ALGEMEEN WEEKBLAD Bloetnendaal, Kaarlem, Keemstede en omliggende plaatsen. VOOR KANTOREN: Bloemendaalscheweg 49. Tel. 1837. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. 6e Jaargang. ZATERDAG 16 NOVEMBER 1912. No. 46. Prijs per halfjaar fl.25 bij vooruitbe taling. Prijs per nummer fü.10 Adverteutiën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. lit nummer bestaat uit 4 bladzijden. Charles Wagner. vlontreux heeft vele kerken, fransche, jelsche, schotsche en duitsche, maar •h zal niemand die de plaats bezicli- d heeft, in twijfel staan, wanneer ge ■eekt van „de kerk". Ieder zal be ipen, dat ge het dierbare oude ge- iw bedoelt, dat daar zoo vriendelijk schen 't groen ligt, halverwege de ile rots van Glion, tussclien „les Plan 's" en „le Sentier des Pose.-", en Iks eenvoudige torenspits met de oude •tanje boomen en iepen van zijn terras i geheel maakt, dat weldadig „blij- id" aandoet tusscheu de schreeuwe- i' nieuwheden der weelde-liotels. Jen heeft dat terras met zijn uitzicht •r het blauwe meer en op de wonder- -grillige toppen van den „Grammont" op dien majesteit onder de ber den heerlijken „Dent du Midi" in eeuwig sneeuwkleed, wel eens onder schoonste plekjes van de wereld" ioemden al moeten we in een blad immers verschijnt op „de liefste k" van alle, met zulke uitspraken rzichtig zijn, wij zouden geneigd zijn voor zoover ons weinig deskundig deel toelaat, te aanvaarden. Zeker ft het schouwspel, dat men van dat ras geniet dit kenmerk van ware oonheid, dat het zeer boeiend ishet veelt nooitaoor het spel van nevel wolken om de berghellingen en van t en schaduw in de kloven en ravij- is liet eiken dag, elk uur anders, een sneeuwval op de toppen in den ht; zal u ctës m'of'gens vroeg doen oepen: ik dacht dat het niét mooier maar dit, ja, dit is nog verhevener Le kerk van Montreux was een dezer ndcn stampvol gestroomd om domi- Charles Wagner uit Parijs te hooren ken tot de leden van de christelijke remamienvereeniging. Het is zeker oodig uwen lezers te zeggen,, wie iries Wagner is, de schrijver van het r de fransche academie bekroonde k „Jeunesse", een boek, dat thans de 29sto oplage, hem zeker ook wel en de grenzen van zijn land heeft end gemaakt. Een fijne geest, deze gner, die te Parijs volbrengt, wat in sterdam ds. Hugenholtz voor de vrije ïee'nte heeft gedaan, en ds. Giran r thans voor de walen doet: bewijzen, er buiten ieder dogma, en met aan- rding van alle vrijheid der moderne ;enschap, een sterke geloofsover tui- g kan bestaan, die aan wie haar aan- rdt en deelt, richting in het leven gr eft, een richting waaraan het zoo velen onzer ontbrak, zonder dat we 't zeiven wisten. Er is tusschen Wagner's vloeienden, sii rlijken stijl van schrijven, en zijn uiter lijk als prediker een onmiskenbare tegen stelling, die op het eerste gezicht een weinig verrast. Zijn wel strijdbaar, maar toch zoo verheven idealisme, zijn scherpe zin voor schakeeringen van gevoel en fijn heden van taal, maar de groote teeder- heid vooral, die bijv. zoo sterk spreekt in dat dierbare boek „L'Ami", dat voor ons en misschien vele anderen „un livre de chevet" is, hadden gezamenlijk een beeld in onzen geest gevormd, dat ons in zijn vage omlijning lief was. Charles Wagner 'is een vrij lange, stevige, vierkant gebouwde figuur, eer der boersch dan steedsch, met een krach tig, vol hoofd, ruimschoots gekroond door veel kroezig wit haar; het blozend gelaat, onregelmatig, goedig van uit drukking als het in rust is, maar vol beweging en leven, wanneer hij spreekt. Dan krijgen de oogen ook hun brand puntsafstand en de stoere schouders bij het hartelijk en natuurlijk gebaar hun beter perspectief, en dan pakt u ten slotte de goedronde welsprekendheid van dezen krachtigen, blijmoedigen man even sterk aan als de fijnere zegging van zijn geschreven woord. Hij sprak over den ouden .en den nieu wen en den nieuwsten tijd onder het motto, dat ook de titel zal wezen van zijn dezer dagen verschijnend hoek „A travers le prisme du temps"„Door het prismaglas van den tijd". Eerst vertelde hij van zijn werk als onderwijzer in de laatste jaren! Op uit- C. Hilty: „Das Geheimnis der Kraft". noodiging van den minister schrijft hij in het hoofdblacl van het openbaar onderwijs wekelijks een les in goede zeden, die dienen moet zoowel tot lec tuur voor de leerlingen als tot tekst bij hun onderwijs voor de leeraren. Daar mag geen woord uit den bijbel bij, wegens de scheiding van godsdienst en onderwijs, die in Frankrijk na veel strijd en moeite is tot stand gebracht, en Wag ner heeft zich afgevraagd of hij zijn Heer niet verloochende door, wat hij van Hem had geleerd, thans te gaan verkondigen zonder Hem te noemenmaar zijn ant woord vond hij in Jezus' boodschap tot Petrus„Weid mijne schapen". .En met diep gevoel zegt hij, dat de school die zich ten doel stelt de kinderen tot goede, eendrachtige burgers op te leiden en daarbij hun gemoedsleven door derge lijke lessen ter harte neemt, geen school is „zonder God", zooals haar tegenstan ders beweren. C'est un blasphème, zegt hijdat is godslastering, want God haat geloofsverdeeldheid en bemint een goed burger. Wie Wagner kent uit zijn boeken, zal zich kunnen voorstellen in welke volle kleuren zijn blijde geest het leven ziet onder het hooger licht dat gebroken wordt door het prismaglas van den tijd, hoe zonnig een tafereel hij oproept van „le pre mier pas de la vie", „den eersten tred, die 't hart ons in verrukking zet", en hoe sereen hij tegemoet ziet den laatsten stap, die naar de ruimte voert, waar tijd niet langer is. Misschien wel ingegeven door Toorop's tegelschilderijen te Amsterdam, be schreef hij een tryptiek van Verleden, Heden en Toekomst, dien men zou kunnen noemen de huldiging van den tijd, en die hem God had doen aanschouwen, ge lijk hij hem nog nooit aanschouwd had die hem ook hielp om ieder mensch te bezien door hetzelfde prismaglas, dus als vrucht van vorige geslachten en als kern voor de op hem volgende; daardoor wint een mensch aan waarde, en het geeft hem een breeder kijk op karakter kracht en zwakte dan men veelal heeft, en maakt spreker zacht in het oordeelen en geduldig in het verbeteren van de afwijkingen zijner leerlingen. Dan spreekt hij over oude menschen, oude huizen, oude boomen, en vertelt uit zijn jeugd herinneringen, hoe hij ten platte lande werd opgevoed, niet veel onderwijs genoot, nog altijd trou wens weinig in boeken leest, maar zijn levenswijsheid put uit den omgang met jonge menschen en met oude dingen. Buiten gekomen schuifelden onze voe ten door de dikgevallen bladerlaag op het kerkterras, vanwaar men uitzag op de duizend lichtjes van de dichtbe woonde heuvelstad aan het meer. Hier, onder deze zelfde boomen, heeft mis schien Byron gewerkt aan zijn gedicht op den middeïeeuwsclien toren aan zijn voet, en zeker heeft hier Jean Jacques verwijld, vóór hij in „La nouvelle Heloise", het bosschaadje van Julie be schreef. Ballingen en zwervers, die twee, voor wie ook 't prisma van den tijd het felle licht, dat hen ineedoogenloos be scheen, ontleed heeft in zachter kleuren. Die boomen waren toen jong, althans jonger clan nu, en het lijkt wel of het ge ritsel van hun doode blaren een weer slag is op wat ons daarbinnen in het nu leege en donkere gebouw werd voorge houden, om te volharden in wat ons als taak is gesteld, en het den tijd te geven om te groeien tot zijn wasdom: il faut du temps aux arbres pour pousser. (Van onzen briefschrijver te Montreux.) The prisoner of Chillon. MUZIEK"). Tweede Zalsmanavond, Dinsdag 5 Novem ber 1912, 8 uur, in de concertzaal „De Kroon". Mevrouw A. NoordewierRed- dingius, sopraan; mejuffrouw M. Jan nette Walen, pianiste; de heer G. Zals- man, bariton. No. 1 van het programma was een duet van G. F. Handel (no. 10 der ICammer-Duette) „Taeete Olii me taeete". De tek.st bestaat slechts uit vier regels, maar hoe meesterlijk heeft Handel die woorden tot een prachtwerk gemaakt, waarin hij een rijkdom van gedachten gaf, zoo verschillend van schakeering, dat de herhaling der woorden telkens als nieuw klonk. Deze soort muziek is ook Door plaatsgebrek moesten wij dit artikel een week uitstellen. voor de stem van mevrouw Noordewier bizonder dankbaar; al die echte Ilandel-loopjes en figuren, Waarbij het reine geluid en de groote adembeheer- sfching zoo duidelijk uitkwamen. Hierin gaven beide uitvoerenden zeer veel te bewonderen en te genieten. De begeleiding was ook geheel in over eenstemming met de zangpartijen. Voor niij was het hoogtepunt van den avond no. '1, nl. de vier liederen van Franz Schubert. „Die jpnge Nonne", h. „Suleika", e. „Verklarung", en tl „Du bist die Rnli", door mevrouw Noordewier gezongen op de haar eigen wijze. Vooral in „Die junge Nonne"' de regel: „Icli harre mein Heiland! tyiit sehnendem Blieken't slot: „Alleluja". Zeer terecht zegt Riemann dat Schubert de „König der bieder" is. Iiij zijn liederen is de eeniieid van zang partij en begeleiding buitengewoon; beide zijn Vloeiend, frisch, zuiver, fijngevoeld en kerngezond. In no. 3Variaties op34, voor piano van L. v. Beethoven, deed mejuffrouw Jannette Walen zich als solopianiste hooren, en wel als eene met ont wikkelde techniek, want die zes variaties stellen hooge eisehen. Het thema is adagio en zeer zan gerig (in F. gr. terts en -'/i maat). Variatie I (in 1). gr. terts, ook in 2/4 maat, eveneens adagio met vele versieringen en loopjes). Variatie II (in Bes gr. terts, in °/8 maat, allegro ma non troppo). Va riatie III (in G. gr. terts in 4/« maat allegretto). Variatie IV (in Es gr. terts en 3/, maat en Tempo di Menuetto). Variatie V (in e. kl. terts, Marcia 1 maat en Allegretto), vervolgens een overgang naar b gr. terts om de laatste Variatie VI te ein digen in de eerste toonsoort F groote terts ö/8 maat Allegretto en de coda weer adagio. (Uit ile opsomming van de verschillende toonsoorten, hoop ik. dat u de „verwantschap" er van kunt begrij pen: hierover een ander maal eens.) Of de pianiste in elk opzicht lieelemaal Beethoven's bedoeling Weergaf?? Al die vertragingen en versnellingen heeft hij, meen ik, niet gewild, in mijn boek komen zij niet voor. Gevoelvol spel is zeker te verkiezen boven enkel techniekde gulden middenweg is ook hier (le beste. Mij dunkt voor Chopm-muziek is de opvatting van de pianiste juisterdaarbij ko- meii die ritardando" en „accellerando" "meer van pas dan bij Beethoven. De lieer Zalsman zong hier na vijf liederen van H. Wolf, Waarvan vooral de beide laatste zeer in deii smaak vielen; het „Ge- sellenlied" was grappig en opgewekt. Van de nieuwere licder-componisten is Wolf zeker wel een van de beduidendsten. De heer Zalsman was „uit stekend gedisponeerd", om nu maar eens de gebrui kelijke woorden van mijn collega-verslaggevers te bezigen. Na de pauze zong mevrouw Noordewier drie liederen, nl. „Sonnet" en „Lied der Spinner- in" van A. Diepenbroek en „Caecilie" van li. Strauss. Natuurlijk werden de liederen uitstekend gezongen, maar No. 1<> „Ballade"' en „Capricio" van Joh. Brahms -j-) voor piano, werden met veel vaardig heid en vuur gespeeld. No. 7, vier liederen voor bariton, nl. „Es war ein alter König" van A. Diepenbroek en „Mor gen", „Traum durch die Dlimmerung" „Der Steinklopfer" von R. Strauss en tot slot no. 8, Duet van K. Horn: „Wie kanir ein Ilerz", zeer schoon door beiden gezongen. Het. leeuwendeel van dezen avond heeft wel de pianiste-begeleidster gehad, daarom nog een extra woord van dank aan haar.' Met voldoening zal de concertgever zelf zeker aan dezen avond blijven denken. NASCHRIFT. Naar aanleiding van hetgeen ik in mijn vorig verslag schreef over het andante van Grieg, werd mij van bevriende zijde de opmer king gemaakt, dat ik niet van Griëg-muziek houd. Er is in de muziek van Grieg veel, wat ik wel mooi vind en waar ik wel van houd, maar ook veel wat ik niet bewonder en wat mij overdreven voorkomt. De hoofdkenmerken zijnde disson- nanten, intervallen, en de syncopen. Een matig gebruik hiervan is soms heel geestig en pikant; maar te veel daarvan is toch niet goed. Daarbij komt nog dat liet een bedenkelijken kant ook heeft, nl. het bevordert slordig spelen. Onlangs zei mij iemand, met wie ik 't a-moll concert ge speeld, (eigenlijk geknoeid) had, dat zij „met een gerust geweten vele malen er naast ge slagen had; als er zóóveel dissonnanten en zonderlinge maatverdeelingen in voorkomen, schaadt het niet of ik er nog eenige hif maalc!!" Zoo oordeelen misschien meer menschen dan men oppervlakkig denkt, en als zij 't niet allen zeggen, doen toch velen het. Dit geldt voor meer compo nisten, die hun werken overladen met vele onge gronde en onredelijke bizonderheden. Ik vind der gelijke eigenaardigheden niet heel hoog, omdat zij zoo dikwijls dienst doen om 't gemis aan toer- Icelijk hooge gedachten te bedekken en door een zekere gevoeligheid toch zoo velen bekoren. Het. is zeker voor vele componisten moeilijk om niet te overdrijven, vooral omdat onze tijd in zooveel, op zichten overdreven is in zijn uitingen. „In der Beschrankung zeigt sicli erst der Meister", 't Zijn bekende woorden, maar de toepassing!! Is 't voor onze muzikaliteit in 't algemeen bevorderlijk om zóóvele o??muzikale klanken als „muziek" te hooren Bij alles wat we hooren is 't toch goed om te onderscheiden: ware en onware, zuivere en onzuivere, reine en onreine muziek. Ook bij Grieg- muziek maakt men onderscheid; vandaar dat ik eenige werken bewonder en andere niet. pauze werden uitgevoerd en zijn muziek ook 't hoogst en 't meest „muziek". f) Volgens mijn opvatting is Bralims de grootste van de componisten, wier werken na de Tweede séance voor kamermuziek, te geven door Joh. Steenman, op Vrijdag avond 8 Nov. 1912 van 810 uur, 111 de concertzaal „De Kroon". Het Bo- heemsche strijkkwartet, Karei Hoffman le viool; Josef Suk, 2e viool; Georg llerold, alt; prof. Hanus Wihan, vio loncel. Het bericht dat het Boheemsche Strijkkwartet' of „de Bohemers" zullen optreden, is ongeveer gelijkluidend met de aankondiging van een avond van onverdeeld en volmaakt kunstgenot voor velen. Want kan men zich grooter eenheid van klank en kracht, zuiverder toon, warmer voordracht, meer Merkelijk verheffende uitvoering denken dan bij deze vier kunstenaars? Zij hebben elk een instru ment van ideale klankschoonheid. Ik weet niet wat meer te bewonderen is, de pp's of de ff's. Bij de grootste krachtontwikkeling blijft de toon altijd edel en is de klank zóó vol, dat men zou mcenen, veel meer instrumenten te hooren. Tech nische moeilijkheden bestaan voor deze kunste naars niet meer (ten minste zij zijn schitterend overwonnen en dus niet meer hoorbaar). Het ge- licxin 7 n de buitengewone eigenschappen en de b'Zoiidere schoone wedergave van de verschillende werken door dit strijkkwartet, zal voornamelijk /.ijnde volkomen onzelfzuchtige overgave aan en het opgaan in de kunst, waardoor 't alleen moge lijk js, zulk een geheel, en-eenheid in klank en rhytmus (volgens het karakter en den geest van elk werk en den componist) te verkrijgen. En juist die verschillende karakters en geestesuitin gen werden zoo wonderschoon en duidelijk weer gegeven dezen avond. liet Quintenkwartet op: 76 no. 2, van Joseph Ilaydn (waaraan het eerste deel den naam „Quin tenkwartet" veroorzaakt heeft, door de opeenvol gende quinten, b.v. AD E A le viool, le en 2e maat, door de verschillende instrumenten, en die het heele eerste „allegro" het hoofdmotief vormen). Het zangerig „andante in D majeur" met een middendeel in d-mineur, is een parel ge lijk, en werd ook zoo fijn, doorzichtig en licht vooral- 32ste loopjes en figuren in de verschillende instrumenten) weergegeven. De „menuetto" in d mineur" en „Trio in D majeur", frisch eu krachtig en de finale: „Vivace assai", begin in de mineur on slot in D majeur, is een uiting van heerlijk frisch leven vol naieven humor, waardoor de groote Ilaydn zoo lang en zoo velen verkwikt heeft met menig onsterfelijk werk. No. 2 was: A. Dvorak op: 105 As majeur. De inleiding: „Adagio ma non troppo" en vervolgens „allegro appassionato", waarin het vurig Boheem sche temperament zich zeer duidelijk uitte, evenals in het „Molto Vivace" dat volgde. Het „Lento e .nolto cantabile" was één en al zangerigheid en liefelijkheid en liet „Allegro non tanto" vormde een zeer mooi slot. Na de pauze: op: 59, no. 3 b majeur van L. van Beethoven. De „Introduzione" (inleiding) „Andante con moto", begint met eenige aeoorden 3/'4 maat en vervolgens „Allegro vivace" 5/t maat, in alle opzichten een prachtig, grootscli gedeelte en hoe rijk aan afwisseling van klank, klucht, toonsoort (en overgangen) maatvordeeling. Zeer heb ik hierin ook de geleidelijke klankver sterkingen bewonderd van pp tot ff in een paar maten (17). Dit laatste was in nog grooter mate het geval in het tweede gedeelte: „Andante con moto quasi Allegretto 6/s maat, en wel heel bi/onder de pizzicato-achtsten van de violoncel. „Menuettogracio.so" in b majeur, „Trio" in F majeur, korte overgang van A majeur en d mi neur weer naar F majeur, een „Coda" met over gangen en tot slot „Allegro molto" in C majeur, waarbij de alt het fuga-thema inzet, daarna de 2e ,iool, violoncel en le viool. Dit was wel het aller schoonste wat uitvoering en muziek betreft. Is er ook wel iets nog hoven Beethoven's muziek tenkbaar? En zóó vertolKi? Na zulke „boven aardsche" muziek, komt bet onaestlietische geklap altijd als een ontgoocheling. De concertgever heeft dezen avond vele haarlemmers een zeer groot kunstgenot verschaft, want ,de Bohemers" zijn sedert 20 jaren hier steeds welkome kunstenaars, die wij gaarne elk jaar weer hooren, omdat zij de beste muziek geven, op de beste manier ver tolktomdat zij van den geest der scheppers zijn doordrongen en hierdoor ook de hoorders opheffen b>.Ten het gewone en alledaagsche. Dinsdagavond 12 November 1912. Con cert te geven door Elly NeyVan Hoogstraten, piano; met medewerking van Willy van Hoogstraten, viool; in de concertzal „De Kroon". Van dit concert hoorde ik de beide eerste dee- len. Het was jammer voor de uitvoerenden, dat er zoo weinigen waren om te luisteren naar hun buitengewoon spel, want 't was buitengewoon zooals zij die sonate voor viool en piano van Max Reger speelden. Technische moeilijkheden waren er in het geheele werk ontzettend veel, violist en pianiste hebben die echter overwonnen en dat heb ik ook het meeste bewonderd. Het „Allegro mode rato- ma agitato" leek een eindeloos lang deel met veel verschillende motiefjes, waar ik maar wei nig of geen verband in kon hooren. In het brein van den componist was 't misschien ook zeer „agitato" en daardoor het werk niet heel begrij pelijk, zoodat ik 't volkomen eens ben met de op merking van een paar dames in mijn buurt, die 't „erg onbegrijpelijk" vonden. Dit was met het tweede deel -iets minder 't geval, dit „Allegretto"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1912 | | pagina 1