siropen
man.
aal Vooruit",
kman
ycles.
BIJVOEGSEL VAN
arbank
isstraat 19.
Inmaakglas
tet.
PRACTISCHÜ
liDAAL CN-HO-
LUNCHROOM.
iscli- en zeelucht.
L A B O U.
li WE»
rtikelen.
AMSTERDAM.
Gebruikt
MELK.
T*T*a 4 4 4
)EP0SIT0BANK.
5EHI,
tnden.
van Zaterdag 26 Augustus 1911. No. 34
.1
ran 11—2 uur en
i Zaterdag, des
essencen of kleuren.
■nsiroop.
ade (sinaasappel).
EN, P. RUTTE, J. P. STAAL.
HAARLEM,
IK TKAM).
Nette bediening.
naai 2779.
VINGH.
Maat in
aardigd.
M A.
ER. HOOFDDORP.
procureur.
ondissements Rechtbank
ran Waveren.te Haarlem
I.IÏVKNKAMl'.
1 Vs°/o
11. - Vreemd Geld.
Beiswi«,els.
ETTENKASTEX.
ttttttttttff
Hl. Tel. 1070.
Wet en Humaniteit.
RECHT EN ITe trek hou den'wet
WET. 1 Sept ember in werking.
III. (Slot).
Deskundigen en dierenvrienden zijn het er
v,-r eens, dat sommige soorten van honden bij-
der geschikt zijn om aan de menschelijke
ten te hulp te komen en zijn steeds tot
iiarneming gekomen dat een hond, goed
ia-voed en goed aangespannen voor een liem
passende kar, met lust arbeidt, zooals uit onder-
it-rinde 'teekening duidelijk schijnt te blijken.
Iet tot stand komen der trekhondenwet hebben
in hoofdzaak te danken aan de krachtige en
nschlievende pogingen van den Bond tot be-
•rming van den trekhond in Nederland, die
is vele jaren bestaat, en aanvankelijk schijnt
erd te hebben voor een algemeen wettelijk
od van het gebruik van trekhonden, doch
eene andere en naar onze meening meer
ische richting heeft gevolgd en er zich
op toelegt, ongetwijfeld met vrij wat meer
op succes, om den trekhond, zijn voeding,
•zing en bespanning te verbeteren, door
ouden van keuringen en wedstrijden, het
ren van goed fokmateriaal en het geven
raad en voorlichting.
- .r een richtige, doeltreffende uitvoering der
wordt dan ook op dezen Bond door alle
nvrienden het oog geslagen.
zwaar beladen wagens en te kleine trek-
-ii waren totnogtoe dagelijks waar te nemen
de doorloopende dierenkwelling, die hier-
het noodzakelijk gevolg is, zal de wet wel
n einde maken, maar toch alleen wanneer
ii'ige medewerking den wetgever te beurt
en die is van de zijde der gebruikers van
•nden, naar de ervaring te oordeelen, helaas
algemeen te wachten.
lorheelden van dieren, zooals onderstaande
ruing te zien geeft, van dieren die werkende
zijn van dagelijks voorkomenden aard.
a daarbij blijft liet niet. Niet alleen dat de
den vaak ongeschikt zijn voor het werk, het
in 't geheel niet deugt, enz., ook de ge-
;er is maar al te vaak een ware beul voor
dieren, die ze mishandelt en ze veel te
1. >te afstanden met veel te zware vrachten
i ngt af te leggen.
i 'e hieronder opgenomen teekening toont dit
i'iaar al te duidelijk aan.
Wat betreft de pogingen der dierenvrienden,
die tevens in het belang der houders van trek
dieren en daardoor in het algemeen belang zijn,
vestigen wij er hier nog de aandacht op dat door
den heer Kroon, leeraar aan 's Rijks veeartsenij
school, te Utrecht, de aandacht is gevestigd op
een in België algemeen in gebruik zijnden trek
hond, den Matin. Het plan is nu om, met steun
en voorlichting der Vereeniging van eigenaren
van trekhonden te Utrecht, eenige dezer dieren
aan te koopen, wat wellicht reeds geschied is.
De jongen dezer honden zullen onder de leden
der vereeniging worden verkocht en de opbrengst
zal men besteden om nieuw fokmateriaal te
koopen, om op deze wijze, binnen enkele jaren,
eên aantal trekdieren te hekomen, die ge
schikt zijn voor den arbeid en de vereischte
schouderhoogte bezitten.
Ten slotte is het ons bijzonder aangenaam,.in
s aat gesteld te zijn de aandacht te vestigen op
een der ijverigste afdeelingen van den Bond tot
bescherming van den trekhond. Wij bedoelen
le* - aar' (''e in de eerste plaats werkzaam
s ot hulp en steun van den kleinen man. Deze
verstrekte reeds een flink getal hondentuigen en
zelfs een doelmatigen wagen aan hare minder
bedeelde leden, tegen een afbetaling van 0.25,
i Per week> geheel naar believen
van den betrokken persoon.
Door den ijverigen en vruchtbaren arbeid van
deze afdeeling, is op dit gebied geheel Noord-
Holland's noorderkwartier beïnvloed.
Het groote gewicht van de in deze artikelen
door ons besproken zaak, moge nog uit het
volgende blijken.
Aan de hand van verschillende gegevens heeft
men berekend dat de waarde in arbeidskrachten,
door trekhonden geleverd, in ons land jaarlijks
op een bedrag van tien millioen gulden kan
worden geraamd, hetgeen dooreengenomen voor
eiken hond zeventig gulden per jaar bedraagt,
Het zijn dus waarlijk geen kleine belangen,
waarvan hier sprake is.
Opmerker.
PHONETISCHE
KRONIEK.
Spraakleer.
Door J. L. Kinoma.
De I'.
Evenals de e' moet ook de i' (bijv. in lid) van
den ie-klank uitgaan. Door de tonggleuf, die hij
dit letterteeken zich vormt, ietwat te verslappen,
of te verstompen en de hoogte-lijn, tusschen
hoven- en onderlip, een weinig te vergrooten,
waardoor de ruimte tusschen liet vóórgedeelte
van het harde gehemelte en tong onwillekeurig
grooter wordt, ontstaat de i', zooals men die
hoort in pit, kirren, Egypte, wippen, leer, meren enz.
Staande de articulatie van de a, gewone mond-
wijdte, (ook hier weder de mondhoeken van
elkander houden en de lippen niet vertrekken),
tracht men de u' te articuleeren. Hierdoor dwingt
men onwillekeurig de i' te zeggen.
Het spreekt vanzelf, dat de articulatie hier
zoo natuurlijk mogelijk moet worden uitgevoerd.
Gelijk dat met de a en de e' het geval is, is
ook hier het verschil van hoogte- en breedte-lijn
tusschen i' en ie gering. Bij den tweeklank ee
(in heen) wordt dan ook de hoogte-lijn bij de ie
iets kleiner, tengevolge van de opwaartsche be
weging, die de onderkaak onwillekeurig daarbij
maakt.
Wordt de i' lang uitgesproken dan wijzigt zij
zich èn van klank èn van letterteeken. Men kan
dit waarnemen bij de woorden gekir en gelceer.
Wat de klankwijziging betreft, wordt deze alleen
veroorzaakt door de langere uitspraak; tong en
lipstand veranderen daarbij niet, doch het letter
teeken wel, dat dan in eene e of ee verandert
en dus phonetisch tot den i'-klank behoort.
Voor de zuivere phonetische opvatting van
dezen klank is de benaming ee of e uit te spreken
als de ee in been en de in leven onjuist.
Hierdoor toch wordt het kind eigenlijk op een
dwaalspoor gebracht, dat aanleiding geeft tot
verkeerd uitspreken.
Men noeme dus het letterteeken e of ee, waar
het als eene verlengde i' wordt gehoord, den
langen en de i' in pit, kirren, Egypte, enz. den
korten i-klank.
Recapitulatie.
Neusholten gesloten. Mond geheel open. Hoogte
lijn gelijk aan die van den o-klank (zie Bloemend.
Weekbl. van 5 Augustus.) Breedte-lijn ongeveer
gelijk aan de lengte der twee eerste leden van
den middenvinger. Tong verheft zich en raakt
al de bovenkiezen, daalt vandaar af en legt haar
breeden top gleufvormig tegen den voet der
-ondervoortanden. Klankvorming gelijk a. (Zie
Bloemend. Weekbl. van 20 Mei).
.losef Israels. 1824—1911.
KUNST. (-Vervolg en Blot.)
Maar om een kunstwerk te
scheppen, daartoe behoort nog iets anders, dat
niet te defineeren is, omdat men het niet kan
aanleeren, wèl ontwikkelen als het in kiem aan
wezig is. Alleen dito'f het een koffiekan, een
schaal met ooft, een mensch of menschengroep,
een zee, een kerk of een landschap is, door den
kunstenaar op het doek gebracht, met hoe meer
overtuigende kracht hij in zijn werk heeft weten
over te storten de gewaarwording van mooiheid
(ook een koffiekan kan mooi doen), van weelde,
van meewarigheid, eerbied, hoogheid, devotie,
liefde, door een of ander in hem gewekt, hoe
sterker zal de beschouwer van het kunstwerk
door deze of gene analoge gewaarwordingen wor
den aangegrepen en zich één voelen met den
kunstenaar. In dat éénvoelen met, in dat opgaan
in de gewaarwording van den kunstenaar, ligt
het geheim der bekoring, die de kunst oefent
op ontvankelijke zielen.
Nu is het schilderen van sujels, wij bedoelen
zulke, waarbij een handeling op den voorgrond
treedt, een gevaarlijk werk en meestal de toevlucht
van schilders die geen artisten zijn in den hooge-
ren zin des woords. Het eigenlijk sentiment voor
hunne kunst missende, onaandoenlijk blijvende
tegenover de dingen die zij aanschouwen, zoeken
zij door het in beeld brengen van min of meer
vernuftig bedachte voorvallen, een dramatischen,
tragischen, stichtelijken of vroolijken indruk te
wekken. Zelfs al is zulk een voorval knap ge
schilderd, het beoogde doel wordt niet of slechts in
geringe mate bereikt. Eene moeder, schreiende
naast het wiegje van haar doode kind, kan in den
beschouwer een emotie wekken van meelijmaar
als het alleen de voorstelling, het voorval is, dat hem
treft, zal die emotie niet diep gaan. Slechts het
uiterlijke gevende, blijft de beschouwer aan het
uiterlijke ook hangen en zal hij al spoedig in
de moeder een meer of minder virtuoos ge
schilderde pop gaan zien, een model dat door
den maker van het werk in de gewenschte
houding is neergezet, om het na te schilderen.
Wat nu maakte Israels zoo groot? Dat hij de
beide elementen in zijn werk: de vertelling of
de compositie en het picturale, tot een zóó vol
komen eenheid wist samen te smelten, dat het
eene in het andere opgaat, het eene uit liet
andere voortvloeit, nooit het eene element (al
thans niet in zijn rijper werken) het andere over-
heersclit, maar de vertelling, de legende, zich op
ongezochte wijze uit liet geheel, uit de omgeving,
waarin hij zijne figuren plaatst, ontwikkelt, meer
in den geest zelf des beschouwers, dan dat het
hem wordt vóórverteld. Men roepe zich zijn
„Alleen op de Waereld" (1878) uit het Rijks
museum, voor den geest. Eene sterfkamer. In
de bedstede het lijk van den pas gestorven man.
Daarvóór de beroofde weduwe in stille smart,
gezeten op een stoel. Hier is volkomen harmonie
tusschen onderwerp en omgeving. De dood huist
niet alleen in de slaapstee, alles is gestorven in
dit doodenliuis. Maar het morgenlicht, dat door
het venster traag naar binnen vloeit, doet de
verkwijnde vormen en kleuren als ontwaken.
Symbool van de onsterfelijkheid des levens.
Zoo spint de fantasie op liet onderwerp voort,
onder de aanschouwing van dit stemmingsvolle
Tot de beeltenis zijns uitdragers terugkeerende,
en aansluitende aan wat wij in den aanvang
schreven: Jozef Israels is zelf een Zoon van het
Oude Volk. En in zijn kunst voelt men aan
sommige eigenschappen wel niet, dat zij per
se moetenzijn ontsproten aaneen speciaal joodsclie
opvatting maar dat zij daarmee toch in be
trekking zijn te brengen.
Geen natie was meer gevoelsvolk dan Israël;
geen onzer kunstenaars is meer gevoelsmensch
als Israels. De zin voor het dramatiscli-lyrisehe,
die zijn voorvaderlijk ras kenmerkt, is hem in
liooge mate eigen. Uit de keuze en opvatting
zijner onderwerpen spreekt groote nieewariglieid
met hen die zwoegen, tobben, met hen die lijden.
Maar zijn nederlandsclie afkomst en opvoeding
hebben zijn gevoel verinnigdde ingehoudenheid
van onzen volksaard, zijn afkeer van uiterlijk
vertoon, behoedden hem voor eene overdrijving,
die Israels' aangeboren weekhartigheid tot weeke-
lijkheid zou hebben verzwakt, zijn zin voor het
dramatisch-lyrische in het theatrale en gezwollene
zou hebben doen vervallen.
Jozef Israels lieeft in zich opgenomen het merg
Van twee rassen; van twee rassen, die elkander
in hem hebben aangevuld en waaruit de zeer
bijzondere kunstenaar geboren werd, dien wij
vereeren als een der glories van onzen stam.
Een tweede voor Israels' kunst sterk karakte-
riseerend werk bezitten wij in Saul en David
(Stedelijk Museum). Met de Zoon des Ouden
Volks, een zijner machtigste scheppingen, in
1898 voltooid, maar waaraan de kunstenaar zijn
leven lang heeft gearbeid, gearbeid met den geest,
met het hart Reeds in den eersten tijd van zijn
vestiging te Amsterdam, kort na zijn verblijf te
Parijs, waar hij op het atelier van den acadenii-
cien Picot studeerde, heeft hij een Saul en David
geschilderd, die met hem mee verhuisd is van
de Prinsengracht naar het atelier, hetwelk hij
omstreeks 1860 betrok in de woning van den
heer Helweg, Rozengracht 66. En het is eigen
aardig, dat hij zeven jaar later uit Amster
dam naar den Haag zich verplaatsende, dien
Saul en David bij den heer Helweg achterliet,
waar het dan ook nóg heden in het voorhuis
hangt. Eigenaardig en teekenend, omdat het
bewijst, dat Israels zich geheel los voelde van
dit werk, dat hij toch met liefde geschilderd
heeft en dat een sujet behandelde, hetwelk hem
zóó na aan het hart lag. Maar in hem had zich
intusschen een ander kunstenaar ontwikkeld,
van een dieper inzicht in de dingen. En zoo
kon hij los zijn van dezen Saul en David, dewijl
hij er in zijn ziel een veel grootseher visie van
bewaarde, die bestemd was te zijner tijd op het
doek te worden gebracht.
Voor ons echter is en blijft het schilderij bij
den heer Helweg merkwaardig, omdat het aan
toont, hoe de idee, die wij in haar laatste en
rijpste gestaltenis, in het Stedelijk Museum kun
nen bewonderen, hoe de groote tragiek in Saul's
bestaan, de kunstenaar reeds van den beginne
af heeft bezig gehouden, en hoe de drang om
haar in één moment samen te vatten en te ver
zinnelijken, altoos in hem geweest is. Immers,
er bestaat van Saul en David ook nog een aquarel,
welke als een voorstudie gelden kan van liet
schilderij in het Stedelijk Museum, waarbij liet
sujet op gelijke wijze is opgevat en dat in com
positie er vrijwel mee overeenkomt.
Er is voor 't overige niets vreemds in, dat
Israels zich aangetrokken voelde tot zulk een
oud-testamentisch onderwerp. Wij ontmoeten
hier wederom den uit vrome Israëlitische ouders
geboren kunstenaar, die zelfs aanvankelijk bestemd
was om rabbijn te worden. Onder zijn vroegste
wérken komt ook voor een groot schilderijAiiron
in den tabernakel de lijken vindende van zijn
twee zonen. Maar zelfs zonder te rekenen met
zijn afkomst en de omgeving, waarin hij werd
grootgebracht, is het in een artiest van Israel's
geestelijke hoogheid geenszins onverklaarbaar,
dat hij zich geïnspireerd voelde door onderwerpen,
ontleend aan de algemeene geschiedenis der
menschheid, gelijk vóór hem Rembrandt
Zooals wij reeds zeiden, dagteekent de eerste
editie van Saul en David van vóór Israel's ver
blijf bij de familie Helweg, waar hij kwam, nadat
hem door zijn verlilijf te Zandvoort de richting
aangewezen was, waarin zijn talent zich zoo
heerlijk ontwikkelen zou. Het stuk is mooi breed
geschilderd en krachtig van kleur. Saul ligt op
een rustbank; om het glanzend geel zijner onder-
kleeding is een soort van groenen mantel ge
plooid. Hij richt zich halverwege op en strekt
den arm naar boven, zoodat de hand komt te
rusten op den schouder van Michal, die mee
warig het hoofd naar hem toebuigt en met de
linkerhand hem bij het zich oprichten steunt.
Saul uit wien de booze geest blijkbaar reeds
weggevaren is, 'richt het oog naar David, die
vóór hem gezeten, de harp tokkelt. Het stuk
heeft iets magistraals in de schildering. De figuur
van Michal verraadt in liooge mate den invloed
van Ary Scheller: het ovale gelaat, het met de
scheiding in het midden, naar beide zijden glad
gestreken haar. De David is in houding vrijwel
gelijk aan zijn dubbelganger op het schilderij in
het Stedelijk Museum. Een knaap met goudblonde
haren, de oogen dwepend, in zelfvergeten, naar
boven geslagen„hij nu was blozend, mitsgaders
schoon van oogen en schoon van aanzien."
Ik noemde Ary Schetfer, wiens invloed op den
Israels uit deze periode sterk spreekt. Maar het
is opmerkelijk, hoe hij zich toch heeft weten
vrij te houden van het weekelijke van Scheti'ers
figuren. Voor 't overige, welk een afstand tusschen
deze versie van het sujet en die van veertig
jaar latervan den Saul en David in het Stedelijk
Museum! De ethiek van het drama, die gevoeld
en weergegeven kon worden, alleen door een
kunstenaar wiens geest gerijpt en levensinzicht
verdiept was: de in het wijde, schitterende ver
schiet als gesymboliseerde voorspelling van de
heerlijkheid Gods, die aan gansch liet volk van
Israël zal worden geopenbaard in het koningschap
van David mist men in het schilderij bij
Helweg te eenenmale, terwijl zij op het stuk in
het Stedelijk Museum juist zóó krachtig is ge
prononceerd. De achtergrond op dit laatste doek,
in zijne sterke lichtwerking, is blijkbaar geschil
derd onder den indruk van Israels' reis in Spanje,
die de meester volbracht had, vóór hij aan Saul
en David de laatste hand legde. „In Spanje heb
ik een lichtbad genomen", placht hij te zeggen.
Het schilderij, dat ons hier bezighoudt, is veel
besproken en. heeft daarbij bloot gestaan aan
heel wat critiek. Wij wensclien daarbij even stil
te staan, om te pogen sommige misverstanden
aangaande Israels kunst in 't algemeen op te
heffen. De kleur is te vaal genoemd, te goor voor
zulk een koninklijk sujet, en er zijn allerlei aan
merkingen gemaakt op de teekening der figuren
en de houding van het meisje. Zij, bewegingloos,
onder de zachte muziek van David's harpspel,
het einde der crisis in Saul afwachtende, zal wel
Micha zijn, Saul's dochter, beschoren David's
huisvrouw te worden. Is dat een koning, deze
grofgebouwde figuur, die Saul verbeelden moet?
heeft men gevraagd. Is dit een normale vuist,
zijn dat welgeproportionneerde voeten? Lijkt deze
Saul, in houw van lijf en leden, niet eer te
Scheveningen geboren, dan de telg te zijn van
edel, oostersch ras?
Wat zullen wij antwoorden? Saul geen
koning? Het moge zijn, hoewel in zijn gelaat, de
smart, de wroeging, de vertwijfeling zich uit
spreekt, wel aangrijpend-realistisch, maar toch
ook op een wijze, die den kop een groote no
blesse doet behouden. Saul geen koning? Laat
het zijn. Maar deze Saul is een menschEn
de mensch gaat boven den koning, ook in de
kunst 1
De vuist is exceptioneel groot, dit valt niet
te ontkennen. Maar in die, in haar machteloos
heid, zich zoo krampachtig ballende vuist, welke
als met één slag de wereld, diSaul weerstaat,
zou hebben willen vermorzelen, in die vuist met
haar opgezwollen aderen en vertwijfelend zich
krommende vingeren, is gesymboliseerd de zich
verbijtende erkenning van het nieuwe, het on
weerstaanbare, verpersoonlijkt in de tengere
jougelingsfiguur van David. Van dezen David gaat
een kracht uit, welke Saul weet, dat sterker is
dan de zijne maar hij bekampt haar vergeefs,
liet booze wijkt van hem maar hij wil het
niet van zich doen wijken. De duivel laat zich
zijn prooi niet zonder heftigen strijd ontweldigen.
Zoo is die vuist, onder de uitstorting van des
kunstenaars machtig gevoel, gewordeneen gigan
tische vuist!
De zoogenaamde fouten in de teekening der
figuren bij Israels, zou men onafscheidelijk kunnen
noemen van zijn door de tijden veranderde kunst
opvatting. In den beginne teekende hij correct.
Het was hem toen, gelijk altoos beginnenden,
voornamelijk te doen om het geval, het sujet
en zijn geest vond bevrediging in het weergeven
van den juist weergegeven buitenkant der dingen.
Gaandeweg wint zijn opvatting aan diepte en
de buitenkant der dingen, de uitwendige vormen,
worden meer en meer hulpmiddel om uit te
drukkende beweging, de physieke, zoowel als
de zielsbeweging: het leven, het innerlijke leven
Zoo wil het, dat als Israels een breiende vrouw
schildert de armen in verhouding van het lichaam
te groot worden. Dat komt, al schilderende, was
hij zóó vervuld met het denkbeeld „breien",
ging hij er zóó geheel met de gedachte in op,
dat de uitdrukking der idee, als vanzelf een te
groote proportie kreeg. Ook in de groote handen
en bmnenwaartsche beenen zijner boerenarbeidp
is iets, dat sterk de gedachte accentueert
zware lasten, die getorst en gekruid zijïf' ëu
worden.
Bij Israëls is, hoe langer zoo meer, de teekening,
blooten omtrek, factor geworden van expressie.
Hoe ook de David en Saul den meester aan
het hart ging, blijkt nog uit de omstandigheid,
dat hij op zijn op 85-jarigen leeftijd geschilderd
portret, uit den achtergrond, een visioen van
dit grqotsche werk doet opdoemen. Dit merk
waardige zelfportret is in het bezit van den heer
Slagmulder (firma Bufla) en thans tijdelijk te
Rome geëxposeerd.
Ik heb vele liefelijke herinneringen aan Jozef
Israëls. Zijn hooge natuur en groote geest mochten
dengene, die hem ontmoette nimmer uit de
gedachte gaaner ging van zijn persoon en woord
een streelende bekoring uit.
Dat woord, waaraan het hooghartige of bitse
altoos vreemd was, zocht echter nooit de waar
heid te verbloemen. Uit mijne herinneringen,
vinde deze eene hier een plaats. Het zal ruim
20 jaar geleden zijn, dat de Shah van Perzië
een bezoek bracht aan ons land en even na
dien mocht ik Israëls in zijn atelier bezoeken.
Onder het spreken kwamen wij op bedoeld be
zoek, dat door mij in de N. R. Crt. beschreven
was. Ik had mij daarbij veroorloofd, op ietwat
sportenden toon te vermelden, hoe de perziscbj
potentaat zich steeds liet volgen door een groot-
waardigheidsbekleeder, die hem een zilveren
trekpot met koude thee nadroeg, waaruit de
vorst zijn dorst lesclite, door heel familiaar den
tuit aan zijn mond te zetten.
„Dat was niet goed gevoeld van u als ik
het zoo eens zeggen mag", merkte Israëls op.
„Gij hadt niet moeten vergeten, dat er een koning'
voor u stond, ja iemand die meer dan koning
in zijn land is en als gast bij ons vertoefde".
De toon van mijn verslag had Israëls voor
namen geest pijn gedaan. Was de Shah niet
nog een oostersch koning bovendien en voelde
Israëls juist tegenover den Oosterling niet hoog
de verplichtingen van het gastrecht?
Hij zelf, een koning uit het Oosten
Een Vriendschap.
MUZIEK. Bodewijk II en Richard Wagner.
Door Eugen Segnitz.
De 13e Juni van het jaar 1886 was een onge
lukkige datum in de beijersche geschiedenis. Nabij
zijn lievelingsverblijf „Sclilosz Berg" eindigde
koning' Lodewijk zijn leven in de golven van het
Ammermeer. In dit slot beleefde de vorst 22 jaar
vroeger gelukkige dagen, want „Sehlosz Berg",
waar schilderstukken van Piloty, Pixis, Spiesz,
Jager en anderen met motieven van Wagnersche
opera's de zalen sieren, zag den vorst en den kunste
naar in den zomer van 1864 dikwijls samen in
levendige gesprekken. Hier werd een vriendschap
gesloten, die voor de kunst en vooral voor 't
muzikale drama de gunstigste gevolgen had.
Richard Wagner was in geldelijke moeilijkheden.
Hij vluchtte voor zijn schuldeisehers van de eene
plaats naar de andere, en wilde „ergens in de
wereld" verdwijnen. Toen hij in Stuttgart zijn
koffer pakte, werd juist de heer Von Pfistermeister,
de secretaris van den jongen koning, bij hem
aangediend. Na eenig aarzelen ontvangtWagner den
afgezant. Het onderhoud duurt langer dan eenige
minuten. Koning Lodewijk wenscht Wagner per
soonlijk te leeren kennen, aldus deelt de heer
Von Pfistermeister hem mede. Wagner stemt
toe en zegt den vorst gaarne te willen ontmoeten.
Door deze kennismaking schijnt dan eindelijk de
lang verwachte „groote ommekeer" in het lot van
den dichter-componist. te zijn aangebroken. Doch
nog éénmaal dreigt er een kink in den kabel te
zullen komen, want Wagner wil eerst nog naar
Weenen reizen. Daar hij echter de aansluiting
van den trein mist en Wagner plotseling onge
steld wordt, kim Von Pfistermeister hem in
München gemakkelijk vasthouden. Lodewijk II
en Richard Wagner leeren elkaar kennen. De
liefste wensch van den vorst werd vervuld,
(Sein Walmen liat Frieden gefunden) Lodewijk I
en Maximilian II hadden kunsten en weten
schappen bevorderd en München verheven tot
eene der toonaangevende kunststeden van
Duitschland. Hun opvolger Lodewijk II ging op
den ingeslagen weg voort. Hij werd door poëzie
en muziek even sterk aangetrokken, de konink
lijke vriend van den dichter-componist (den
woordtoondichter, zooals hij hem noemde) wiens
gelieele wezen vele „walil verwantschaftliche"
overeenstemming aantoonde. Over de eerste ont
moeting schrijft Wagner aan de zwitsersche
vrienden in Mariafeld den 4den Mei 1864: „De
koning is helaas zóó mooi en zoo vol geest en
ziel en zoo „heerlijk", dat ik vrees, dat hij zijn
leven in deze gemeene wereld als een vluchtige
Godendroom zal moeten eindigen. Hij heeft mij lief