Bloemendaalsch Weekblad
BIJVOEGSEL VAN
Zaterdag 28 September 1912. No. 39.
I) r. Bronsveld's Septembe r-
kroniek.
(Vervolg van hel eerste ltlad.)
-'"elk een indruk deze vóór-reformatische afgo-
dc-iij en bigotterie maakte op Erasinus, die toch
e<*u goed zoon der roomsclie kerk was, moge blij
ken uit zijn SamensprakenWij nemen kier over
vat wij lezen in de treffelijke vertaling door dr.
Snivels1) van de 11de samenspraak, blz. 16365:
Adolf: Toen hij dit gezegd had liet hij alle
iouwen kappen; den mast tot aan den ontvang
st-oker waarin hij past, afzagen, en vervolgens
'met ra's en al in zee werpen.
Antoon: Waarom dat?
AdolfOmdat liij toch maar tot last was en niet
tot nut als de zeilen waren weggenomen of ver-
m henrd. Alle hoop was nu nog op 't roer geves
tigd.
AntoonWat deden intusschen de matrozen?
Adolf: Daar zou je eens een jamerlijken roe-
.-tand gezien hebben. Matrozen zongen luid
keels: 't „Wees gegroet, hemels koningin" en
pen den bijstand in van de heilige maagd,
terwijl ze haar allerlei namen van: „star der
zee, beïieersclieres der wereld, haven des heils".
allerlei andere vleiende titeis gaveu die de
II uiige Schrift haai' nergens toekent.
Antoon: Wat ter wereld heeft zij met de zee
maken die toch nooit ter zee gevaren heeft,
'voor zoover ik weet?
Adolf: In den ouden tijd waren «le zeelieden
i> vertrouwd aan de zorg van Venus, omdat men
loofde dat deze uit de zee geboren was. Maar
•Jert. zij ophield er zich meê te bemoei, 11 is r.e
oedermaagd in de plaats getreden van de
oeder die geen maagd was.
A nlccnSpotter die je bent!
Adolf: Sommigen lagen geknield op het dek
n baden tot de zee, terwijl ze al wat er aan
- e aan boord was op de golven uitgoten, even-
vriendelijk en vleiend smeekend als men
wc mlijk tot een vertoornden grooten heer
preekt.
Antoon: Wat zeiden ze dan?
Adolf: „O allergoedertierenste zee! o groot -
moedige zee! o rijke zee! o allerschoonste zee!
Word kalm. Red ons." Tal van dergelijke uitin
g-u lieten zij de zee aan haar doove ooren
ooren.
Antoon: Wat een dwaas bijgeloof. En de
*rigen?
Adolf: Sommige passagiers waren maar altijd
■ziek de meesten deden allerlei geloften. Er
j v .is een engelschman bij, die gouden bergen
loofde aan de heilige maagd van Walsingham,
v. Mineer hij heelhuids den vasten grond mocht
reiken. Anderen beloofden veel aan 't heilige
kruishout te zullen geven dat zich op deze of
i ene plaats bevindt, 't Zelfde geschiedde met
heilige maagd die op Verschillende plaatsen
^vorat vereerd, en .ze houden de gelotte voor
ongeldig, als men er niet precies de plaats bii
noemt.
Antoon: Dat is toch belachelijk. Alsof de
ie ïligeis. niet in den hemel hun verbliü'plaats
ebben!
Adolf: Daar waren er zelfs bij die beloofden
dat ze Kartliuizer monnik zouden worden. Eén
1 doofde een bedevaart te zullen doen naar Sint
Jacob van Compostella en wel barrevoets, bloots
hoofds, 't lichaam slechts bedekt met een stalen
ha nas, den kost verdienend met bedelen.
Antoon: Dacht niemand aan sint Ckristóf-
f.el?
Adolf: Ik hoorde er een, (en ik deed dat niet
zonder lachen) die met luider stemme, om toch
vooral goed verhoord te worden, aan sint Chris
tel fel die te Parijs in de kathedraal staat (een
beeld zoo groot als een berg) een waskaars be
loofde zoo groot als 't beeld zelf is. Terwijl hij
dit met luid geschreeuw zoo hard hij kon uit-
bulderde, stootte zijn buurman die naast hem
stond en een goede kennis van hem was, hem
met den elleboog aan en zei waarschuwend, tot
■iOm: „Weet wel wat je belooft? Al hou je ook
eeu verkoop van al wat je bezit, dan kun je 't
r.niet betalen. Toen zei de ander op ge-
dempten toon (natuurli'k mocht Christoffel dit
niet liooren) „Houd je mond, malloot! Denk
j dat ik meen wat ik zeg? Als ik maar éénmaal
v. ten grond onder de voeten heb, dan krijgt
V niet anders dan een vetkaars."
Antoon: Wat een stommerik! Dat zal wel een
hol! ander geweest zijn.
.1 dolf: Neen, 't was een zeeuw.
Antoon: Het verwondert me dat niemand dacht
aan den apostel Paulus, die zelf ook een zee
tocht heeft gedaan en zich uit de schipbreuk
a land redde. Paulus kende die rampen bii
ondervinding en had geleerd ongelukkige lot-
génooten behulpzaam te zijn.
'dolf: Aan Paulus werd niet gedacht.
Antoon: Baden ze intusschen ook?
1 dolf: Ja, de één al vuriger dan de ander.
De één zong 't „Salve Regina", een ander zei
„Ik geloof in Cod den Vader". Er waren
ook enkelen die bijzondere schietgebedjes
leidden, niet ongelijk aan fcooverformules tegen
gevaren.
Ulolf: Wat maakt droefheid de mensehen
"h vroom! Als iemand in voorspoed is dan
kt hij aan God noch heiligen. Mo ar wat deed
intusschen? Deed jij geen gelofte aan één
Q heiligen?
Adolf: Ik dacht er niet over.
Antoon: Waarom niet?
Adolf: Omdat ik er niet van houd t met de
heiligen op een accoordje te gooien. Is het
eigenlijk wel iets anders dan een echt contract
volgens de rechtsformule: „Ik geef, als gij 't
'.'(V doet", of: „11c zal het doen zoo gij het doet.'
Ik zal een waskaars geven als ik niet ver-
dnuk;.- ik zal naar Rome een bedevaart doen
al., gij mij redt."
Ltitoon: Maar riep je de hulp m van den een
of onderen heilige?
1 dolf: Zelfs dat niet.
tntoon: Waarom tocli niet?
1dolfOmdat de hernel zoo ontzaglijk groot
is. Als ik aan den een of anderen heilige miin
ziel aanbeveel, stel bijv. aan sint Pieter, die mij
misschien 't eerst zou hooren omdat hij aan de
mor staat, dan ben ik al dood vóórdat hij nog
b.j God is gekomen en vóórdat hij dezen de
zaak heeft uiteengezet.
Wereldbibliotheek, uitgegeven voor de Mii.
v< goede en goedkoope lectuur, door Schreuders,
Amsterdam.
Antoon: Wat deed jij dan?
Adolf: Wel, ik wendde mij rechtstreeks tot
God zelf. zeggende: „Onze Vader die in den
hemel zijt". Ge ender heiligen verhoort sneller
dan Hij of geeft met meer bereidwilligheid wdt
van hem gevraagd wordt.
Wanneer nu voor vier eeuwen een lid der room
sclie kerk zich alzoo uitsprak over de vereering
eu het aanroepen van die „Ster der Zee en de
heiligen, is liet dan niet bedroevend, dat in den
jare 1912, in Nederland een Maria-congrcs samen
komt waarin Maria en een beeld van haar op vlo
buitensporigste manier gehuldigd werden Aan
dat congres is deelgenomen door drie ministers
der Koningin, door kamerleden, enz. enz. le .slaas-
tricht was het in deze maand, of er geen Erasmus
cl. geen Luther bestaan hebben, alsof de kerkher
vorming was te niet gedaan. Dat doen zij, die
„stoelen op dezelfde wortel des geloofs! Dat zijn
de geloofsgenooten van „calvinisten" en van vele
leden der Nederlandsche Ilerv. Kerk.
Ziet men dan niet, hoe niet alleen iu Brabant
en Limburg maar in het hart van ons land kloos
ter- en kloosterscholen verrijzen? Hoe men bede
vaarten organiseert naar tieilo; hoe men de ai tdij
van Egmond weer gaat bevolken? Ziet men dan
niet, hoe Rome's invloed zicli begint te doen gol
den in onze regeerings-college's, in onze wetten,
in den toeleg om onze vrijheden voet voor voet in
te perken, en onze evangelische opvattingen to
verdringen door mouniken-moraal
Op elk levensterrein legt de organiseerendo
roomsclie kerk haar beslag; op kinderen van 7
jaar en op studenten; op scholen en families. Zb
komt er voor uit, dat de leus der jezuïeten: „dood
aan de ketters!" de hare is.
De huidige roomsclie jongelieden van ontwikke
ling zijn van hun prille jeugd af doortrokken van
dan geest der jezuïeten, wier moraal en religie
hemelsbreed van de oase verschillen. De paus, de
kerk, Maria; ziedaar hun ideaal. Zij gehoorzamen
in alles en onvoorwaardelijk den priester, aan jwien
zij hun zielelieil toevertrouwen, die over hen
spreekt met zijn superieuren, en die wel doet ge
voelen, dat hun promotie op deze wereld afhangt
van hun devotie. Zoo wordt Nederland weer ope
ner oogen geketend door de macht, welke wij een
maal hebben afgeschud.
Zullen nu hervormden in liet volgende jaar
daartoe medewerken? Zullen zij dan weder zeg
gen: „Rome is een zuster-kerk?" Zullen zij met
anti-revolutionairen en clir. historisch, in verbond
den ondergang van hun kerk in de hand werken?
Zullen zij dat voor God, die alle faeeldendienst
verfoeit, verantwoorden kunnen? Is de verblind
heid zóó groot? God verhoede het!
VOOR ONZE DAMES.
Bizonder vroeg verrassen ons dit jaar de najaar.s-
nieuwigheden. Reeds had ik de gelegenheid zoo
hier en daar, het „laatste" af te neuzen. De
roi.ken blijven zich voorloopig nog binnen de gren
zen van twee nieter bewegen, maar het tube-modei
is niet meer modern; daarbij zijn ze kort, waar
door de lage elegante schoen zijn recht gehand
haafd ziet. Dat Eva's dochteren een neiging too-
nen den slang met de voeten te treden, bewijzen
schoentjes van krokodillen en slangenhuid, die
allerkeurigst en 'fijn op lieve pootefcens wachten.
Wnt de kleuren betreft, zullen groen en zwart
dominefereu, wit en blauw, welke kleuren dezen
zomer" hoog-tij vierden, zullen minder gedragen
worden. .De hoeden blijven nog steeds.groot en
klein. De markies- en postillon-vormen zijn het
nieuwe naj aarsmodel. Van dit laatste model zag
ik een hoed met groen moiré-bol en zwarten
iand. Rechts wapperde een handvol hanenveeren
in den bekenden Bersaglieri-vorm, precies zooals
gedragen door het italiaansehe regiment. Veeren,
vleugels, wieken, is dc garneering. De neiging, de
heiden rechts op te maken, die in den zomer al
zichtbaar was, zal dezen winter algemeen ingang
vinden. Ook ziet men hier en daar, twee wiekjes
op Mercurius-manier op helmvormige hoeden be
vestigd.
De nieuwste avondmantels hebben draperievor-
rnen. Ook aan tullen over japonnen, voor avond
toiletten is de poging om de rechte lijn te ver
storen, kenbaar; ze zijn van ondér even inge
haald. Ik zag mooie versmeltende kleuren-
vereeniging van rose met lila en van licht
blauw met mauve. lil de juiste tinten samen
gebracht, doet dit wondermooi aan.
The hair of the English woman geniet wereld
reputatie, en werkelijk is het over het algemeen
mooi en fijn, en is dit voor een groot deel gevolg
vaii de zorg, die zij er aan besteden. Bloedarme
menschen hebben gewoonlijk dun vet haar, dat
geen gallon haarwater zal doen groeien, of dat
door de hevigste borstelpartijen glans zal krijgen,
tenzij hun gezondheid en levenskracht een gun
stige vending neemt.
Maar aangenomen dat haaruitval geen gevolg
van ziekte of zwakte is, dan geneest dikwijls
hoofdmassage, die de Engelsehen toepassen, dit eu
vel. Hierbij dient vooral in aanmerking genomen
te worden, dat de schedel, eri niet het haar ge
masseerd moet worden, waardoor het bloed naar
de haarwortels gedreven wordt. Masseer den
schedel iederen avond 5 minuten onder zachten,
gelijKmatigen druk met de toppen der vingers
e a na drie maanden zal het haar de ,,p oir ness*"
kwijt zijn. 'sMorgëns de ruggestreng met een
badhanddoek wrijven, helpt ook slechten bloeds
omloop, die van zooveel haarlijden oorzaak is, te
Iedere maand moet het haar in warm water en
houtzeep gewasschen worden. Kam en borstel rel-
iijgt men iedere week in amonia met water, en
wel zoo, dat alléén de haren nat wordendaarna
in schoon water naspoelen en laten drogen, met
den borstel naar beneden en niet in de zon.
Het gebruik van olijfolie, inwendig, een pap
lepel per dag, bevordert den haargroei. Volgt
men dit alles trouw op, en blijft men het dan ook
nog volhouden, dan zal het haar gezond en in
weelderige tressen hot hoofd kronen.
Weet ge: dat witte vilten hoeden uitstekend
schoongemaakt kunnen worden met witte stijfsel9
Neem wat stijfsel en wrijf dit goed over den hoed,
laat hem een nacht over zoo staan en borstel hem
d*T» volgenden dag met een schoenen harden bot-
stel af.
:dat om voiles en sluiers weer op te frisschen,
men ze op een rol of ilesch moet rollen, boven den
stoom houden, en daarna, met een doek erover,
strijken?
:dat velvetine gewasschen moet worden in lauw
zeepwater? Laat het er niet in staan, maar spoel
direct eerst in lauw en dan in koud water na.
^TTet mag niet gewrongen worden en moet nog half
nat. aan don verkeerden kant op een zachte wol
len onderlaag gestreken worden.
MOUCHE.
ONTVANGEN BOEKEN.
Goethe. Een levensbeschrijving door E.
d'Oliveira, uitgave der Wereldbiblio
theek, Amsterdam.
Aan hen, die nog weinig over Goethe lazen en
zich werkelijk voor een buitengewonen geest nis
hij was, interesseeeren, kan ik wel raden dit boekje
eens ter hand te nemen. Het bevat een hoop we
tenswaardigheden omtrent Goethe; er wordt in
verhaald van zijn werk en zorgen, van zijn roem
en zijn miskenning, van zijn vreugd en zijn narig
heden; in één woord, er is alles in wat te zamen
een levensbeschrijving uitmaakt.
De bewerker zag bovendien ook kans, in dit
verloop van gebeurtenissen zoo langs zijn neus
weg nog menigmaal eigen meeningen ten beste te
geven, als over de wuftheid van het fransche
volk, over de behaagzucht der vrouwen, over
Spinoza's en anderer wijsbegeerten, enz., welke
meeningen ons het verhaal nog des te aantrekke
lijker maken, terwijl hij, als man van in
zicht, op menige plaats den degelijken, ern-
stigen verhaaltoon weet te versieren met kleu
rige woorden, aan de zoogenaamde spreektao1
(zijn spreektaal?) ontleend. Al te zaanr eigen
aardigheden, welke dit boek tot een levendig,
leerzaam en lang niet te versmaden werkje maki u.
Als ik één aanmerking mag uiten, zou hel
deze zijn: dat hét boek wat lang is. Ik vermoed,
dat de omvang ervan menige voortreffelijkheid zal
doen voorbijzien. Iemand, die van een grooten
kunstenaar „eens wat meer wil weten" hetzij dan
om het voor ziclizelven te hebben, of om „niet met
zijn mond vol tanden te zitten" als anderen er
over boomen, zoo iemand zal vermoedelijk voor
350 compres gedrukte bladzijden wel terugdeinzen
en er de voorkeur aan geven in het vervolg zijn
mond ook maar weer te houden als er gespro
ken wordt over den grooten man in quaestie,
en inmiddels maar weer superieur en veelbeteeke-
nend te glimlachen.
Er is over Goethe al zoo machtig veel geschreven,
zooveel gehannest, zooveel gekrieuwd; zooveel
wijsheid en dwaasheid geloosd, dat de arme veelbe
sproken man zich in zijn graf om zou keeren als
hij niet dood was.
Bemerkend, dat ik daar waarachtig zelf al mee
ga doen met dwaasheden over den zoogenaamden
„Olympiër" te schrijven, zal ik, hoe moeilijk mij dit
00 valt, mijn praatlust stopzetten, en, met toepas
sing van des grooten dichters uitspraak „In der
Bosch ran!:uiig zeigt sicli der Meister", mij beper
ken tot het voor mij liggend boekje.
De naam van den bewerker, den heer d'Oliveira.
kwam n.'i niet heelemaal onbekend voor. „Ik ken
hem wel, maar ik kan hem niet thuisbrengen,"
mompelde ik, in de stilte van mijn eenzaamheid,
ov1 mijn schrijftafel. Wacht, daar schoot mij reeds
iets te binnen; ik herinnerde mij dezen naam in
verband met interviewen met de „mannen van
Tachtig"; ja, ja, iets dergelijks lag mij bij, maar
verder, neen, verder vond ik geen publicaties of
redevoeringen of andere openbaarheden op 's mans
naam. Toen ik het boekje opensloeg, week, god
dank, mijn onwetendheid omtrent den persoon, die
dc bewerker van dit werk lieeten mag, want zie,
reeds op de eerste bladzijde stelt deze heer zich
in eon soort van inleiding aan ons voor, en dit
is zoo leerzam voor ons, dat zijne persoon
ik mag wel zeggen „te voeten uit" gepresenteerd
is in deze weinige regelen. Luister slechts:
Aan den invloed van Goethe dank ik, dat ik
spO' dig den weg tot mijzelven heb gevonden, na
dat ik had gedwaald in de mooie oppervlakkig
heid en de doodsche diepzinnigheid, die de voor
naamste geestesstroomingen in ons land mij bo
den".
/ie zoo. Dat heeft hij daar eens raak èn terecht
opgemerkt: voor een geest als hij is, waren dc
voornaamste geestesstroomingen in ons land te
doodscli en te oppervlakkig; dat kan ik me voor
stellen. Het was allemaal ver beneden dien man.
En tiij was er heel ongelukkig aan toe, tot hij op
een keer een boek van Goethe in handen kreeg, en
ja. hoor, dat was nu precies wat hij hebben moest.
Ili< vond toen spoedig den weg tot zichzelven. Is
dat geen buitenkansje? Voor hemzelf dan, zult ge
zeggen. Neen, neen, voor een ieder, want nu hij dien
weg naar zijn Zelf gevonden heeft, kan hij ons ook
dien Zelf toonen in al zijn hoedanigheden, en die
zijn lang niet mis, al zegt hij liet Zelf! Luister
maar eens naar het vervolg der inleiding.
„Dit boek nu is ontstaan uit het verlangen, den
mensch Goethe te naderen en rustig te aanschou
wen." Dit is, ofschoon pedant, toch nog tot daar
aan toe, maar nu komt het: „Het is een werK
waaraan scheppende intuïtie en historiekennis,
(Heer in den hemel, wat een brutaliteit! S.) criti-
sclie speurzin (hoe is het GodsmogelijkS.) en
beeldend begrip (wat een toestand, wat een toe
stand! S») gelijkelijk aandeel hadden; zooals
betamelijk is voor een werk dat niet met
dc- verfkwast, maar met den Geest werd
voortgebracht." Van dit laatste ben ik bijna van
mezelf gevallen (dit is, helaas, mijne minderwaar
digheid bij dezen levensschetserhij heeft reeds
den weg tot zichzelf gevonden, terwijl ik nog bijna
van mezelf val). Neen maar, hoe vindt u dat van
dien verfkwast? Dat is gewoon onbetaalbaar van...
onnavolgbare ingewikkeldheid. Deze heer zegt, dat
zuil Merk met den Geest werd voortgebracht;
er dien „Geest" wil ik nu niet vallen, want uit
het voïgaande kennen we 's mans ijselijken hoog
moedswaanzin al) maar en dit is het onver
klaarbaar moppige het is niet met den „verl-
kwast" voortgebrachtIk wil u wel bekennen, dat
ik nog zoo onverstandig geweest ben er een poosje
over na te denken wat hij hiermede bedoelde. Wij
kenden van geest b. v. de tegenstelling „lichaam",
of „stof" b.v„ maar., „verfkwast"? Het is mij
duister gebleven als een avond in onze goede buurt,
wanneer de bovengrondsche electrische leidingen
weigeren: Ik vat het niet.. De eenige mogelijkheid
zou nog wezen, dat deze man eigenlijk huis- of
rijtuigschilder is, en nu te kennen wil geven, dat
dit werk nu eens niet met zijn gewone gereedschap
den verfkwast werd klaargespeeld, maar met
eer. ander, minder gebruikelijk gereedschap, waar
mee Inzoo clandestien wat knutselt in zijn vrijen
tijdzijn geest. Tiet is niet onmogelijk, dat dit de
oplossing van dezen rebus is.
Nog krijgen wij dezen niet minder vreeswek-
kenden slotzin, of liever: slot-onzin: „Ik weet
natuurlijk dat mijn boek min of meer uitdrukkelijk
partij kiest tegen de meeningen van vermaarde
Goethe-keners en critici. (Dit is „natuurlijk" en
„uitdrukkelijk" opsnijderij. S.) lu de verwachting
dat het velen moge voorlichten, die den bloei van
onze literatuur niet waardeerend zoekend zijn
zooals :k het ben geweest" teeken ilc mij, hoog-
tend, enz., had dc man kunnen vervolgen, maar
neen, er komt iets minder civiels, en iets meer
zoigwekkends)„vind ik hiervoor een heerlijken
1 roost." Toen ik dit laatste las, wist ik waarach-
lig nel of ik huilen of lachen moest. Waakte ik
of droomde ik?
Ik las het nog. eens over. Ja, het stond er. Ik
voelde mijn pols. Die was regelmatig. Ik legde
den thermometer aan. 36.5. Normaal. Ik keek op
mijn horloge, op den barometer om mijn geest le
orienteeren. Het eerste liep vooruit als altijd; de
laatste liep achteruit, /ooals wij den biatsteu tijd,
tot vervelens toe, gewerd zijn. Ik was lv. einde
raad,. i-n bén het nog. Het staat er: „vind ik
hiervoor een heerlijken troost." Hiervoor. Waar
voor? Wat wil die vent? Hij schrijft L*
weten, dat zijn boek uitdrukkelijk partij kiest
legen de meeningen van vermaarde Goethe-ken-
ners, maar hij vindt hiervoor eeu troost in enz. Ik
ben er naar van. Is dat zoo verdrietig als je par*-j
kiest tegen anderen; een normaal menscli zou juis*
bizojidcr in zijn sas wezen, als hij zich eens ver
bet, lit dat hij iets bète'r weet dan een ander. Uit
bescheidenheid kan hij ook bezwaarlijk verdrietig
zijn, dat ;«.v. het denkbeeld dat de geschiedenis
hem boven alle „vermaarde GoefËe-kenuers" ..na
drukkelijk" lauweren zal, hem toch après tont wel
<*.*n beetje te machtig kon voorkomen; neen, want
bescheiden is deze persoon heelemaal niet, wat wii
uit het vorenstaande toch'wel ten overvloede za
gen. Wat dan kan dien man zoo verdrieten? Eén
ding is niet onmogelijk; als hij werkelijk huisschil
der is, kan het hem bedroeven dat hij, partij kie-
ze* tegen anderer meening, zich wel eens veel
vijanden maken kon, en er onder deze vijanden
misschien eenigen tot zijn clientèle behooren, die,
van na af aan,' zijn affaire niet meer begunstigen
zullen. Een broodquaestie dus. Ilel kon. Het is
tegenwoordig een moeilijke tijd. Tk weet er waar
lijk geen andere, dichterbij liggende, verklaring
voor.
!k eindig mijne bespreking van de inleiding
hiermede; mijn grieven tegen deze inleiding behoe
ven niemand af te schrikken, liet boekje zelf, de
levensschets van Goethe, te lezen, waar zij, zooals
ik ii- het begin al zeide, menige wetenswaardig
heid omtrent dezen grooten kunstenaar vinden
zullen.
Ik eindig dus, en groet u. Ik breek af met de
pen, maar niet met liet hart, of, zooals de heer
D'Oliveira zeggen zou: ik breek af mot den geest,
maar niet met den verfkwast. 8.
Works' Beroeps-Bibliotheek, onder redac
tie van dr. A. S. van Oven. No. 1. Pos
terijen en telegrafie, door J. C. Bon
dam, hoofdcommies der posterijen, uit
gave van C. Morks Czn„ Dordrecht.
Het doel dezer Beroeps-Bibliotheek is: jonge-
menschen in kennis te stellen met het voor en
tegen van tal van betrekkingen, het vermelden der
eind-examens, salarissen, promotie, enz. Waar het
algemeen bekend is, dat jongelui maar een be
droefd klein beetje inzicht, hebben in het beroep,
dat zij zoogenaamd kiezen, en het bij hen die deze
beginners moeten voorlichten, menigmaal er niet
veel beter uitziet, daar kan het doel van deze
reeks werkjes slechts gewaardeerd worden.
De uitgever geeft in dit eerste nummer een
lijst van medewerkers, die hij voor deze biblio
theek heeft bereid gevonden. Nummers over de
beroepen van ingenieur, apotheker, journalist,
leeraar, advocaat, dokter, onderwijzer, zeeofficier,
verpleegster, ontvanger, enz., worden, in bonte
dooreenmenging, reeds ïn uitzicht gesteld.
Dit eerste nummer behandelt de post en tele
grafie. In de inleiding wordt ons een overzicht
geboden van deze belangrijke maatschappelijke ma
chine, en met cijfers toont de bewerker ons den ont-
zettenden omvang van dit bedrijf. Hierbij aange
sloten vindt men de indeeling der ambtenaren,
benevens een beknopte ontwikkelingsgeschiedenis
van het personeel bij deze vakken. Het .volgende
hoofdstuk behandelt de examens en de opleiding;
hierin noemt de bewerker de eischen, aan welke
een candidaat beantwoorden moet, de tijden waar
op geregeld de examens orden afgenomen, het
aantal malen dat men tot de examens toegelaten
wordt, en geeft hij een lijst van de vakken, welke
men voor verschillende examens bestudeeren moet,
liet daarop volgende hoofdstuk geeft u een blik
op de vooruitzichten in dezen rijksdienst. Hier
zijn de gradueele verhoogingen der salarissen van
commies, hoofdcommies, adjunct-directeur en di
recteur aangegeven; de wijzen van solliciteeren,
de verhoudingen der salarissen-cijfers tusschen vel
schillende kantoren, en worden de posten van in
specteurs, adjunct-inspecteurs en directeur-gene
raal besproken.
In het vierde, en verreweg meest uitgebreide
hoofdstuk, biedt de bewerker ons een blik in den
arbeid der verschillende ambtenaren, gaat hij
hunne verantwoordelijkheid na, en geeft hij een
overzicht van het bedrijf op een groot postkan
toor, wat op zich zelf reeds heel belangwekkend om
te lezen is.
De schrijver vestigt in zijn besluit er de aandacht
op, dat waar het aantal commiezen wordt ingekrom
pen en de vacante plaatsen door de gepromoveerde
klerken worden ingenomen, het aantal beschikbare
plaatsen voor surnumerair niet zoo heel groot
wezen zal in de eerste jaren, maar zich uiteraard
later weer uitbreiden zal. Hij komt tot de slotsom,
dat het vak van posterijen en telegrafie voor een
stil jongmensch van groote studie-begaafdheid niet
geschikt is, wijl het te bedrijvig, te druk en te
practisch is, maar voor jongelui van levendigen,
opgewekten aard, lijkt het hem wel passend, daar
het een leven vol afwisseling biedt van welke
laatste opvatting ik mij verstout de juistheid in
twijfel te trekken, maar zulke meeningen zijn
altijd betrekkelijk, en dus is deze bewering ook
weer betrekkelijk waar. Met een opsomming dei-
bezwaren, waaronder ook „de onbarmhartige criti-
sclie houding van het publiek" (die is verduiveld
goed! S.) en een vermelding der ambtsgewaden,
sluit de bewerker dit nummer, dat mij zeer lezens
waard, zelfs voor niet-geïnteresseerden toeschijnt,
en bij beroepskeuze menige inlichting aan de be
langhebbenden geven kan. fe.
Dr. G. Nolst Trinité, De Grondwet, uitgave IT. D.
Tjeenk Willink Zoon te Haarlem. Prijs f 0,90.
Bedenkingen legen de Bakkerswet Aalbersc,
door het Bakkers-comité.
Dr. C. G. von Reeken, Een NedcrlandscTi Volks
belang, of waarom is het noodzakelijk, dat rechts
persoonlijkheid worde toegekend aan ALLE naam-
looze vennootschappen. Uitgever H. N. Mul, te
Haarlem. Prijs 0,25.
De uitgever G. van der Hoogt te Wageningen
zond ons een aanbieding van boekwerken betref
fende den strijd tegen het ultramontanisme. Bij
ontvangst van een postwissel ad ƒ1,60 zendt hij
ten zévental exemplaren franco thuis. Bij groote
ainame geeft hij extra korting.
Sprokkelingen op Technisch-Hygiënisch Gc-
1 id, door J. C. van der Breggen c. i. Bundel I.
Uitgave „Nederlandsche Drukkers- en Uitgevers
maatschap pij C. Misset", Doetinchem, prijs 0,75.