eerder afdoet. Vriend Ooievaar heeft ergens een bezoek binnen zekeren tijd aangekondigd. Terstond vangt het geharrewar aande wederzijdsclie ma's van het aanstaande gelukkige ouderenpaar reizen met den eersten den besten sneltrein naar bet jonge mevrouwtje. „Ha! wat hooren we, kindlief?" valt ma nummer één, laten we zeggen de eigen moeder, haar weenend om den hals, „enne heb je al gedacht over de namen? Als 't een meisje is „Iieet ze natuurlijk naar den mans moeder", vult een gestrenge stem in de deur aan. Schoon mama was één grachtje ten achter en heeft haar fiksehen bel door het huis doen tingelen op het oogenblik dat de in de morgenuren toch al kribbige dienstmaagd weer op de slaapkamer verdieping is beland, vanwaar ze, hangend uit een raam, juist in de handen wilde klappen en „niet noodig" roepen, toen ze den welbekenden lila kapothoed gewaar werd. De beide aanstaande grootmoeders vervallen daarop neergestreken; door een grooten verrekijker, waarin wij in de verte het oog van een mensch met een bril zagen, werden wij beloerd en beoordeeld, menschen tegen wie men „ja dokter" en „nee dokter" zeide, kwamen met palen aanzetten die ze uit glazen tun nels haalden en aan de punt waarvan een groote, onvruchtbare wolk hing en aan die wolk werden wij uit de keelen van Jan, Piet en Klaas getrokken en naar de maaltijden gebracht en wie van ons achterbleven werden met drie soorten nat goedje bespoten, en dat goed waar mijn soortgenooten het snelst aan dood gaan, zou, zoo hoorden wij, in de keel van alle verdachte Zandvoorters gebracht worden, kortom, we hielden ons hart vast doch, als gezegd, het waren maar menschen, met wie wij te doen hadden, die houden niet vol, vooral niet als er zoogenaamde autoriteiten onder zijn. Dit zijn de meest vermakelijke reuzen, die ik ooit heb ge zien. In den regel doen ze niet anders dan met elkander praten, somtijds zacht en dan lachen zij er wel eens bij, maar meestal, b.l. als ze met velen zijn, praten ze heel hard, ze spreken dan alsof ze met hun keel een kerkklok luiden, en alsof op hun roepstem de hemel of de hel zal opengaan. Zij hebben onder de zaken die zij bespreken de volgende afdeelingen, die bijzonder in den smaak valleneen daarvan begint met de vraag hoe kunnen wij onze verantwoordelijkheid dekken, een andere metzouden wij het nog niet uitstellen, een derde met: hoe veel zal dat nu weer kosten, en een vierde met: ja maar als we dat doen, wie krijgen we dan al niet tegen ons, en een vijfde heeft tot onderwerp lastige en onmogelijke medemenschen, zooheeten in Nederland de menschen die willen dat de Waarheid wordt gehoord. Over de zaak zelf wordt doorgaans weinig gesproken, omdat de menschen in het algemeen van zaken zeer weinig weten en er van op de hoogte te komen nogal vermoeiend is. „Toen de gezegde Jan van der Plas op de laatste raadsvergadering zich als een echte autoriteit opmaakte om zich op te winden en ik hem in de woede die hij in zich deed ontsteken uit de keel vloog, heb ik mij op de groene tafel bijzonder vermaakt met de booze en verlegen ge zichten, die deze verzameling moedige en degelijke mannen elkander lieten zien. „Blijkbaar was er één, dien ze Slagveld noemden, een echte onhandige man, die „tegen de autoriteiten" wilde opkomen onder zijn spreken vergat hij zelfs zijn eigen geldelijk voordeel, en hij keek uit zijn oogen alsof hij in de vergadering de eenige was met een goed geweten, wat heel dom van den man was, want ware menschen hebben de ervaring, dat aan het bestrijden van iets slechts nooit moeten beginnen lieden, die zelf goed zijn. Hij leed dan ook een schromelijke nederlaag en de burgemeester liet niet na den schrijver der gemeente in de door dezen uitgegeven courant een zoo danig verslag van die vergadering te doen samenstellen, dat hij zelf als een haastiglijk in eeu woordenwisseling over het al dan niet gebruikelijke noemen van het ver wachte wereldwonder, waarbij van weerszijden eenige beleefde bitterheden ten beste worden gegeven, en het jeugdige mamaatje zich voorneemt de hulp in te roepen van manlief, die zorgen moet de kerk in het midden van het dorp te houden. Ik weet een paartje, dat, om een eind aan de ruzie te maken, eenvoudig een dictionnaire te voorschijn haalde en den eersten den besten goedklinkenden naam uitkozen voor hun spruit. Het gevolg stelde hun verwachting teleur: er kwam een blijvende barst in de verhouding tusschen hen en de wederzijdsche ouders, die zich nog veel meer gekrenkt achtten! Zoo kreeg ik, toen ik ter wereld kwam, den weidschen naam van Cornelia, naar mijn grootmoeder aan vaders kant. Mijn moeder die een lieve, inschikkelijke vrouw was, had daarin ge- reedelijk toegestemd, ongetwijfeld denkende aan de gangbare meening omtrent een dominees huishouding „een kast vol preeken en een huis vol kinderen", volgens welke meening ik, het oudste dochtertje, wel niet lang alleen zou blijven en de gelegenheid een andere peet gelukkig te maken, zich binnenkort wel zou voordoen. Het lot wilde anders, maar dat kon moeder toen held van redenaarskunst en „hooge" autoriteit opdook boven de griezelige overblijfselen van menschelijken arbeid van het verlaten slagveld. „Ja een engel, die onverwacht uit den hemel ware nedergedaald, zou bij de lezing van dat verslag niet hebben ge dacht dat er ook maar één klein wolkje aan de zandvoortsche lucht had gestaan. „Met verbazing", zoo ging de bacil voort, „heb ik den burgemeester hooren zeggen, dat de gezondheidscommissie (een ver zameling deftige heeren die het ook al op onzen ondergang gemunt hebben, 't zal mij verwonderen hoever zij het daarbij brengen I) een commissie die door de zoo juist genoemde bevlieging op de ziekte opmerkzaam werd, zich er nu alleen maar mede bemoeide om te bedekken dat zij 't niet eerder deed. Ik vind dit een vreemd gezegde van iemand, in wiens keel ik juist zat toen hij, daarnaar gevraagd, zeide, die deftige heeren er niet bij te hebben gehaald, omdat hij vertrouwde, dat een nog veel deftiger heer, dieu hij inspecteur noemde, die commissie aangaande deze zaak reeds lang in het schuitje had genomen. Ook vind ik het vreemd, omdat het er niet om gaat, of wij bacillen veel door autori teiten geconstateerde ziektegevallen ver oorzaakten, dat was zoo veel niet, maar of wij bacillen in grooten getale in Zand voort aanwezig waren. Nu, ik herinner me nog best dat wij, mijn verschil lende broers en zusters en ik, een ge zellige kolonie vormden in de neuskeel- holte van een der zandvoortsche dokto ren, toen, het was in het badseizoen van 1910, door een der deskundige heeren van die commissie werd gevraagd of er ook diphteriegevaar in Zandvoort bestond; als ik het me goed herinner was het die dokter en anders een andere hooge auto riteit, die toen volmondig antwoordde wel neen geen gevaar, of zooals later in 1911 de term luidde: gevaar nihil. „Om kort te gaan, het is blijkbaar onder menschen niet zaak te werken of te denken doch alleen zaak om te durven, te durven onwaarheid spreken, vooral ook vaak en goed, de waarheid te durven verbloemen, of wel om onder den schijn van goede vormen of onder dien van uiterlijke bedrijvigheid stil af te wachten tot een ander gewerkt of gedacht heeft, of tot er een wonder gebeurt, want de mensehen en ook hun hooge autoriteiten gelooven nog altijd aan wonderen. Voor geregeld onderzoeken, geregeld werken, geregeld de waarheid spreken, geregeld elkaar aanmoedigen en steunen, voor gere geld de zaken te scheiden van de personen of voor een zaak te strijden, voor dat alles heeft een mensch geen tijd. Wel heeft hij tijd voor het bedillen, voor het misleiden en voor het bespotten van zijn medemenschde medemensch is hem daarom gegeven, gelijk destijds aan Adam alle dieren des velds zijn gegeven, opdat hij zoude zeggen ze zijn mijn. „Elk nederlander, maar ook elk vreem deling in Nederland is het „mijn", het bezit en de slaaf of het slachtoffer van niet weten. Alzoo Cornelia werd plechtig in liet bescheiden dorpskerkje dat vader toen zijn eigen noemen mocht, ten doop gehouden, kreeg een fraaien zilveren paplepel van grootmama Kee, onder voorwaarde evenwel dat het kleine schreeuwende monster niet alleen in het register van den burgerlijken stand, maar ook in de wandeling haar petekind zou wezen. 'Moeder probeerde nog wel een balletje op te gooien van „veranderde tijden", van het zooveel aardiger klinkende Corrie, vader beslechte het feit dat grootmama gelijk had en een Corrie geen petekind was van een Kee, al waren ze honderdmaal beiden Cornelia gedoopt. Moeder zwichte, maar noemde me in het geheim als we alleen waren nooit anders dan Katy! What's in a name zegt Shakespeare. Een heeleboel, antwoord ik, en ik blijf er. bij, er een gruwelijk onrecht in te zien tegenover hét „pete kind" zelf, zoo maar zonder slag of stoot „bij u, over u en zonder u" over zijn eigennaam te beslissen. In negen van de tien gevallen heeft de gelukkige doopeling later een gansche menigte bedenkingen tegen zijn naam in te brengen. Vanwaar verklaar jij anders 's menschen voorliefde voor pseudoniemen? Wat dan te doen? Het kind moet toch een

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1911 | | pagina 1