ALGEMEEN WEEKBLAD Bloetncttdaal, jtoarlctn, Keetnshde en omliggende plaatsen. VOOR Bloemendaalscheweg 49, Tel. 1837. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. V x HM* UIMIIM I|||II»IWIU1MB»«M— g r don- de liefde voor kinderen van Ir echte moeder uit het volk, wier li n vol zorgen, rijp en werkzaam, vol en wilskrachtig afsteekt tegen de ver- Ie en verwijfde wils- of geestes- v akte van personen uit die vaak ten i i -,hte benijdde kringen, waar men 6e Jaargang. ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1912. No. 34. t i Hel Bloemendoalsch Weekblad. Prijs per halfjaar f 1.25 hij vooruitbe taling. Prijs per nummer f O.IO Advertentiën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. KANT OREN: Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. De geheime tuin, door Frances I: Burnett, vertaald door G. W. El- h'. s. Geautoriseerde uitgave met 8 ilU iraties in kleurendruk. Leiden, A V bijthoff's uitgeversmaatschappij. V neer wij dit boek waarvan niet het 0 pronkelijke werk, maar de zeer v cschreven vertaling of bewerking w r ons ligt, in korte woorden moes ten kenschetsen, dan zouden wij het hoc meneen gezond boek, een goed gi humeurd boek, een ernstig toch, een ieiAele maal zelfs tragisch boek, voor jgi )t< en kleine kinderen, met zielkun- |<l gesproken tal van juiste toetsjes Ren tintjes. De stemming of atmosfeer K ui he* boek wordt gevormd door de li t.Mi I efde, ook de liefde tot zijne moedor, van een jongen, het type van 11 nu ere natuurvriendje, waar icder- i i van houdt (zijn wij ook niet natuur?) 1 eigenlijken strijd om het bestaan r, kent. 1 >m onze de vorige week verkondigde mg, dat dit boek onvoorwaardelijk i ouders voor hunne kinderen kan len aanbevolen te bevestigen is 1 ii >i onzen smaak, alleen noodig, dat met bewijsplaatsen bovenstaande itsing zooveel mogelijk staven, lezer zal zich daarbij kunnen jasten aan de levendigheid der ju te uitbeelding. Dat wij daarbij niet id' 'wone wijze van bespreking van bc. n volgen is wel mogelijk, maar r ons geen bezwaarwe zouden lli.,1 zeggen: integendeel. geestelijk versuffende, zedelijk i rd arrende leven van aan aarclscb goed ga te rijke en het door te veel zorgen fcw u vtrschooierende leven van al te a ne, maar zedelijk-frissche menschen, beide soorten levens met veel phantasie beschreven, werkt het boek realistisch t< één laat hen op elkander inwerken aan het einde samengroeien tot een Ivo!looide eenheid, waarvan de lotge vallen dichterlijk te beschrijven over- I gelaten blijft aan een ander boek van f dezelfde dichteres of aan een boek van v. ie haar taak eenmaal zal voortzetten. Want Frances Burnet is, al schrijft zij in proza, dichteres, en zij heeft eene ha- ingeschapen taak: met hare boe- van een phantastisch realisme me. j te werken tot velerlei verbroede ring 'althans tot verbroedering van ons leven met dat der omringende natuur 6 en lot verbroedering van de levens van I arm n. en van rijken aan aardsche goe- 1 deren, welke levens, gelijk wij ons ze i oorstellen, zoo vaak zijn die van rijken n armen aan echt zedelijk besef. Nu de bewijsplaatsen. Tusschen de i trillende beschrijvingen vormen >rt< santeekeningen als de volgende ergang en terugblik: „Mary, het ckc- spichtige, uit Indië gekomen kciui's kind, dat in den tuin langzamer- nd natuurlijk wordt en aan het men selijke nadert, overdenkt hoe sedert komst op het engelsche buiten .f leven is veranderd. „Ze had een "■oei gekregen alsof ze een rood- rstje begreep en alsof het haar be- I" eep, ze had in den bollen wind heen weer gedraafd tot haar bloed krach- stroomde en ze lekker warm werd was voor 't eerst van haar leven zond hongerig geweest, en ze had ■-ren begrijpen wat het is, medelijden net iemand te hebben." De schrijf- geeft meer zulke steunpunten aan herinnering van den lezer en ver- daarmede de lezing van het boek /uj en de vertaler weten ook aardige den te vinden. „„Hoor toch eens, hoe de wind om het huis „poestert"," zegt Martha, de dienstbode. Mary wist niet wat „poesteren" was, maar toen ze luisterde, begreep ze 't." Dickon (dat is het natuurvrindje) heeft een jonge kraai mee naar huis genomen en getemd. „Dickon noemt hem „Roet", omdat hij zoo zwart is en het dier tukst en fladdert overal achter hem aan." De beschrijving hoe Mary zich gevoelde op een eersten lente morgen, toen de lucht weer blauw was, (bladz. 164, 165) is een genot om te lezen en de woorden „volle, frissche, zondodrwarmde ochtendlucht" staan er zoo echt, dat wij ook in onze gesloten kamer de lentegeur opsnuiven en het luidkeels fluiten der vogels hooren. En hoe vindt ge deze beschrijving van het roodborstje (bladz. 96). „En „ja, daar was 't roodborstje, mooier en „aardiger dan ooit, dacht Mary. Zijn „rood vestje glansde als satijn en hij „liet zijn vlerkjes trillen en manoe uvreerde met zijn staartje en draaide „met zijn kopje en wipte met allerhande „coquette bevallige maniertjes om hen heen." Of kunt ge korter karakteristiek denken van liefde voor dieren, die on denkbaar is zonder het met hen mede leven dan deze?: Het gaat over een kleine ruige ponny met dikke haarlokken over zijne oogen, een zacht gezicht en een snuffenden, fluweeligen neuszoo gauw hij Dickon zag, had hij zijn hoofd opge richt en zacht gehinnikt en toen was hij naar hem toegedraafd en had zijn kop op zijn schouder gelegd, Dickon fluisterde iets in zijn oor, wat Jump, de ponny, duidelijk beantwoordde met een zacht gesnuif en gebriesch. En Dickon had hem Mary een voorpoot laten geven en een kus op haar wang met zijn zachten muil. „Maar verstaat hij dan werkelijk alles wat Dickon zegt?" vroeg Colin (de kleine lord van het boek). ..Het lijkt wel," antwoordde „Mary, „Dickon zegt, dat elk dier je „verstaat, als je 'r maar goeie vrienden „mee bent, maar je moet er eerst héél „goeie vrienden mee zijn, zie je." Hebt ge wel eens een aardige beschrijving gelezen van een ontmoeting tusschen een meisje dat een kasplantje was en een buitenjongen? Neen? zie dan eens bladz. 102. Mary ontmoet Dickon, die leuk in platten tongval praat over tuin gereedschap, papavers en ridderspoor. „Ze wou, dat ze ook zoo wist te praten „als Dickon. Wat hij zei, klonk net „alsof hij haar wel aardig vond en geen „oogenblik bezorgd was of zij hèm wel „aardig zou vinden, en toch was hij met „al zijn gemakkelijkheid maar een arme „jongen in gelapte kleeren en met een „grappig rood gezicht en grof rossig „haar. Toen ze dichter op hem toetrad, „merkte ze, dat hij een frissche lucht „van hei en gras en bloemen aan zich „had, bijna alsof hij daarvan gemaakt „was. Ze-vond het lekker, en toen ze „nog eens in zijti grappig gezicht met „die appelroode wangen en ronde „blauwe oogen keek, vergat ze al haar „verlegenheid." We kunnen den lof van Suze So- werby, de moeder uit het volk, hier niet uitschrijven; wie zich het boek aanschaft, leze er de bladzijden 206 en 207 eens op na, maar ze wordt gekarak teriseerd door deze uitlating van haar zoontje Dickon (bladz. 60)„Als ik op „mijn vrijen dag naar huis toe ga, doop ik soms te springen over de hei, •zóó gek-blij ben ik dan dat ik 'r gauw „zal zien," en door deze (bladz. 168), als Mary in Dickons bijzijn een open staande crocus eenige malen heeft ge kust met de 'n beetje eigenwijze woor den„Een mensch kus je nooit zoo, maar --bloemen zijn ook heel anders." Dickon kijkt haar dan verwonderd aan, glim lacht en zegt„O, ik heb moeder zoo „dikwijls zoo gekust, als ik op de hei „gezworven had en ze dan zoo vroolijk „en prettig aan de deur stond in de „zon." Het is een gezond boek. Dickon raadt (bladz. 97) Mary aan, ook eens plat Yorkshire'sch tegen den klei nen lord, die altijd ziek en slecht gehu meurd is, te praten. „Dan moet hij stellig -.lachen, en er is niets zoo goed voor „zieke menschen als lachen. Moeder „zegt, dat een half uur lachen iederen „morgen iemand beter zou maken, die „op 't punt was een erge ziekte te krij- „gen." Probation. Het is een goed gehumeurd boek. Mary is wel eens juffrouw Contrarie genoemd, en met reden. Zij heeft het er zelf over (bladz. 115), maar Dickon snapt er niets van, „hoe iemand dwars en stuursch „en uit zijn humeur kan zijn, als er zoo- „veel bloemen en andere mooie dingen „groeien, en zoo'n massa aardige, vrien delijke dieren om je heen leven, die „holen graven of nesten bouwen en den „heelen dag zingen en fluiten." Het is een psychologisch juist boek. Groote menschen of kinderen, het is al om 't even, ze worden ernstig als ze leed hebben, maar de tranen komen alleen als ze leed hebben over en medelijden m e t zich zelf. Colin, het verwende rijke luiskind, geeft af op Dickon, den vuilen jongen uit een armoedige hut op de hei. Mary kiest diens partij „en noemt „Dickon snibbig honderdduizendmaal „beter dan zoo'n ingebeelde radjah. „Colin had eigenlijk nog nooit gekib- „beld met iemand van zijn leeftijd en het was wel eens heel goed voor hem, „hoewel hijzelf noch Mary dit besefte. „Hij draaide zijn hoofd af (lees: ter zijde) en deed zijn oogen dicht, ter- „wijl er een paar dikke tranen „over zijn wangen rolden, want „hij begon medelijden met z i c h- „z e 1 f t e k r ij g e n - niet met iemand „anders." Zoo is het. Het is ook een waar boek. Ben, de tuinmansknecht (bladz. 239) laat zich als volgt uit„De wereld is vol ezels, „jongeheer, die den heelen dag leugens „en zotteklap balken." Het is ook een ontroerend boek. Colin, het verwen de kasplantje, wordt gehouden voor een jongen die zelfs niet staan kan, uit vrees voor een hem naar men dacht aan- geboien kwaal, een bochel, heeft men hem van kindsbeen af laten liggen, 't Wordt den jongen zeiven ten slotte te machtig. Als de knecht hem vertelt wat hij van hem denkt en wat men van hem vertelt vergeet hij voor een oogen blik zijn krachteloosheid en werkt zich uit zijn ziekenwagentje. Mary, het meisje, staat bij hem -en houdt haar adem in en voelt, dat ze bleek wordt. Dickon, het natuurvriendje, helpt hem. „De dekens lagen op den grond. Met „behulp van Dickon scharrelde Colin „uit het wagentje tot zijn dunne beenen „er buiten hingen en eindelijk zijn „smalle, slappe voeten het gras aan haakten. Toen stond hij recht over eind kaarsrecht en verrassend lang „lijkend met zijn trotsch opgeheven „hoofd. - Kijk nu eens naar me! „Zie je 't nu? Hij is net zoo recht „van lijf en leden als ik, riep Dickon „Hij is net zoo recht als de flinkste „jongen in heel YorkshireWat Ben, „(de tuinmansknecht), toen deed, vond „Mary onbegrijpelijk vreemd. Tever- „geefs trachtte hij een paar maal te „spreken en toen slikte en hapte (hij) „naar adem tot plotseling de tranen „langs zijn oude, gerimpelde, bruine „wangen liepen en hij zijn handen ineen „slaande, met bevende stem uitbarstte: „Dan hebben ze me allegaar leugens „verteld! Je bent zoo dun als een lat, „en zoo bleek als een geest, maar zoo „recht als een jonge boom. D'r zal nog „eens een flinke man uit je groeien. „God zegen je!" Er zijn in dit stuk taalfouten. „Onbegrijpelijk vreemd" is hier een tautologie (twee maal hetzelfde). „Tevergeefs" moet zijn „vergeefs"; ach ter hapte is waarschijnlijk „hij" uitge vallen en het werkwoord uitbarsten is in onze taal noch te vinden noch te vor men. Het boek is als schrijf- en druk werk t rouwens ook op andere bladzijden (o. a. bladzn. 45 en 148), niet zonder feilen, maar dat is voor ons, in dezen tijd van algemeen e slordig heid de hoofdzaak niet. De hoofd zaak is voor ons, dat het boek aan inhoud „van adel" is. Het is ook een ernstig boek. Het gevoelsbesef van het eeuwige in het tijdelijke, dóór het tijdelijke dat door den geest „doorwoond" wordt, heen, wordt (bladz. 225) als volgt beschreven „Een van de wonderlijkste dingen van „het op de wereld zijn is, dat iemand „voor een enkele keer dat overtuigd ge- „voel heeft van altijd en altijd te zullen „blijven leven. Men krijgt het soms, „als men bij den teederen, plechtigen „dageraad alleen buiten op het veld is „en met het hoofd achterover naar de „bleeke lucht tuurt, die langzaam, heel „langzaam verandert, wanneer het in 't „oosten begint te gloeien en daar aller - „lei wondere dingen gebeuren, totdat „ons hart bijna ophoudt te kloppen en „we onzen adem inhouden bij de mach tige, onveranderlijke majesteit der rij tende zon een schouwspel dat de „menschheid reeds duizenden en dui tenden jaren heeft mogen aanschou- „wen. Dan voelt men het voor een „oogenblik. En men voelt het soms „ook, als men alleen in een bosch loopt, --bij het ondergaan der zon en de ge- „hciinzinnige stilte, het gouden licht, „dat schuin door de takken heen valt, „u telkens en telkens weer iets toe fluistert dat ge niet geheel verstaat, „hoe ge ook uw best doet. En dan „weer geeft de ontzagwekkende rust „van den donkerblauwen nachtelijken „hemel, met zijn millioenen sterren, die „schijnen te wachten en te waken, ons „dikwijls plotseling die zekerheid, en „soms ook maakt uit de verte tot ons „komende muziek het tot waarheid en „soms ook een blik in iemands oogen. Dat bepaalde gevoel kreeg Colin, „toen hij voor 't eerst de lente hoorde „en zag en rook binnen de vier muren „van den geheimen tuin." Wilt ge een korte beschrijving van den gehei men tuin, lezer? - Het is voorjaar, alles loopt uit. „En over muren, boomen „en grond, over twijgen en ranken, had „zich de groene sluier gespreid, en in „het gras onder de boomen en in de „grijze urnen in prieelen en bureaux, „hier en daar en overal waren tintjes „en toetsjes te zien van goud en pur- „per en wit; en de boomen boven Co- „lin's hoofd zaten vol en vol met rose „bloesemsandere leken wit besneeuwd, „en van alle kanten kwam vleugelge- „fladder en gesnor en zacht lokkend „gefluit en 't gezoem van insecten, en „geuren - geurenEn de zon scheen „hem koesterend in 't gezicht, als een „hand, die hem liefkoozend aan haakte Het tragische ontbreekt in dit boek niet geheel (bladz. 42). Mary, die uit Indië is gekomen, brengt een be zoek aan den tuin, niet de geheime tuin, maar de gewone tuin. Ben, de tuinmansknecht, is er aan het werk. De waarheid, die het beginsel is van het tragische, is in hem verpersoonlijkt. „Het roodborstje, Ben's lievelingsvogel- „tje, hipte rond, bedrijvig zoekend en „pikkend en nu en dan even ophoudend „om naar hem te kijken. Mary meende, „dat hij zijn zwarte dauwdroppel-oogjes „bijzonder nieuwsgierig op haar ves- „tigde. 't Leek net alsof hij meer van „haar weten wilde, en dat vreemde, „warme gevoel in haar hartje werd ster- fier. Waar is de rest van het broed sel heengevlogen vroeg ze. Dat 's „moeilijk te zeggen (antwoordt Ben). „De ouwen jagen ze uit het nest. Ze „motten dan wel vliegen of ze willen „of niet en benne in een oogenblik „naar alle kanten verdwenen. Deze was

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1912 | | pagina 1