ALGEMEEN WEEKBLAD BloettKitdaal, jtoarlem, heemstede cn omliggende plaatsen. _AAN DE LEZERS. Vijverweg 7. Telephoon 938. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. De verspreiding van ons blad is de voorwaarde voor de verspreiding onzer denkbeelden. Wanneer dus, geachte lezeres of lezer, een artikel of «ericht, ja, zelfs al ware het alleen maar een advertentie, voor komende in eenig nummer. Uwe in stemming heeft, of ook maar Uwe aandacht trekt, doe dan Uzelven en ons een genoegen en stuur het blad door aan een vriend of kennis van U, die het op zijne wijze weer door kan geven. Zoo komt voorlich ting tot haar recht. 7e Jaargang. ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1913. No. 31. Hef Bloemendoalsch Weekblad. Prijs per halfjaar f 1.25 hij vooruitbe taling. Prijs per nummer f0.10 VOOR Ad verteut iën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. KANTOREN Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. Het B ij e 111 e v e n. Het stond nu vast: ik zou bijen houden! Al zoo dikwijls had de lust me bekropen, telkens als ik een bezoek bracht aan het bijenpark te Santpoort, waar de vriendelijke eigenaar me roudl 'idde en steeds met evenveel enthousiasme sprak over zijn nijvere diertjes, als was hij eerst sedert gisteren in plaats van al veertig jaar iinkeiMaar steeds was het bij het voornemen gebleven. Er waren immers allerlei bezwaren. Geen t ijd vik heb een zeer drukken werkkring; geen geschikte plaats -r— ik woon in de stad en heb declits een zeer klein tuintje, tusselien hui zen; en dan nog de kosten! Toen was het, dat ik een met warmte geschreven artikel van den lieer Raad las in liet mooie tijdschrift „Bui ten en toen ook was mijn besluit genomen: lk zou bijen gaan houden Vooi mijn liefhebberij! 1 haalt bij dit woord welli ht de schouders op? I-u liefhebberij! liiiu weet ge er niets van! Dan hebt ge z kcr niet iets omhanden, waarmee ge u bij voorkeur bezig houdt, zoo dikwijls ge een oogenblikje tijd hebtdat uw gedachten in beslag neemt, telkens als uw - laten we hopen, drukke werkzaam heden dat toelaten. Zoo'n bezigheid, waarmee ge om zoo te zeggen opstaat en naar bed gaat; die u, buiten uw werk om, geheel in beslag neemt; n behoedt voor maar een oogenblikje van verve- ling en die en dat is niet van de minste be- teekenis zoo'n heerlijke afwisseling brengt in den sleur van uw dagelijks wederkeerenden ar beid' Wie niet ten minste één liefhebberij heeft, dien beklaag ik. Moest ik van de mijne afstand doen ik heb er meer dan één ik zou het voelen als een gemis. Ik zou bijen houden! Groote verwachtingen had ik van mijn nieuwe liefhebberij. Of ze verwezenlijkt werden Ik denk. dat uit de beschrijving van mijn bevindin gen blijken zal, dat ze werden overtroffen. Kijk, ik heb jaren lang kippen gehad en dui ven en konijnen. Maar spoedig was het interes santo er af. Zeker, het is een fraai gezicht, zoo'n ren met gezonde kippen, zoo'n hok met reuzen- konijnen. Maar al heel gauw is het nieuwe er af en worden de dieren alleen maar gehouden voor het voordeel dat ze opleveren. Sinds ik bijen 1 houd. is het me duidelijk geworden, waardoor FEUILLETON. Iets over Théophile Gautier. Ken der werkelijk uitnemende, ten onzent in verhouding weinig bekende schrijvers, is de Franschman Théophile Gautier. ..De schrijver die niet Mies kan weergeven, zoo zei hij. „de schrijver die niet ehv denkbeeld, hoe nieuw en hoe wonderlijk ook, uitdrukken hitn; de schrijver, die, als er onverwachts een steen uit de maan viel, niet weten zou dien te be schrijven en met de handen in het haar zou staan, zulk een schrijver is geen schrijver." Hij zelf is dan ook een der eersten geweest om het nieuwe den passenden goeden vorm te geven. En er was nieuws. Er was wonderlijks. Het oude classicisme was weggeworpen; de vrije eerlijke romantiek moest zijn plaats innemen. Manieren, modellen, voorschriften werden ter zijde gezet, höonend ter zijde gesmèten, en de waarheid, de natuur, die zouden de eenige mo dellen en voorschriften zijn. De romantieken namen niet 'n enkele mooie daad uit een menschen. leven en verheerlijkten die in roman of drama, neen, zij namen het gansche menschenleven met al wat dit aan moois bevatte, èn aan leelijks. Zoo goed als het mooie en leelijke in het leven naast elkaar staan, zoo goed zal dat ook in de kunst het geval moeten zijn; immers ook zij had den reeds de (later door de realisten evenzeer gekozen, doch jammerlijk menigmaal verknoeide) leuze op hun kleurig vaandel geschreven „Kunst is Leven". Zij wilden het goed en het kwaad bij epnen, het mooie en het leelijke, het licht en de schaduw; wat toch zou het eene zonder het andere die betrekkelijke onverschilligheid veroorzaakt wordt: kippen, duiven en konijnen ze geven niets te denken. Zoo'n kip eet en drinkt en legt eieren, ten minste als ze een rechtgeaarde kip is; zoo'n konijn eet en werpt jongen. Maar verder geen enkele handeling, die wat te den ken geeft. Zet daar nu eens naast een bijenvolk! Een organisatie, die de best ingerichte staat het benijden moet; een orde en regelmaat, voorbeel dig, en een overleg, dat ons telkens en telkens weer tot nadenken noqpt. En bij de vragen, die we ons zelf aanhoudend stellen, gelukt het lang niet altijd een afdoend antwoord te vinden. Maar toch gevoelen we, zijn we overtuigd dat het zoo het best is en niet anders. Het bijenleven is be langwekkend en het blijft den opmerkzamen waarnemer boeien, omdat het telkens weer te denken geeft. Ik zou- bijen houden Half Mei stond de woning gereed. Natuurlijk een kast. Een korf mocht het niet zijn, vooral geen ronde. Ik moest immers in de gelegenheid zijn de diertjes te bespieden In mijn kleinen tuin was voor de kast geen plaats; daarom had ik ze op het dak van de serre gezet. Eu toen was het wachten! Einde Mei misschien, maar anders in Juni zou een „zwerm" gebracht wor den. Maar het voorjaar was koud; het werd half Juni en nog lieten de bijen zich wachten: er kwa men maar geen zwermen af. Tot eindelijk het was de laatste week van Juni geworden op een avond de meid binnenkwam met de bood schap: „Daar is Kelting met de bijen!" Niet licht zullen wij dien avond vergeten! In een lagen korf, een z.g. schepkorf, met een grof gewerkten doek dichtgebonden, zaten of liever hingen ze aan den top en tegen de wanden. Vier pond, dus ongeveer 20.000 bijen! De imker zou ze voor me in de kast brengen, opzettenzooals hij het noemt. Hij liet ons de keus: de bijen boven in de kast storten, of ze door het vlieggat laten inloopen. Natuurlijk kozen we het laatste Vóór de kast werd op een stevig stuk bord een laken uitgespreid en wij, mijn huisgenocten en ik, we plaatsten ons er om heen. De doek werd van de korf afgenomengeen bijtje vloog weg, tot onze groote verwondering! En toen werden een paar lepels vol bijen uitgeschept en op liet laken voor het vlieggat gestort. Merkwaardig! Bijenkast. zijn Zij moeten, als in de natuur, tegenover elkaar staan, en samen het harmonische geven. De klassieke school had van de literatuur een knus, netjes afgestoken tuintje gemaakt; zij, de romantieken, zouden haar vormen tot een oer woud der Nieuwe Wereld met enorme boomen, lange grassen een woesten wasdom en, wilde harmonieën. De bekrompenheid der voorgangers, welke hun pad hadden afgebakend met verboden en voorschriften, die bekrompenheid werd tot een belaching gemaakt. „Wij kennen geen vaste paden," juichten de geestdriftige jongelui, „wij loopen alle paden van het leven, alle paden der kunst, alleen dat oude niet, dat conventioneele paadje eener rhetorica, eener koude gelijkmatig heid, waaraan het gemoed vreemd is. „Maakwerk! Maakwerk!" smaalden zij lieden van een vorige generatie, evenals bij ons later de tachtiger men schen de eerzame predikanten-letterkunde uit jouwden, en niet ten onrechte, zou men zeggen. Hoor, hoe Gautier tegenover en boven de koude klassieke schoonheden der dooden de belangrijker en ons gemeenzamer aantreklijklieden van eigen tijdgen'ooten stelt. O, de Venus van Milo was zonder eenigen twijfel een buitengewoon prachtig marmer, niemand zou er een oogenblik het su blieme van willen ontkennen, maar de Pari- siennes hebben ook hare bekoorlijkheid. Eilieve, zou een beeldhouwer niet evenzeer schoone lijnen vinden aan hare gracieuze figuren in de caehe- mire sjaals, waarvan de plooien de mooie ronding van den hals af teekenen, en welker franjes de klei ne, welgevormde voeten van achter even raken. Zouden de zachtroode of bleeke gezichten, zoo aan minnig glurend uit de tuitvormige hoeden, niet waardig zijn geconterfeit te worden En de Begrepen ze wat de bedoeling was, of roken ze liet was van de bladen, waarmee ik de raampjes in de woning voorzien had Aarzelend eerst, daarna vlugger, trokken de bijen met gesloten gelederen en onder blij gegons door hit vlieggat gil hun nieuw verblijf. Van het begin af, had de imker de naar binnen trekkende diertjes nauwkeurig waargenomen. „Daar gaat de koningin," hoorden we hem zeggen, terwijl hij naar een punt in den bruinen stroom hvees. En werkelijk. Bij In t schemerlicht zagen we een bij, iets langer dan de andere, omstuwd door ■een dichte massa. Spoedig was ook zij in de don kere opening verdwenen. En toen eerst stroom den de diertjes naar binnen. Haast je niet, dan heb je niet! Met een forschen stoot werden nu de laatste bijen uit den korf op het laken gestort. Wel vlogen een aantal op en zetten zich voor een oogenblik op de omstanders neer, maar niemand werd gestoken. Weldra hadden ook de laatste bijen haar nieuwe woning betrokken en een tevreden gebrom was ons het bewijs, dat zij die in orde bevonden. Den volgenden dag waren we vroeg present. Het was prachtig weer en voor de kast was het een drukte van belang. Onophoudelijk liepen bijen uit en in en honderden vlogen voor de kast. Zij waren immers in een voor haar geheel onbe kende omgeving overgebracht en moesten zich dus goed oriënteeren Straks zouden ze weg vliegen om honig en voorwas en water te halen en dan moesten ze niet naar haar woning behoe ven te zoeken. Binnen was men blijkbaar druk aan het werk. Daar kwam er een met een pluisje naar buiten sukkelen; een oogenblik daarna ver schenen er twee, die met moeite een houtspaan- dertje wegsleepten. Weer wat andersEerst dacht ik aan een worsteling, maar spoedig zag ik beter, het was een begrafenis. Er was een bijtje in de woning gestorven. Een der zusjes bracht het lijkje, een voor haar zeer zwaren last, naar buiten. Maar dat was niet voldoende. Twee-, driemaal trachtte ze er mee op te vliegen. Eiu- delijk gelukte het haar en ze verdween met haar droeven last in de heldere, reine morgenlucht. Daar, in de hoogte, zou ze de gestorvene loslaten en ze laten nederdalen tusselien de phinten en bloemen om te rusten op het arbeidsveld. Tegen den middag stelde ik een onderzoek in. Ik moest zien, hoeveel ramen door de bewoon sters bezet werden. Op de twee buitenste zaten geen bijen. Ik nam die er uit en sloot de vrijge komen ruimte af met een nauwkeurig passend plankje. Het weer bleef prachtig en wat werd er ge werkt! Zoo vroeg kon ik 's morgens niet komen kijken, of mijn bijtjes vlogen af en aan. Wat daar binnen in die donkere ruimte gebeur le IToe graag had ik eens gekeken, maar ik moest wach ten. ik moest zo met rust laten. Eindelijk, na tien dagen, kon ik mijn ongedi-' niet langer bedwingen. Tegen den middag had ik juist een half uurtje beschikbaar. Vlug, maar voorzichtig de kast geopend. Of er gewerkt was Het dekkleedje was met voorwas op de toplaiten der ramen vastgeplakt. Maar do ramen! Tk her kende ze bijna niet. In plaats van dunne was platen bevatten ze prachtige, breed opgewerkte raten. En in de zuiver gevormde celletjes schit terde zoowaar de heerlijke honing! Maar ik moest nog meer zien. Ik hoopte, dat de koningin haar taak zou .hervat hebben. Tk hoopte eitjes te vinden. Ook dit bleek in orde. Op de middel ste raten plekken als een liand zoo groot met een klein stipje, of liever een uiterst dun staaf je op den bodem der celletjes. Tk kon tevreden zijn. Bij een volgend onderzoek liep ik den eersten bijensteek opTk werkte zonder handschoenen en ook zonder sluier. Bij het uitlichten van een raampje drukte ik bij ongeluk op een bij en een prik in mijn vinger was het gevolg. Maar avondtoiletten der Parisiennes, is daar niet alles voor het prachtlievend oog van den artist Soe pele stoffen van fraaie kleur, kanten, blinkende paarlen, teedere en bonte bloemen, veeren, linten, flikkerende aigretten in het licht Hadden alle groote kunstenaars hun eigen tijd niet afgebeeld Wat zochten de lui dan toch in dat verleden waar van zij toch het innerlijk niet meer te vatten vermochten! Het is niet de antieke nymph die wij weergeven willen, wij vinden de vrouwen, te midden van wie wij leven, voldoende belangrijk, de vrouwen die leven met ons op straat en in het theater, in het Bois en in het restaurant, zijn ons nader dan de modellen der Ouden; de vrouwen met wie wij huwen zullen, onze moeders, onze dochters, wij kunnen voor haar meer voelen dan voor de schoonste vreemdelingen uit verre landen, welke bovendien al zoo lang dood en begraven zijn, dat we ons, als gezonde verstandige men schen, geneeren moesten dat we er ons nog mee inlaten. Aldus ongeveer redeneert Gautier in deze ma terie. Deze tendenties en inzichten, die 11 aan zijnen grooten tijdgenoot Balzac denken doen, weerhiel den hem er wel allerminst van den schoonen vorm te zoeken, en te-vinden. Zoowel als bij De Vigny en De Musset, De Banville en Leconte de Lisle was het het plastieke ideaal dat Gautier steeds heeft nagestreefd. De schoone zuivere vorm, die was liet welke hem gedurende zijn gan sche leven als het begeerlijkst goed heeft toege schenen. Zijn verzen en zijn proza zijn als een fijn drijfwerk, hij was een weergaloos werkman in zijn materiaal, „parfait magicien és lettres fransais, poète impeccable", zooals Baudelaire hem wat deerde dat Mijn volkje was in uitsteken den staat. Waar ik de vorige maal eitjes aan trof, vond ik nu verzegelde cellen en daarom heen en op andere raten, groote plekken eitjes en lialve maantjes in verschillende grootte. Ik had dus broed in allerlei stadiën van ontwikkeling. En boven aan de raten, onder de toplat een strook van cellen gevuld met honing. In de vol gende weken namen die strooken toe in breedte en werden de voorraden langzamerhand verze geld. Het opgewekte bijenleven neemt in de streek waar ik woon, spoedig een einde. Als de linde gebloeid heeft, zijn er nagenoeg geen bloemen meer. Is het weer warm, dan halen de bijtjes nog wat van de witte klaver. Dit jaar was dat niet het geval en er werd dan ook niets meer opgelegd. Oogsten deed ik dien zomer niet; de inrichting van de huishouding kostte te veel. Ze moest im mers geheel worden opgezet Het werd September, 's Ochtends en 's avonds was het frisch. Overdag werd ook al niet meer Bijenkast, van binnen gezien. zoo druk gevlogen. Er was immers toch niet te halen Soms, na een paar gure dagen weer een vleugje van de vroegere drukte. Tal van jonge bijtjes, kenbaar aan haar nieuw donzig pakje, hielden vliegóefeningen voor de woning. Maar de frissclie wind joeg ze spoedig weer naar binnen. Ik vulde den wintervoorraad nog wat aan met eenige ponden suiker in water opgelost. Gretig werd het uit het voedertoestel opgenomen en in de cellen opgeborgen. De Octobermaand kwam en met haar koud en guur weer. De natuur maakte haar toebereidselen voor de lange winterrust. Maar vóór ze daarmee gereed was, waren mijn bijtjes die rust al ingegaan. Ik dekte ze warm toe, ver kleinde het vlieggat en verder hadden ze niets noodig dan rust. Een enkele niaal op een zachten, zonnigen dag, kwamen de diertjes nog wel eens voorvliegen, maar voor het overige stond de wo ning daar stil en schijnbaar verlaten. Hoe miste ik mijn bezige arbeidstertjes gedu rende de lange donkere maanden, die volgden! Slot volgt. noemt; „dans le marbre, la pierre, le verre, l'émail et l'onyx des mots il accomplit ses oeu- vres", schrijft Georges Grappe van liem met het volste recht. Deze wensch naar den schoonen zuiveren vorm kan zeer stellig in verband worden gebracht met het feit, dat hij eigenlijk zijn carrière als schilder begonnen is, en niet als „homme de lettres". Zeer langen tijd heeft hij geaarzeld welken weg te kie zen, dien der schilderkunst of dien der literatuur, „également aboininables aux families", zoonis hij het schertsend noemt. Tn alle geval, aldus gekt hij er mede, is het veel gemakkelijker met woorden te schilderen dan met verf, waarbij dan nog komt dat je, als het werk voor den dag weer af is, je palet niet behoeft schoon te maken en je penseel niet hoeft uit te wasschen. Meerdere vrienden van Gautier, leden van den Ccnacle, verkeerden in dezelfde omstandigheden, gevoelden denzelfden drang naar het vervolmaken van een plastische schoonheid in de literatuur, op de wijze, die u aan de andere kunsten als beeld houwkunst, bouwkunst en schilderkunst evenzeer als aan poëzie doet denken. Deze vermenging zoo te zeggen van de beeldende kunst en de literatuur is geworden en gebleven een der meest karakteristieke kenmerken der romantische school. Wij begrijpen daarom, dat later meer en meer schilders, beeldhouwers enzoovoorts zich aanslo ten bij de letterkundigen. Zooals zij werkten, kwam allengs een massa beelden en vergelijkin gen in de taal, welke men nooit vermoed liad te kunnen geven, en werd de sfeer der literatuur meer en meer uitgebreid, daar zij thans immers ook de andere, de beeldende kunsten omvatte. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1913 | | pagina 1