siropen man. aal Vooruit", kman ycles. BIJVOEGSEL VAN arbank isstraat 19. Inmaakglas tet. PRACTISCHÜ liDAAL CN-HO- LUNCHROOM. iscli- en zeelucht. L A B O U. li WE» rtikelen. AMSTERDAM. Gebruikt MELK. T*T*a 4 4 4 )EP0SIT0BANK. 5EHI, tnden. van Zaterdag 26 Augustus 1911. No. 34 .1 ran 11—2 uur en i Zaterdag, des essencen of kleuren. ■nsiroop. ade (sinaasappel). EN, P. RUTTE, J. P. STAAL. HAARLEM, IK TKAM). Nette bediening. naai 2779. VINGH. Maat in aardigd. M A. ER. HOOFDDORP. procureur. ondissements Rechtbank ran Waveren.te Haarlem I.IÏVKNKAMl'. 1 Vs°/o 11. - Vreemd Geld. Beiswi«,els. ETTENKASTEX. ttttttttttff Hl. Tel. 1070. Wet en Humaniteit. RECHT EN ITe trek hou den'wet WET. 1 Sept ember in werking. III. (Slot). Deskundigen en dierenvrienden zijn het er v,-r eens, dat sommige soorten van honden bij- der geschikt zijn om aan de menschelijke ten te hulp te komen en zijn steeds tot iiarneming gekomen dat een hond, goed ia-voed en goed aangespannen voor een liem passende kar, met lust arbeidt, zooals uit onder- it-rinde 'teekening duidelijk schijnt te blijken. Iet tot stand komen der trekhondenwet hebben in hoofdzaak te danken aan de krachtige en nschlievende pogingen van den Bond tot be- •rming van den trekhond in Nederland, die is vele jaren bestaat, en aanvankelijk schijnt erd te hebben voor een algemeen wettelijk od van het gebruik van trekhonden, doch eene andere en naar onze meening meer ische richting heeft gevolgd en er zich op toelegt, ongetwijfeld met vrij wat meer op succes, om den trekhond, zijn voeding, •zing en bespanning te verbeteren, door ouden van keuringen en wedstrijden, het ren van goed fokmateriaal en het geven raad en voorlichting. - .r een richtige, doeltreffende uitvoering der wordt dan ook op dezen Bond door alle nvrienden het oog geslagen. zwaar beladen wagens en te kleine trek- -ii waren totnogtoe dagelijks waar te nemen de doorloopende dierenkwelling, die hier- het noodzakelijk gevolg is, zal de wet wel n einde maken, maar toch alleen wanneer ii'ige medewerking den wetgever te beurt en die is van de zijde der gebruikers van •nden, naar de ervaring te oordeelen, helaas algemeen te wachten. lorheelden van dieren, zooals onderstaande ruing te zien geeft, van dieren die werkende zijn van dagelijks voorkomenden aard. a daarbij blijft liet niet. Niet alleen dat de den vaak ongeschikt zijn voor het werk, het in 't geheel niet deugt, enz., ook de ge- ;er is maar al te vaak een ware beul voor dieren, die ze mishandelt en ze veel te 1. >te afstanden met veel te zware vrachten i ngt af te leggen. i 'e hieronder opgenomen teekening toont dit i'iaar al te duidelijk aan. Wat betreft de pogingen der dierenvrienden, die tevens in het belang der houders van trek dieren en daardoor in het algemeen belang zijn, vestigen wij er hier nog de aandacht op dat door den heer Kroon, leeraar aan 's Rijks veeartsenij school, te Utrecht, de aandacht is gevestigd op een in België algemeen in gebruik zijnden trek hond, den Matin. Het plan is nu om, met steun en voorlichting der Vereeniging van eigenaren van trekhonden te Utrecht, eenige dezer dieren aan te koopen, wat wellicht reeds geschied is. De jongen dezer honden zullen onder de leden der vereeniging worden verkocht en de opbrengst zal men besteden om nieuw fokmateriaal te koopen, om op deze wijze, binnen enkele jaren, eên aantal trekdieren te hekomen, die ge schikt zijn voor den arbeid en de vereischte schouderhoogte bezitten. Ten slotte is het ons bijzonder aangenaam,.in s aat gesteld te zijn de aandacht te vestigen op een der ijverigste afdeelingen van den Bond tot bescherming van den trekhond. Wij bedoelen le* - aar' (''e in de eerste plaats werkzaam s ot hulp en steun van den kleinen man. Deze verstrekte reeds een flink getal hondentuigen en zelfs een doelmatigen wagen aan hare minder bedeelde leden, tegen een afbetaling van 0.25, i Per week> geheel naar believen van den betrokken persoon. Door den ijverigen en vruchtbaren arbeid van deze afdeeling, is op dit gebied geheel Noord- Holland's noorderkwartier beïnvloed. Het groote gewicht van de in deze artikelen door ons besproken zaak, moge nog uit het volgende blijken. Aan de hand van verschillende gegevens heeft men berekend dat de waarde in arbeidskrachten, door trekhonden geleverd, in ons land jaarlijks op een bedrag van tien millioen gulden kan worden geraamd, hetgeen dooreengenomen voor eiken hond zeventig gulden per jaar bedraagt, Het zijn dus waarlijk geen kleine belangen, waarvan hier sprake is. Opmerker. PHONETISCHE KRONIEK. Spraakleer. Door J. L. Kinoma. De I'. Evenals de e' moet ook de i' (bijv. in lid) van den ie-klank uitgaan. Door de tonggleuf, die hij dit letterteeken zich vormt, ietwat te verslappen, of te verstompen en de hoogte-lijn, tusschen hoven- en onderlip, een weinig te vergrooten, waardoor de ruimte tusschen liet vóórgedeelte van het harde gehemelte en tong onwillekeurig grooter wordt, ontstaat de i', zooals men die hoort in pit, kirren, Egypte, wippen, leer, meren enz. Staande de articulatie van de a, gewone mond- wijdte, (ook hier weder de mondhoeken van elkander houden en de lippen niet vertrekken), tracht men de u' te articuleeren. Hierdoor dwingt men onwillekeurig de i' te zeggen. Het spreekt vanzelf, dat de articulatie hier zoo natuurlijk mogelijk moet worden uitgevoerd. Gelijk dat met de a en de e' het geval is, is ook hier het verschil van hoogte- en breedte-lijn tusschen i' en ie gering. Bij den tweeklank ee (in heen) wordt dan ook de hoogte-lijn bij de ie iets kleiner, tengevolge van de opwaartsche be weging, die de onderkaak onwillekeurig daarbij maakt. Wordt de i' lang uitgesproken dan wijzigt zij zich èn van klank èn van letterteeken. Men kan dit waarnemen bij de woorden gekir en gelceer. Wat de klankwijziging betreft, wordt deze alleen veroorzaakt door de langere uitspraak; tong en lipstand veranderen daarbij niet, doch het letter teeken wel, dat dan in eene e of ee verandert en dus phonetisch tot den i'-klank behoort. Voor de zuivere phonetische opvatting van dezen klank is de benaming ee of e uit te spreken als de ee in been en de in leven onjuist. Hierdoor toch wordt het kind eigenlijk op een dwaalspoor gebracht, dat aanleiding geeft tot verkeerd uitspreken. Men noeme dus het letterteeken e of ee, waar het als eene verlengde i' wordt gehoord, den langen en de i' in pit, kirren, Egypte, enz. den korten i-klank. Recapitulatie. Neusholten gesloten. Mond geheel open. Hoogte lijn gelijk aan die van den o-klank (zie Bloemend. Weekbl. van 5 Augustus.) Breedte-lijn ongeveer gelijk aan de lengte der twee eerste leden van den middenvinger. Tong verheft zich en raakt al de bovenkiezen, daalt vandaar af en legt haar breeden top gleufvormig tegen den voet der -ondervoortanden. Klankvorming gelijk a. (Zie Bloemend. Weekbl. van 20 Mei). .losef Israels. 1824—1911. KUNST. (-Vervolg en Blot.) Maar om een kunstwerk te scheppen, daartoe behoort nog iets anders, dat niet te defineeren is, omdat men het niet kan aanleeren, wèl ontwikkelen als het in kiem aan wezig is. Alleen dito'f het een koffiekan, een schaal met ooft, een mensch of menschengroep, een zee, een kerk of een landschap is, door den kunstenaar op het doek gebracht, met hoe meer overtuigende kracht hij in zijn werk heeft weten over te storten de gewaarwording van mooiheid (ook een koffiekan kan mooi doen), van weelde, van meewarigheid, eerbied, hoogheid, devotie, liefde, door een of ander in hem gewekt, hoe sterker zal de beschouwer van het kunstwerk door deze of gene analoge gewaarwordingen wor den aangegrepen en zich één voelen met den kunstenaar. In dat éénvoelen met, in dat opgaan in de gewaarwording van den kunstenaar, ligt het geheim der bekoring, die de kunst oefent op ontvankelijke zielen. Nu is het schilderen van sujels, wij bedoelen zulke, waarbij een handeling op den voorgrond treedt, een gevaarlijk werk en meestal de toevlucht van schilders die geen artisten zijn in den hooge- ren zin des woords. Het eigenlijk sentiment voor hunne kunst missende, onaandoenlijk blijvende tegenover de dingen die zij aanschouwen, zoeken zij door het in beeld brengen van min of meer vernuftig bedachte voorvallen, een dramatischen, tragischen, stichtelijken of vroolijken indruk te wekken. Zelfs al is zulk een voorval knap ge schilderd, het beoogde doel wordt niet of slechts in geringe mate bereikt. Eene moeder, schreiende naast het wiegje van haar doode kind, kan in den beschouwer een emotie wekken van meelijmaar als het alleen de voorstelling, het voorval is, dat hem treft, zal die emotie niet diep gaan. Slechts het uiterlijke gevende, blijft de beschouwer aan het uiterlijke ook hangen en zal hij al spoedig in de moeder een meer of minder virtuoos ge schilderde pop gaan zien, een model dat door den maker van het werk in de gewenschte houding is neergezet, om het na te schilderen. Wat nu maakte Israels zoo groot? Dat hij de beide elementen in zijn werk: de vertelling of de compositie en het picturale, tot een zóó vol komen eenheid wist samen te smelten, dat het eene in het andere opgaat, het eene uit liet andere voortvloeit, nooit het eene element (al thans niet in zijn rijper werken) het andere over- heersclit, maar de vertelling, de legende, zich op ongezochte wijze uit liet geheel, uit de omgeving, waarin hij zijne figuren plaatst, ontwikkelt, meer in den geest zelf des beschouwers, dan dat het hem wordt vóórverteld. Men roepe zich zijn „Alleen op de Waereld" (1878) uit het Rijks museum, voor den geest. Eene sterfkamer. In de bedstede het lijk van den pas gestorven man. Daarvóór de beroofde weduwe in stille smart, gezeten op een stoel. Hier is volkomen harmonie tusschen onderwerp en omgeving. De dood huist niet alleen in de slaapstee, alles is gestorven in dit doodenliuis. Maar het morgenlicht, dat door het venster traag naar binnen vloeit, doet de verkwijnde vormen en kleuren als ontwaken. Symbool van de onsterfelijkheid des levens. Zoo spint de fantasie op liet onderwerp voort, onder de aanschouwing van dit stemmingsvolle Tot de beeltenis zijns uitdragers terugkeerende, en aansluitende aan wat wij in den aanvang schreven: Jozef Israels is zelf een Zoon van het Oude Volk. En in zijn kunst voelt men aan sommige eigenschappen wel niet, dat zij per se moetenzijn ontsproten aaneen speciaal joodsclie opvatting maar dat zij daarmee toch in be trekking zijn te brengen. Geen natie was meer gevoelsvolk dan Israël; geen onzer kunstenaars is meer gevoelsmensch als Israels. De zin voor het dramatiscli-lyrisehe, die zijn voorvaderlijk ras kenmerkt, is hem in liooge mate eigen. Uit de keuze en opvatting zijner onderwerpen spreekt groote nieewariglieid met hen die zwoegen, tobben, met hen die lijden. Maar zijn nederlandsclie afkomst en opvoeding hebben zijn gevoel verinnigdde ingehoudenheid van onzen volksaard, zijn afkeer van uiterlijk vertoon, behoedden hem voor eene overdrijving, die Israels' aangeboren weekhartigheid tot weeke- lijkheid zou hebben verzwakt, zijn zin voor het dramatisch-lyrische in het theatrale en gezwollene zou hebben doen vervallen. Jozef Israels lieeft in zich opgenomen het merg Van twee rassen; van twee rassen, die elkander in hem hebben aangevuld en waaruit de zeer bijzondere kunstenaar geboren werd, dien wij vereeren als een der glories van onzen stam. Een tweede voor Israels' kunst sterk karakte- riseerend werk bezitten wij in Saul en David (Stedelijk Museum). Met de Zoon des Ouden Volks, een zijner machtigste scheppingen, in 1898 voltooid, maar waaraan de kunstenaar zijn leven lang heeft gearbeid, gearbeid met den geest, met het hart Reeds in den eersten tijd van zijn vestiging te Amsterdam, kort na zijn verblijf te Parijs, waar hij op het atelier van den acadenii- cien Picot studeerde, heeft hij een Saul en David geschilderd, die met hem mee verhuisd is van de Prinsengracht naar het atelier, hetwelk hij omstreeks 1860 betrok in de woning van den heer Helweg, Rozengracht 66. En het is eigen aardig, dat hij zeven jaar later uit Amster dam naar den Haag zich verplaatsende, dien Saul en David bij den heer Helweg achterliet, waar het dan ook nóg heden in het voorhuis hangt. Eigenaardig en teekenend, omdat het bewijst, dat Israels zich geheel los voelde van dit werk, dat hij toch met liefde geschilderd heeft en dat een sujet behandelde, hetwelk hem zóó na aan het hart lag. Maar in hem had zich intusschen een ander kunstenaar ontwikkeld, van een dieper inzicht in de dingen. En zoo kon hij los zijn van dezen Saul en David, dewijl hij er in zijn ziel een veel grootseher visie van bewaarde, die bestemd was te zijner tijd op het doek te worden gebracht. Voor ons echter is en blijft het schilderij bij den heer Helweg merkwaardig, omdat het aan toont, hoe de idee, die wij in haar laatste en rijpste gestaltenis, in het Stedelijk Museum kun nen bewonderen, hoe de groote tragiek in Saul's bestaan, de kunstenaar reeds van den beginne af heeft bezig gehouden, en hoe de drang om haar in één moment samen te vatten en te ver zinnelijken, altoos in hem geweest is. Immers, er bestaat van Saul en David ook nog een aquarel, welke als een voorstudie gelden kan van liet schilderij in het Stedelijk Museum, waarbij liet sujet op gelijke wijze is opgevat en dat in com positie er vrijwel mee overeenkomt. Er is voor 't overige niets vreemds in, dat Israels zich aangetrokken voelde tot zulk een oud-testamentisch onderwerp. Wij ontmoeten hier wederom den uit vrome Israëlitische ouders geboren kunstenaar, die zelfs aanvankelijk bestemd was om rabbijn te worden. Onder zijn vroegste wérken komt ook voor een groot schilderijAiiron in den tabernakel de lijken vindende van zijn twee zonen. Maar zelfs zonder te rekenen met zijn afkomst en de omgeving, waarin hij werd grootgebracht, is het in een artiest van Israel's geestelijke hoogheid geenszins onverklaarbaar, dat hij zich geïnspireerd voelde door onderwerpen, ontleend aan de algemeene geschiedenis der menschheid, gelijk vóór hem Rembrandt Zooals wij reeds zeiden, dagteekent de eerste editie van Saul en David van vóór Israel's ver blijf bij de familie Helweg, waar hij kwam, nadat hem door zijn verlilijf te Zandvoort de richting aangewezen was, waarin zijn talent zich zoo heerlijk ontwikkelen zou. Het stuk is mooi breed geschilderd en krachtig van kleur. Saul ligt op een rustbank; om het glanzend geel zijner onder- kleeding is een soort van groenen mantel ge plooid. Hij richt zich halverwege op en strekt den arm naar boven, zoodat de hand komt te rusten op den schouder van Michal, die mee warig het hoofd naar hem toebuigt en met de linkerhand hem bij het zich oprichten steunt. Saul uit wien de booze geest blijkbaar reeds weggevaren is, 'richt het oog naar David, die vóór hem gezeten, de harp tokkelt. Het stuk heeft iets magistraals in de schildering. De figuur van Michal verraadt in liooge mate den invloed van Ary Scheller: het ovale gelaat, het met de scheiding in het midden, naar beide zijden glad gestreken haar. De David is in houding vrijwel gelijk aan zijn dubbelganger op het schilderij in het Stedelijk Museum. Een knaap met goudblonde haren, de oogen dwepend, in zelfvergeten, naar boven geslagen„hij nu was blozend, mitsgaders schoon van oogen en schoon van aanzien." Ik noemde Ary Schetfer, wiens invloed op den Israels uit deze periode sterk spreekt. Maar het is opmerkelijk, hoe hij zich toch heeft weten vrij te houden van het weekelijke van Scheti'ers figuren. Voor 't overige, welk een afstand tusschen deze versie van het sujet en die van veertig jaar latervan den Saul en David in het Stedelijk Museum! De ethiek van het drama, die gevoeld en weergegeven kon worden, alleen door een kunstenaar wiens geest gerijpt en levensinzicht verdiept was: de in het wijde, schitterende ver schiet als gesymboliseerde voorspelling van de heerlijkheid Gods, die aan gansch liet volk van Israël zal worden geopenbaard in het koningschap van David mist men in het schilderij bij Helweg te eenenmale, terwijl zij op het stuk in het Stedelijk Museum juist zóó krachtig is ge prononceerd. De achtergrond op dit laatste doek, in zijne sterke lichtwerking, is blijkbaar geschil derd onder den indruk van Israels' reis in Spanje, die de meester volbracht had, vóór hij aan Saul en David de laatste hand legde. „In Spanje heb ik een lichtbad genomen", placht hij te zeggen. Het schilderij, dat ons hier bezighoudt, is veel besproken en. heeft daarbij bloot gestaan aan heel wat critiek. Wij wensclien daarbij even stil te staan, om te pogen sommige misverstanden aangaande Israels kunst in 't algemeen op te heffen. De kleur is te vaal genoemd, te goor voor zulk een koninklijk sujet, en er zijn allerlei aan merkingen gemaakt op de teekening der figuren en de houding van het meisje. Zij, bewegingloos, onder de zachte muziek van David's harpspel, het einde der crisis in Saul afwachtende, zal wel Micha zijn, Saul's dochter, beschoren David's huisvrouw te worden. Is dat een koning, deze grofgebouwde figuur, die Saul verbeelden moet? heeft men gevraagd. Is dit een normale vuist, zijn dat welgeproportionneerde voeten? Lijkt deze Saul, in houw van lijf en leden, niet eer te Scheveningen geboren, dan de telg te zijn van edel, oostersch ras? Wat zullen wij antwoorden? Saul geen koning? Het moge zijn, hoewel in zijn gelaat, de smart, de wroeging, de vertwijfeling zich uit spreekt, wel aangrijpend-realistisch, maar toch ook op een wijze, die den kop een groote no blesse doet behouden. Saul geen koning? Laat het zijn. Maar deze Saul is een menschEn de mensch gaat boven den koning, ook in de kunst 1 De vuist is exceptioneel groot, dit valt niet te ontkennen. Maar in die, in haar machteloos heid, zich zoo krampachtig ballende vuist, welke als met één slag de wereld, diSaul weerstaat, zou hebben willen vermorzelen, in die vuist met haar opgezwollen aderen en vertwijfelend zich krommende vingeren, is gesymboliseerd de zich verbijtende erkenning van het nieuwe, het on weerstaanbare, verpersoonlijkt in de tengere jougelingsfiguur van David. Van dezen David gaat een kracht uit, welke Saul weet, dat sterker is dan de zijne maar hij bekampt haar vergeefs, liet booze wijkt van hem maar hij wil het niet van zich doen wijken. De duivel laat zich zijn prooi niet zonder heftigen strijd ontweldigen. Zoo is die vuist, onder de uitstorting van des kunstenaars machtig gevoel, gewordeneen gigan tische vuist! De zoogenaamde fouten in de teekening der figuren bij Israels, zou men onafscheidelijk kunnen noemen van zijn door de tijden veranderde kunst opvatting. In den beginne teekende hij correct. Het was hem toen, gelijk altoos beginnenden, voornamelijk te doen om het geval, het sujet en zijn geest vond bevrediging in het weergeven van den juist weergegeven buitenkant der dingen. Gaandeweg wint zijn opvatting aan diepte en de buitenkant der dingen, de uitwendige vormen, worden meer en meer hulpmiddel om uit te drukkende beweging, de physieke, zoowel als de zielsbeweging: het leven, het innerlijke leven Zoo wil het, dat als Israels een breiende vrouw schildert de armen in verhouding van het lichaam te groot worden. Dat komt, al schilderende, was hij zóó vervuld met het denkbeeld „breien", ging hij er zóó geheel met de gedachte in op, dat de uitdrukking der idee, als vanzelf een te groote proportie kreeg. Ook in de groote handen en bmnenwaartsche beenen zijner boerenarbeidp is iets, dat sterk de gedachte accentueert zware lasten, die getorst en gekruid zijïf' ëu worden. Bij Israëls is, hoe langer zoo meer, de teekening, blooten omtrek, factor geworden van expressie. Hoe ook de David en Saul den meester aan het hart ging, blijkt nog uit de omstandigheid, dat hij op zijn op 85-jarigen leeftijd geschilderd portret, uit den achtergrond, een visioen van dit grqotsche werk doet opdoemen. Dit merk waardige zelfportret is in het bezit van den heer Slagmulder (firma Bufla) en thans tijdelijk te Rome geëxposeerd. Ik heb vele liefelijke herinneringen aan Jozef Israëls. Zijn hooge natuur en groote geest mochten dengene, die hem ontmoette nimmer uit de gedachte gaaner ging van zijn persoon en woord een streelende bekoring uit. Dat woord, waaraan het hooghartige of bitse altoos vreemd was, zocht echter nooit de waar heid te verbloemen. Uit mijne herinneringen, vinde deze eene hier een plaats. Het zal ruim 20 jaar geleden zijn, dat de Shah van Perzië een bezoek bracht aan ons land en even na dien mocht ik Israëls in zijn atelier bezoeken. Onder het spreken kwamen wij op bedoeld be zoek, dat door mij in de N. R. Crt. beschreven was. Ik had mij daarbij veroorloofd, op ietwat sportenden toon te vermelden, hoe de perziscbj potentaat zich steeds liet volgen door een groot- waardigheidsbekleeder, die hem een zilveren trekpot met koude thee nadroeg, waaruit de vorst zijn dorst lesclite, door heel familiaar den tuit aan zijn mond te zetten. „Dat was niet goed gevoeld van u als ik het zoo eens zeggen mag", merkte Israëls op. „Gij hadt niet moeten vergeten, dat er een koning' voor u stond, ja iemand die meer dan koning in zijn land is en als gast bij ons vertoefde". De toon van mijn verslag had Israëls voor namen geest pijn gedaan. Was de Shah niet nog een oostersch koning bovendien en voelde Israëls juist tegenover den Oosterling niet hoog de verplichtingen van het gastrecht? Hij zelf, een koning uit het Oosten Een Vriendschap. MUZIEK. Bodewijk II en Richard Wagner. Door Eugen Segnitz. De 13e Juni van het jaar 1886 was een onge lukkige datum in de beijersche geschiedenis. Nabij zijn lievelingsverblijf „Sclilosz Berg" eindigde koning' Lodewijk zijn leven in de golven van het Ammermeer. In dit slot beleefde de vorst 22 jaar vroeger gelukkige dagen, want „Sehlosz Berg", waar schilderstukken van Piloty, Pixis, Spiesz, Jager en anderen met motieven van Wagnersche opera's de zalen sieren, zag den vorst en den kunste naar in den zomer van 1864 dikwijls samen in levendige gesprekken. Hier werd een vriendschap gesloten, die voor de kunst en vooral voor 't muzikale drama de gunstigste gevolgen had. Richard Wagner was in geldelijke moeilijkheden. Hij vluchtte voor zijn schuldeisehers van de eene plaats naar de andere, en wilde „ergens in de wereld" verdwijnen. Toen hij in Stuttgart zijn koffer pakte, werd juist de heer Von Pfistermeister, de secretaris van den jongen koning, bij hem aangediend. Na eenig aarzelen ontvangtWagner den afgezant. Het onderhoud duurt langer dan eenige minuten. Koning Lodewijk wenscht Wagner per soonlijk te leeren kennen, aldus deelt de heer Von Pfistermeister hem mede. Wagner stemt toe en zegt den vorst gaarne te willen ontmoeten. Door deze kennismaking schijnt dan eindelijk de lang verwachte „groote ommekeer" in het lot van den dichter-componist. te zijn aangebroken. Doch nog éénmaal dreigt er een kink in den kabel te zullen komen, want Wagner wil eerst nog naar Weenen reizen. Daar hij echter de aansluiting van den trein mist en Wagner plotseling onge steld wordt, kim Von Pfistermeister hem in München gemakkelijk vasthouden. Lodewijk II en Richard Wagner leeren elkaar kennen. De liefste wensch van den vorst werd vervuld, (Sein Walmen liat Frieden gefunden) Lodewijk I en Maximilian II hadden kunsten en weten schappen bevorderd en München verheven tot eene der toonaangevende kunststeden van Duitschland. Hun opvolger Lodewijk II ging op den ingeslagen weg voort. Hij werd door poëzie en muziek even sterk aangetrokken, de konink lijke vriend van den dichter-componist (den woordtoondichter, zooals hij hem noemde) wiens gelieele wezen vele „walil verwantschaftliche" overeenstemming aantoonde. Over de eerste ont moeting schrijft Wagner aan de zwitsersche vrienden in Mariafeld den 4den Mei 1864: „De koning is helaas zóó mooi en zoo vol geest en ziel en zoo „heerlijk", dat ik vrees, dat hij zijn leven in deze gemeene wereld als een vluchtige Godendroom zal moeten eindigen. Hij heeft mij lief

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1911 | | pagina 5