Bloemeudaal, Kaarlet», Keesnstedc en onliggende plaatsen. ALGEMEEN WEEKBLAD AAN DE LEZERS. Vijverweg 7. Telephoon 938. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141, Haarlem. irgang ZATERDAG 6 SEPTEMBER 1913. No. 36. Bloemendaalsch UeeKblod. Prijs per halfjaar fl.25 by vooruitbe taling. Prijs per nummer f0.10 VOOR Advertentiën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. KANTOREN Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. De verspreiding van ons blad is voorwaarde voor de verspreiding zer denkbeelden. Wanneer dus, chte lezeres of lezer, een artikel bericht, ja, zelfs al ware het ten maar een advertentie, voor- jende in eenig nummer, Uwe in- temming heeft, of ook maar Uwe aandacht trekt, doe dan Uzelven en ons een genoegen en stuur het blad door aan een vriend of kennis van U, die het op zijne wijze weer door kan geven. Zoo komt voorlich ting tot haar recht. Vraaggesprek met Carnegie. Brussel, 2 September 1913. Do heer Andrew Carnegie, die thans jdurende eenige dagen te Brussel ver tuit, na in Den Haag de feestelijke opening van het Vredespaleis, zijn stich- ing, te hebben bijgewoond, heeft de endelijkheid gehad den Brusselsclien (■respondent van het Persbureau Vaz tz te Amsterdam tot een onderhoud t.t ontvangen. 'oen wij de ontvangkamer in het Ho- i van de Legatie der Vereenigde Sta ten. waar de heer Carnegie verblijf i. iiidt, waren binnengetreden, zagen wij een vriendelijken ouden heer, klein van e stalte, met grijs baardje en levendig flikkerende oogen in een diepen leun stoel weggedoken achter een groote courant. Doch zoodra werd hij niet onze tegenwoordigheid gewaar, of hij stond i en kwam op hartelijke wijze naar ons toe. De gezant der Vereenigde Sta ten, de heer Theodore Margburg, stelde ous aan den geldkoiiing voor, en wel nu waren wij in druk gesprek ge wikkeld. ..Ik ben zoo half en half journalist," v rtelde de heer Carnegie„mijn eerste mbitie is steeds geweest dagbladschrij ver te worden en het was toen mijn hoogste ideaal als reporter in dienst ie treden van een der I'ittsburgsche bla den. Maar het lot besliste anders en 'k werd leerjongen in een katoenfabriek. Haar toch was ik nog heel jong, toen ik voor het „Pittsburg1 Journal" begon tv schrijven en sinds dien tijd heb ik steeds aan bladen meegewerkt. Ik heb dan ook altijd een zwak plekje in mijn hart voor de journalisten en alle ver tegenwoordigers van de pers, welke kleur hun blad ook moge hebben. Voor mij zijn allen gelijk." ,,Dat is zeer democratisch," merkten wjj op. ..Sir," antwoordde de millioenenkoning hierop, „ik ben zeer democratisch hier beneden, omdat ik er van overtuigd ben dat ook het hiernamaals op democra- lischen leest is geschoeid." Lil nu kwam de rechte Schot bij hem los. De vrome, puriteinsclie „scottsmau" met een on wrikbaar geloof. En hij sprak over zijn godsdienst, of liever den godsdienst, met een kracht van stemgeluid, die men bij den 76-jarige niet gezocht zou heb ben. Maar hij voegde er direct aan toe, dat hij de stelling van Conficius is toe gedaan „Alle woorden, op hoe verschil lende wijze geuit, komen tot den wa ren God, als zij met overtuiging zijn uitgesproken." IS u veranderden wij van thema: en vroegen hem„Mijnheer Carnegie, welke denkt u de beste wijze vopr rijke men- schen om liefdadigheid uit te oefenen?" Dadelijk had hij zijn antwoord klaar: „Door hen te heipen, die zichzelf hel pen. Als je een man een ladder op wilt duwen, moet hij zelf ook de handen aan de sporten slaan, en geven aan hen, die niet willen werken, acht ik uit den booze. Voor de werkelijk zwakkeren, die niet in staat zijn zichzelf boven water te houden, acht ik de tusschenkomst van den staat het best. Doch ook hier bij moet het principe „werken" voor zitten. Of de man eenig handwerk ver richt, of dat ge hem op een farm zet, waar hij spit, ploegt, zaait of maait, al is zijn werk van nog zoo weinig nutgeef hem het denkbeeld, dat hij het geld met zijn arbeid verdiend heeft, en ge maakt niet alleen van hem een inensch, meer gesciiikt om den ^trijd van het leven te strijden, maar ook een menscli, die zichzelf respecteert, omdat hij werkt." De lieer Carnegie was in vuur geraakt; toen lnj over ploegen sprak, groef zijn hand diepe voren in de lucht; toen hij het over zaaien had, gebaarde hij met breed© armbewegin gen; en over het werk sprak hij op denzelfden eerbiedigen toon als over God. Vóór alles is deze man zeker een apostel van den arbeid. „Waar ik wel zeer veel voor gevoel", zei de heer Car negie, „is de staatspensiojHieering voor oude werklieden. De „Old Ages Pen sions Act", eenige jaren geleden in En geland /in werking gesteld, is volgens mij bewonderenswaardig. De werklieden beginnen te 'betalen gedurende hun jeugd, wanneer ze een beetje terzijde kunnen leggen, en dan komt in den ouderdom de staat huu ter hulpe. Niet geheel, zij moeten om goed in hun le vensonderhoud te kunneu voorzien, zelf ook nog wat bijdragen, doch dit is juist het- mooiste, het is als het ware een compagnonschap tusschen Staat en werkman." „Is u van oordeel, dat de milliomiairs naar verhouding meer moeten bijdra gen in belastingen dan de minder rij ken?" „Zeker. Ik ben een gro,ot voorstan der van progressieve belastingen. Laat ik hiertoe een passage aanhalen uit liet boek van deu grooten economist Adam Smith (natuurlijk ook een Scottman) „Wealth of Nations". Adam Smith woon de slechts eenige mijlen van mijn ouder lijke woning in Schotland en mijn groot vader sprak hem dikwijls. Hij heeft sinds FEUILLETON. Iets over Gérard de Nerval. 2) Gérard's wonderlijke reizen tot in Syrië waar tij met de dochter van een Slieik verloofd is - (Zie „Voyage en Orient") worden telkenmale on derbroken met een verblijf in zijn vaderstad, waar bij niet minder dan in verre landen omdoolde en zocht, en nimmer vond, en gaandeweg tot een deerniswaardigen zwerver werd. De nachten wa ren zijne dagen, hij liep de markten en kroegen af, en legerde zich op pleinen des winters met weer zinwekkende schavuiten rondom de vuurkooien, en verhaalde hun zijn zonderlinge histories, of liet hen verhalen en luisterde gretig, en was steeds op zijn hoede of hij soms van een hunner een aan wijzing betrappen kon, die hem op het spoor van Adrienne zou brengen. Ah! „Le souvenir d'A- drienne, fleur de la nuit éelose a la pfile clarté de la lune, fantême rose et blond glissant sur l'herbe verte a demi baignée de blanches vapeurs", dat was liet wat hem onafgebroken den geest bezig hield; haar zocht hij weer te zien, en middeler wijl werd hij gemeenzamer en gemeenzamer met het uitvaagsel der groote steden, met het volk ^an bedelaars en misdadigers, en at met hen en dronk en sliep in de vunzige nachtasylen aan hunne zijde, als waren ze zijn kameraden. Wie het werk van De Nerval leest, leest zijn leven. „Sylvie" is het verhaal van zijn liefde voor de boersche kantwerkster, die hij van zich vervreemdt door te doen uitkomen hoe het slechts hare gelij kenis met Adrienne is, en nog wel een zeer be trekkelijke gelijkenis, die hem haar beminnen doet. „Le Rêve et la Vie" of „Aurélia" is het verhaal van zijn liefde tot de tooneelspeelster Jenny Co- Ion, die hij jaren achtereen volgt en wie hij voort durend brieven schrijft van bewondering en gene genheid. Eindelijk maakt hij haar zijn liefde ken baar om heel spoedig daarop haar alles van Adrienne en zijn droom te vertellen, wat haar. in toorn doet uitbarsten; ze verwijt hem dat hij haar niet liefheeft, in haar, een andere, onbereikbare bemint, en in plaats van hare genegenheid, een drama najaagt en een wonderlijke ontknooping foreeeren wil. Neen, dus peinst Gérard ik bemin haar niet, heb haar nooit bemind. Noch iemand anders ooit dan die Eene. Die Eéne! Tijdens zijn omgang met de tooneelspeelster werkt hij aan een tragedie „La Reine de Saba", waarin zij de hoofdrol vervullen zou, welk stuic hij echter nooit voltooide, maar dat vanaf het oogenblik dat hij het ontwierp, niet meer uit zijn geest week; dan begon allengs de verwarring tus- sclien de twee figuren welke zijn gedachten bezig hielden, en Adrienne wordt nu herboren in de mijn kinderjaren een grooten indruk op mij gemaakt. Welnu, deze passage, die ik als een pure klomp goud beschouw, luidt ais volgt„elke burger zou be lasting moeten betalen in proportie tot zijn geschiktheid (ability) om te be talen." En daarom ben ik er voor mil- lioimairs zeer, zeer hoog te belasten. Er is nu een wet aanhangig in het Amerikaansche Congres, die in dien geest wil werken, b.v. indien gij een millioen rijk zijt: zooveel percent. Twee millioen meerTwintig milloen nog meer! En met een juichtoon riep hij uitEn hpnderd millioen? No:g meer; Dachten alle millionnairs slechts zoo. En mijnheer Carnegie, nu we het toch over betalende millionnairs hebbenop welke wijze denkt u dat zoo iemand het best zijn geld kon betalen? „Lees daarvoor mijn boek, dat Elad- stone „The Gospel of Wealth" heeft genoemd en waarvan Koning' Albert mij gisteravond aan het diner, dat ten hove plaats had, zeide het met zeer veel he in ngstelling te hebben gelezen. In dat boek poneer ik de stelling, dat de gene, die sterft en een groot fortuin achterlaat, dat hij gedurende zijn leven aan goede dingen luul kunnen besteden, in schande sterft. Hij heeft geen enkele verontschuldiging aan te voeren om datgene achter te laiten, dat hij toch niet met zich in het graf kan nemen, en dat liij tot heil der mcnschheid had moc-ten aanwenden. En, geloof mij, de tijd zal komen, dat men deze menschen op zulk een wijze zal gaan beschouwen. Want in liet nalaten van legaten steekt geen verdienste.'' „Mijnheer Carnegie, ge hebt bij de onthulling van de Cremer buste in Den Haag een oproep tot den Duitsclien kei zer gericht om den eersten stap te doen in de richting van universeelen vrede, door de mogendheden tot bespreking van het vraagstuk, alle geschilpunten door arbitrage op te lossen, bijeen te roepen. De Duitsche pers heeft zich hier over tamelijk sceptisch uitgelaten. Denkt u dat de keizer er aan gehoor zal geven De heer Carnegié lachte even. „Kijk eens," zeide hij, „de Keizer is thans op zijn jacht en rust uit van zijn ver moeienissen. Maar ik weet, dat hij alles leest, en als hij mijn uiting nog niet gelezen heeft, dan za;l die hem zeker on der de oogen komen. Welnu, het is mo gelijk, dat liij zich verder niet over mijn plan uitspreekt, maar ik gele,of, dat hij niet nalaten kan er over na te denken. Ik geloof, clat de Duitsche keizer zich zoo machtig voor de vredesbeweging in teresseert als eenig menscli maai' kan." „En welke taak moet de pers ver vullen voor de vredesbeweging?" „De pers zou haren lezers moeten lee- ren dat de man, die een anderen man doodt, de grootste van alle misdaden begaat. Dat wij barbaren zijn, zoolang we dit doen, en dat wij, zoolang we hier niet geheel mee ophouden, gaen aan spraak op beschaving kunnen maken!" En om kracht aan zijn bewering bij te zetteu, sloeg de kleine oude heer zoo hard met zijn vuist op de leuning van koningin van Saba, „het schitterende spook van de dochter der Hemiariten", en zij was het thans, zij met haar raadselvolle schoonheid, zij met haar onnitbluschbaren glans, zooals Salomon haar zag in de purperen pracht van een morgenstond, zij was liet wier spook hij thans zocht in de lugu bere kroegen en vunze stegen, op de nachtmarkten te midden van het volk der hallen: De koningin van Scheba In dezen tijd bestoken en verwarren hem meer dan ooit de schrikbeelden van liet occulte. Hij meent herhaaldelijk zijn dubbelganger te ontmoe ten, en verwondert zich er over dat hij daarna niet sterft, gelijk de traditie dat wil, wat hem er toe aanzet te gelooven dat het instede zijn dubbel ganger, zijn ..in're mystique" geweest is, dien hij had ontmoet. Daarbij komt dat hij, ter documen teering voor zijn drama, de oostersche literaturen opnieuw, en thans minder oppervlakkig, door zoekt; zie daarenboven de titels van'zijne schier dagelijksche lectuur in dien tijd: „Memorial fati- dique", „Hermès", „Livres Sibyllins", „Horosco pes", „Lettres Cabalistiques" en dergelijke.... Zijn werk „Les Illumines" verraadt groote kennis dier onderwerpen. Zijn zonderling gedrag in liet openbaar gaat meer en meer de a-indacht trekken; vond men hem vroeger aan de lioeken der straten met den lioed in de hand, het gelaat omhooggeheven naar de lucht zien, of op de banken der parken de won derlijkste houdingen aannemen, thans werd zijn den stoel, dat het dreunde. Hij heeft wel vast-belijnde overtuigin gen, de heer Carnegie, en als hij iets beweert, dan doet liij dat niet op half slachtige wijze, maar zegt precies waar liet op staat. „Doch," ging hij voort, „de tijden wor den steeds beter en de menschen ook. Vergeet niet, we zijn niet als inensch op de aarde gekomen, doch we stam men van de dieren af, en vandaar af hebben wij een heel evolutietijdperk te doorloopen om eindelijk te komen tot de ware menschelijke beschaving. En dan zullen aich onze denkbeelden ook langzamerhand afwenden van de bar baars che opvattingen, die wij vroeger huldigden en die zullen plaats maken voor meer humane. De tijd zal komen, dat een waar gentleman zich zal s dui men het barbaarsche vak van menschen- dooder uit te oefenen. Om ons heen zien wij een ander slag helden verrij zen dan die, welke hun lauweren in den oorlog verwierven. Dat zijn de hel den van het dagelijksch leven, zij, die hun leven wagen niet om hun rnede- inensch te dooden, maar om hem van den dood te redden. Er gebeurt een mijn-ongeluk, en dadelijk dringen man nen naar voren om hun kameraden daar beneden in den put aan den dood te ontrukken. Dat zijn helden," en er gloeide warmte in zijn stem, „dat zijn de mannen, die de mcnschheid zullen opvoeren tot grootere beschaving en grooter geluk." Doch nu komt Z.Exc. Margburg ons storen. Het is zoo langzamerhand tijd geworden om te lunchen; de gasten (en het -.zijn er velen) wachten al, terwijl de heer Carnegie den tijd heeft verge ten in de uiteenzetting van de ideeën, die hem lief zijn. En zoo moeten wij, hoe ongaarne ook, het onderhoud af breken. Wij stellen hem nog een vraag: „Mr, Carnegie, een modem interview mag niet eindigen zonder de vraag: Wat denkt u van vrouwenkiesrecht V' „O," zegt de staalkoning met afwe rend gebaar, „in dat wespennest steek ik me niet. Maar wil ik u wat zeggen? Laat .ze stemmen, a.ls ze willen. Bij ons hebben in verschillende staten de vrou wen het kiesrecht. Och, en veel ver schil zien we daar niet. Maar weet u wat belangrijker is?" En vertrouwelijk buigt hij zich naar mij over. „Dat man en vrouw gelijk stemmen!" En guitig voegt hij er aan toe: „Mijn vrouw en ik stemmen altijd overeen Onder liet opwandelen naar den cor ridor vragen wij nog den heer Carne gie naar zijn indruk van de ontvangst hem in Holland bereid. „Prachtig, schit terend, onvergetelijk," roept hij ons toe. „Ik had nooit verwacht, -dat ik mij in Holland zoo thuis zou gevoelen. Doch dat komt, denk ik, door de groote over eenkomst, die er tusschen Hollanders en Schotten bestaat. Hun karaktertrek ken komen zeer veel overeen; trouwens in hun taal vinden wij veel verwante idiomen. Daar kan ik u nog een aar dig staaltje van vertellen. Ik wilde ,een spelletje schaak spelen en vroeg den gedrag in zulk een mate opvallend, dat de vrien den en die waren de uitnemendste kunstenaars van dien tijd beraadslaagden of ze hem niet aan de zorgen van een zenuwarts zouden toever trouwen. Zoo klimt liij door het keukenvenster bij den redacteur van de „Revue des deux- Mon- des" binnen, Buloz, die bem eens verzocht bad in een stuk iets te schrappen, en hij zet er de water kranen open, waarna hij ijlings, luid lachend, de straat opvlucht. Zoo ontmoeten nu zijn vrienden hem op een keer, en zien dat hij een levenden kreeft aan een blauw lint met zich voert. Bij huu bemoeiingen verzet liij zich, de goedmoe dige zachtzinnige man die nooit boos werd anders. „Wat steekt erin vraagt hij, „is liet gekker een kreeft mee te nemen dan bijvoorbeeld een hond, een kat of een ander huisdier 1 Ik houd nu eenmaal van kreeftenze zijn rustig en ern stig." Eenige dagen daarna brachten zijn vrien den hem in het instituut van den krankzinnigen arts Blanche. Geheel hersteld, in bet volkomen bezit van zijn vermogen, "werd hij spoedig ontslagen, doch na eenigen tijd trad zijn ziekte opnjeuw in, en werd hij wederom opgesloten. In een dezer heldere periodeu schreef hij „Le Rêve et la Vie", een werk dat men wel noemen kon een studie van zijn waan zin, die zuiver, logisch, koelbloedig geschreven is. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1913 | | pagina 1