ALGEMEEN WEEKBLAD Bloetnetidaal, Kaarlettt, heemstede en omliggende plaatsen. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. 7e Jaargang. VOOR Vijverweg 7, Telephoon 938. Bloemendaal. KANTOREN ZATERDAG 2 K -Y-sas No. 47. Prijs per halljaar fl.25 hij vooruitbe taling. Prijs per nummer f0.10 Advertent iën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. lit nummer bestaat uit 4 bladzijden. Koomsche journalistiek. Iu ,11c Protestant'' lezen we: Tot redacteur van de „Civilta Catholics" is •noemd pater Jozef Cliiaudano, een jezuïet naar t hart van Pius X. Deze pater is bekend ge ilden door zijn boek: „De roomsehe journalis- :k dat een merkwaardig liclit werpt op de i kt ijken der ultramontanen in de journalistiek, ter de behandeling van „slechte schrijvers men daarin o. a. :oede eigenschappen van een slechten schrijver men wel niet loochenen, maar men mag ze dzwijgen. De slechte schrijvers hebben geen lit, dat men hunne goede zijde prijst 1/ 32). i moet. in plaats van enkele gedeelten te prij- 1. een oordeel vellen over het geheel, dat bij k een schrijver slechts eene veroordecling zijn of men legge slechts den nadruk op de .-.leekte le, zoodat niemand het werk durft lezen (blz. —35). Men verschaffe zulken schrijvers geen en aanzien bij de lezers (blz. 36). liet leekte bij zulke schrijvers in vergelijking van het •de zóó groot, dat het laatste gelijk rul is ■i.37). ïlrfar er komt nog meer belangrijks in voor, n 'de kroniek der misdaden moet het roomsehe (I voorzichtig zijn (blz. 50). Tucht is noodig, :n politieke kwesties. Een politieke kv -tie wegens haar zedelijke zijde afhangen n de olijke overheid. Wat door de geestelijke beid moet beslist worden, heeft zij alleen te lordeelen (blz. 80). Sectarissen mag men ijd algemeen aanvallen (blz. 84). Dv.den- ketters) moet men wel van de dwaling on- ■lieiden, maar het is onmogelijk dwaling te trijden, zonder dat hare slechtheid, ongerii' cl, enz. neerkomt op het hoofd van den cii dè (ieiter). Dat is zijne schuld (blz. 91 nover arrogante tegenstanders der kerk i beschimping geoorloofd, als doeltreffend. 92). De heilige Frans van Sales zegt: In lijke vijanden der kerk moet men lasteren iveel men kan opdat zij hun aanzien verliezen |z. 93). Ziedaar het ideaal der roomsehe pers, verde ;d door den hoofdredacteur van het voornaam jezuïetenblad. MUZIEK. Klavier-avond Willem Andriessen. „De Kroon", 10 November 1913, 8 uur. Drie nummers vermeldde het programma :chts; het eerste was de „Phantasie über den 'anderer" op. 15 van Schubert, een zeer ikeind en geliefd werk van pianisten. Geen onder, want het is een werk, waar zóóveel in en dat zulke hooge technische eischen stelt it lang niet ieder die speelt zooals 't moet, groote grepen en het tempo b.v. om maar ts 'te noemen. Het langzame „Wanderer the- ,i is een grootsch gedeelte eruit. Voor mij was dit het mooiste van den avond, erna hoorden we een „Prélude, Aria et Final" FEUILLETON. CURSUS VOOR OUDERS. 2e DES. De kleine Jan was ernstig ziek geweest. Sedert ongeveer een week zat hij weder op, en •terde aanmerkelijk. De vale kleur week allengs, i-1 er werden de oogen, en geraakten in beter •rliouding tot bet gelaat, waarin zij gedurende fc ziekte veel te groot waren geweest. De moe- 1 had hem het haar geknipt, en het pakje aan trokken, dat hij voordien slechts hij Zondags- imdelingen droeg. Hij zat in een stoeltje, dat de ader hem, zoodra hij ging herstellen, had ge- pcht, een eikenhouten fauteuiltje met gevlochten liit. Kaast hem, ieder aan een zijde, staan de vader |i moeder; die trachten hem bezig te houden. In lm liefdevollen ijver stellen zij den kleine veler- i spelletjes voor, docli deze weigert telkens met roote beslistheid. De vader en moeder zien elkaar herhaaldelijk lan, en teleurstelling is in beider oogen. De vader )n ilt de schouders eindelijk op, en wendt zich af. Reeds den eersten dag na de ziekte hadden zij ferandering bij het kind bemerkt; een gulle goed moedigheid, welke het voordien eigen was, leek leheel geweken, en boosaardige nukken, een kwa lijk humeur wezen op een ommekeer in het ka- Êikter van den jongen. Hij was heerschzuchtig, tierde zijn kleinen wil door, ondanks alle tegen- erpingen, en had, indien hij zijne wenschen niet bevredigd zag, een wijze van zich daarover ont- ptemd te toonen, welke zijn ouders zeer verdroot, pu bevreesd voor de toekomst deed zijn. Het was, alsof het kind gedurende zijn ziekte ineens een ander inzicht in de verhoudingen van het gezin Inkomen had. (Die ouders, wel grooter dan hij, doch voortdurend aan zijn bed, met zorgvolle nauwlettendheid elk zijner gebaren bespiedend, vreugdevol hem toelachend, wanneer bij eenig tee- ken van beterschap vertoonde, somber hem aan ziend, of weenend wel, zoo zijn houding op ver- gering der ziekte wees, hem voorkomend bij het van César Franck, die elk afzonderlijk ook belangrijk zijn en door Willem Andriessen zeer mooi uitgevoerd werden. Als heel bijzonder viel mij op de „Final". Het derde en laatste was „Variationen und Fuge über ein Thema von Joh. S. Bach" op. 81, van Max Reger. Het was heel aangenaam op het programma de beschrijving van dit werk te hebben en daar door te kunnen volgen, want na de 2de Variatie werd het ingewikkelder. In hooge mate heb ik de techniek van Andriessen bewonderd, want vooral in dit werk was die bepaald verba zend. In de compositie was de muziek van Reger als „buitengewoon" te erkennen, maar de „geleerdheid en studeerkamer-atmosfeer" was toch in groote tegenstelling met het so bere „Bach-thema" dat overweldigd werd door Regeridanken, die ik niet in den geest van Bach vond, hoewel op zich zelf een machtige uiting van klankvolume, vooral het laatste deel. Door de hartelijke toejuichingen kwam de pianist nog eens terug en speelde als toegift de „Romanze in Fis" van R. Schumann, heel fijn en zacht en een mooi slot van dezen Klavier- avond. ten sierlijke bloemenmand was een welverdiende hulde aan den kunstenaar. Een jonge dame vroeg me of Bach het „pret tig zou gevonden hebben als hij wist dat een ander variaties op een van zijn thema's maakte?" Ik denk in veel gevallen heel matig, vooral als 't geen geestverwant is en er dus totaal iets anders van wordt; hij zou misschien zijn eigen thema uit de Reger-compositie ook niet herkend hebben; alles is zoo anders bij de tegenwoordige componisten; ik mis er de vroegere eenvoud en gemakkelijkheid zoo dikwijls en hoor in plaats daarvan gekunsteld heid, gewrongenheid en nog meer wat mij min der a„n.reki, daar 't nu meer talent is, en vroeger genie, dat zich uitte, 't Is als met de leege vaten en 't geraas. Dit verslag werd wegens plaatsgebrek een week verschoven. Concertzaal „de Kroon", Maandag 17 No vember, 8 uur; soiree inusicale, te geven door Arnolde Stephenson, sopraan, Pa rijs; Henri Ericpie, bariton, Parijs; E. Robert Schinitz, pianist, Parijs. Wat moet ik nu eigenlijk van zoo'n conecrt zeggen Vooral wat ue sopraan aangaat, want was die eigenlijk wel een sopraan, die de liooge tonen er zóö benauwd uitknijpt!, en dan die oor verscheurende manier van tegen den toon aan- zingen. 't Was allernaarst 0111 te liooren, zoodat ik dankbaar was, dat zij bet bekende grootsche Busslied" van Beethoven maar niet zong. 't Was jammer 0111 mooie liederen van Schubert en JBralmis zoo te hooren verknoeien. Van de Ita- liaauscke „bel canto" geen sprake en die vier Fransche liederen tot slot, 't was ook beneden middelmatig. Waarom zoo iemand optreedt, be grijp ik niet goed! De bariton was veel beter, minst gebaar van ongeduld, belovend alles wat denkbaar was, ondenkbaar ook, indien hij maar weer beter worden mocht, die ouders hadden hem door dit doen een gevoel van macht gegeven over hen Was dit, al kon zijn geest het nog niet zoo doordenken, zijn voor zulke invloeden ontvan kelijke ziel binnengeslopen, en getuigde hij, onbe wust, daarvan met zijne daden De moeder ver klaarde deze verandering hieruit, dat het kind den gewonen omgang met hen ontwend was; indien het met geduld en toewijding geleid werd, zou het zijn oude doenwijze wederom hervinden. Zoo werd ze dan ook nimmer driftig, niet bij de koppigste luimen van den jongen. De vader dacht anders. Die had zich voorgenomen, met strengheid te han delen, daar hij overtuigd was, dat dit tirannieke doen niets anders dan ondeugendheid kon zijn bij het kind, hetwelk eens zien wilde hoever het gaan kon in belieerscking van zijn ouders. Wanneer Jan voor eenige dagen zijn moeder, die hem zacht overredend toesprak, een slag in het gezicht had gegeven, was de vader wit van toorn geworden, en had, 11a een seconde van aarzeling, de kamer verlaten. Van zijn voornemen tot strengheid liad hij geenszins afgezien; slechts stelde hij de aan wending dezer uit tot het kind geheel hersteld zijn mocht. Voor dien tijd zou liij niet vasthoudend kunnen zijn tegenover den jongen; bij het aanzien van Jan, zooals hij daar nu weder in de kamer met hen zat, hen aanzag, sprak en zich bewoog, herdacht hij de pijnlijke dagen en nachten aan het ziekbed, zijn vrees, dat hij eens had kunnen sterven, en werd al zijn aandacht gewend naar het geluk van liet oogenblik, was hij, als de moeder, inschikkelijk en vol omzichtigheid, deed liij het mogelijke 0111 liem prettig bezig te houden. Zoo ook nu. Zullen we eens met den carous- sel van grootvader spelen, Jan stelt hij voor, met een vriendelijken toon den jongen tot instem ming noodend. Neen, ik wil niet, antwoordt deze wrevelig. Kom, kijk eens Hier, zegt de moeder, die het draaimolentje in de hand genomen heeft, dit mevrouwtje op het bruine paard is grootmoe der, en liet mijnheertje op de kanapee is groot vader, en dié twee hier in dit schuitje zijn vader en moeder, en de mooie groote man op dat zwarte zong mooie liederen, maar dor en saai, maar dat was toch niet kwaad, 't Kwam mij voor, dat liij met verkoudheid (of althans een „frog in his throat") te kampen had, naar de geluiden als intermezzo te oordeelen. Er was veel goeds in zijn zang te hooren, wat ik toch ook vermelden wil. De pianist-begeleider had verre weg de zwaarste taak en zoowol in de begelei dingen als in de solonummers had hij ruim schoots geledenlieid om zijn enorme techniek te laten hooren, want daar wordt men heuscli door verbluft; die loopjes en grepen en andere moei lijkheden in bijna al zijn solonummers kwamen er met een lenigheid en gemak uit of hij ze maar uit een hoorn des overvloeds schudde. Merk waardig zoo sterk als bij hem de technische kant overheerscht, maar dien kant heeft de muziek zeer zeker en hij is er het levend bewijs van. dat liet in elk geval beter is, dan zonder technische volmaking zooals bij de zangeres. Eenzijdigheid is in zulk geval beter dan wwZzijdigheid. Wegens andere muzikale plichten was 't mij niet mogelijk de matinee van Kriens en de soi rees van Zalsman en Cats te bezoeken. Ilaarlemsche Bachvereeniging, tweede con cert, op Dinsdag 18 November 1913, 's avonds ten 8 ure. Het Residentie orkest onder leiding van mr. Henri Yiotta, eerelid der H. B. V.; soliste: mevrouw Marie Debogis, zang. Op dit tweede Backconcert wachtte ons, vol gens de beschrijving in het boekje, een zeldzaam kunstgenot door liet optreden van madame M. L. Debogis, dus mijn verwachting was ook zeer gespannen. Zeldzaam vond ik vooral haar pianissimo's en duidelijke uitspraak en de groote helderheid bij 't zachte zingen, daarvan gaat groote bekoring uit. Bij meer krachtige toon- geviiig deed do stem mij niets. aangenaam aan dan klonk 't in mijn ooren scherp en geknepen. Het belangrijkste was: „Recitatief en Aria van Lia uit „l'Enfant prodigue" van C. Debussy, waar begeleiding, evenals in „Absence" uit Les Nuits d'été van H. Berlioz en „Enfant, si j'étais roi" van Fr. Liszt. De vier liederen na de pauze met pianobegeleiding door den heer Bolle (uit stekend!) ontlokten luide toejuichingen; zij (de liederen) waren zeer verschillend van karakter. a. „La Procession" van César Franck, ernstig; b. „Soeur Anne" van C. Saint-Saëns; en c. „La fiancee van Ck. René, natuurlijk; „Amoureux" en „Les feuilles sont mortes" van Gustave Doret dramatisch. Volgens mijn persoonlijke meening waren die beide amoureuse liedjes 't meest in harmonie met liaar stem. Zóó bewonderd en aanbiddend als de beschrijving in 't boekje en van verslaggevers kan ik niet oordeelen; een klein beetje invloed van de uiterlijke verschijning, vooral de oogen en de „zalige zoetheden van het klimaat" (van 't zuiden van Frankrijk), zullen de schrijver in 't boekje en mannelijke verslag gevers stellig ondergaan hebben; uit de artikelen blijkt dat te duidelijk, dat zij niet alleen met haar „voix enchanteresse" bij 't manlijk geslacht paard is Jan. Zie je wel Net zoo'n prachtigen witten kraag heeft hij om. Zoo, nu gaan we, hoor. Hup, een, twee, drie. Ze laat het molentje draaien. Jan keert het hoofd af. Ik wil dat niet zien, zegt hij. Zal ik den olifant eens halen, die in zijn grooten buik al die schapen en koeien en varkens heeft zitten doet de vader. Ik wil een geit hebben, zegt het kind, zeer levendig plotseling, een echte geit, die me bijten kan. - Als je groot ben, krijg je die van me, lacht de vader. - En je zei vanmorgen, dat ik al zoo'n groote jongen was, werpt Jan tegen, vanmorgen, toen ik die poeder liad ingenomen. -Je bent voor een geit nog niet groot genoeg, zegt de vader. Niet groot genoeg voor een geit, overweegt het kind luidop, en wel groot genoeg om poe ders in te nemen. Ik neem niet graag poeders in. Ik heb liever taartjes. - Wil je een taartje vraagt de moeder, naar de kast gaand. Ik wil er twee hebben, doet Jan. De moeder geeft hem er twee. Denk er nu eens over, terwijl je de taartjes eet, wat we straks spelen zullen, zegt ze. De jon gen ziet haar aan. Die blik lieeft niets kinder lijks: een zekere minachting school daarin, mocht men zeggen. Weet je wat denken is vraagt de vader, die de expressie zijner oogen niet bemerkt heeft. Jan zwijgt, de wenkbrauwen zijn eenigszins saamgetrokken, wat boven den neus een kleine plooi vormt, gelijk wel inenschen dit ver toonen. terwijl ze hun hersens moeizaam inspannen. Nu zegt de vader na. eenige minuten. De moeder glimlacht eens, en haalt de schouder op. Ik denk er over. antwoordt de jongen zon der op te zien. Dan ineens: Denken is stil zijn en het dan wetenr Lachend zien de vader ,en de moeder elkander aan. Je bent een aardige baas, zegt do vader, en geeft liern een tikje om het hoofd. Het kind kijkt hem eens glunder aan „Dat de „corde sensible" beeft geraakt en dat doet o, zóó véél! bij 't oordeel over een zangeres. Men leze het artikel in „Haarlem's Dagblad" eens. Hoe vindt u dat: recht uit de hemel val len! en zingen als een engel Ligt het aan mij, dat ik niet zoo begoocheld ben en dat de stem mij integendeel koud liet, trots de zon der Riviera, die haar verwarmd heeft En nu 't orkest, dat behalve in de 3 lieder begeleidingen zich nog in drie nummers deed hooren, 11.1. N°. 1 Symphonic N°. 1 op. 38, Bes. Gr. T. van R. Schumann, voor velen een oude bekende en daarom misschien reeds aangenaam, om weer eens te hooren. liet „Frühlings"-achtige dat Schumann er zelf in hoorde, kwam vooral na liet zangerige 2e deel „Larghetto" uit. Het 3e deel „Scherzo" met 2 trio's en liet 4e deel wer den mijns inziens 't mooist weergegeven; 't zijn een paar heel eigenaardige, wel echt Schumann- sche deelen. Na de pauze maakten we kennis met een werk van E. Elgar, n.l. „Variations on au original tlieine", waarvan sommige heel mooi en aangenaam zangerig waren en andere geheel anders, zelfs wel van een ander leken. Een stuk vol „ineenzigheden", vooral wat klank-combinaties en pauke- en bekkenslagen betrof, soms meer vreemd dan mooi. Tot slot de „Carneval Ro- main" van II. Berlioz, een lieel geschikt stuk als 't publiek de onrust van 't weggaan krijgt, want 't is echte carnavalmuziek, dat is wel voldoende duidelijk, met de genialiteit van Berlioz gecom poneerd. Ten slotte een woord van hulde en waar deering voor de leiding van mr. II. Viotta. Die leiding heb ik in hooge mate bewonderd bij de uitvoering van „Tristan und Isolde" van Wag ner door de Wagner-Vereeniging te Amsterdam, want daar is hij geheel in zijn element, opgaande in Wagner's drama. Buitengewoon warén de beide dames-solisten Isolde en Brangiine en 't orkest was prachtig. De vele Haarlemmers die er wa ren, zullen wel met mij eens zijn, dat voor Wag- ner-muziek mr. II. Viotta de man is, die alles met ware toewijding, vereering en liefde voor meester Wagner leidt. PLAATSELIJK NIEUWS. Opening der nieuwe O. L. 8. te Vogelenzang op 18 November 1913. Dinsdagmorgen 9 uur verlieten de kinderen de oude school en gingen zingende en voorzien van vlaggen, in optocht door het dorp naar de nieuwe school, alwaar ongeveer 10 uur tegen woordig waren: burgemeester en wethouders der gemeente Bloemendaal, de raadsleden, de secre taris, do gemeente-ontvanger, de gemeente-archi tect, de arrondissements-sclioolopziener en de schoolcommissie. De burgemeester hield de volgende toespraak: „Het is mij zeer aangenaam namens den raad van Bloemendaal u allen hier in deze nieuwe school het welkom te mogen toeroepen. Zeer verheugt het mij, hier al de heeren aanwezig te zien. Het is een feest voor ons allen. Op zichzelf is de overgang van de oude naar de nieuwe school reeds een feest en wij hadden er ons bij weet ik wel," lijkt de uitdrukking van zijn gezicht te beduiden. Vanaf dat oogenblik wordt hij iets meer handelbaar. Op de tafel voor het venster staat een blokken doos. De moeder draagt die naar Jan. Zullen we gaan bouwen vraagt ze, een stad met hui zen en met bruggen en met water. Echt water? doet de jongen. Neen, dat gaat niet, antwoordt ze, werkelijk wat mistroostig. Ik wil echt water, herhaalt hij. Zijn koppig heid is eenigszins anders dan die van daareven, nu met een schakeering naar plagerige eigenzin nigheid, als voortgekomen uit de overweging, dat hij toch, gelijk vader zeide, een aardige jongen is. Als we eens bellen gingen blazen oppert de vader, zeepbellen, zoo blinkend of ze van glas zijn, en groot als je hoofd. De jongen knikt van neen. Ik heb geen zin om te spelen, zegt hij, verveeld door hun aandringen. Hij is nog altijd wat lusteloos, fluistert de moeder met een meewarigen blik naar hem. Ik geloof het ook, zegt de vader zacht. Hunne oogen verlaten den jongen niet, bespie den elk zijner bewegingen. Deze bemerkt dit, en wendt zich af in een gebaar van verveling, waarbij de hand de zijleuning van liet stoeltje raakt en daarop liggen blijft. Zou hij nog zoo zwak zijn fluistert de moe der, die deze beweging misvat, opeens zeer angstig, zag je, hoe hij de leuning vasthield tot steun? Hij zal toch niet, vermoeid van het zitten, uit den stoel tuimelen fluistert de vader, vol bange bezorgdheid. Het kind heeft hen verstaan, sluit de oogen, en, vel berekenend zich niet te bezeeren, laat hij zich vt !)v>

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1913 | | pagina 1