ALGEMEEN WEEKBLAD Kantoor voor redactie, administratie en advertcntiën Gedempte Oude Gracht 63. Telephoon 141. HAARLEM. In dit weekblad is tijdelijk opgenomen „HET MIDDEN", waarvan de eerste afzon derlijke reeks is afgesloten met No. 34 van 24 Januari l.l. 8e Jaargang. ZATERDAG 31 JANUARI 1914. No. 5. Het Bloemeniioiilsch Weekblad. Prijs per halfjaar fl.50 hij vooruitbe taling. Prijs pei nummer f Ü.IO Advertentiën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. Dit nummer bestaat uit 6 bladzijden. Losse nummers van HET MIDDEN"waarin de vorige stukken van de feuilleton ,,Rome en Dordten van de artikelen ,,Antoinisme:' en ,,The passionate friends' voorkomen klos 31, 32, 33 en 34), zijn aan ons kantoor verkrijgbaar. De abonnementsprijs van „Het ■iloemendaalsch Weekblad" wordt met ingang van 1 Februari 1914 gebracht op f3,- per jaar bij vooruitbetaling. Zij, die vóór Februari hebben ingeteekend. blijven voortdurend den ouden prijs betalen. Lezingen Dr. J. 1). Bi eren s de Haan. In de voorgaande lezing werd behandeld Soera- is tegenover de Sophisten. Wij zagen hoe de laat- -ten, met hun nieuwe denkbeelden de tradities verbrekend, de samenleving ontwrichtten. Socra tes nam het werktuig der Sophisten, de redenee- ling, over en wendde die aan tot. opbouwen, in stede van tot vernietigen. Hij zoekt naar wat nog zoo volkomen ontbrak: eene grootsche intellec- tueele overtuiging. II. Schetste spreker ons de vorige weck Socrates, de sophisten en de verhou ding van den wijsgeer tot deze omge ving, thans zou hij ons Socrates als waarheidzoeker aan het werk laten zien. Het is niet bij innerlijke bepeinzing, t doch in gesprekken met zijn made- Atheners, dat Socrates de waarheid als c 'ii electrisclie vonk te voorschijn zal i springen. Het is dus niet de mo noloog, de behaaglijke vorm, door de sophisten op zoo schitterende wijze hruikt, doch de dialoog, welke liem meest geëigend schijnt om er de waarheid mede te benaderen. We moe ten ons Socrates nu in deze samen spraken niet voorstellen als een leer meester: immers hij weet zelf nog niet; nocli als een rechter, die den betichte tot een bekentenis te pressen poogt; I dien dialoog zien wij Socrates leiden I met volkomen oprechtheid en volle zui- I verheid van bedoeling, met een scher- pen blik voor de deugden en fouten I van dengene, met wien hij spreekt. in deze dialogen zijn twee perioden lop te merken. Ten eerste die, waarin iele wijsgeer zicli van de ironie be- I dient, om den ernst van zijn stadge noot te peilen; ten tweede zijn meer daadwerkelijk onderzoek naar de waar heid. Die Ironie was voor Socrates eennood- zakelijke aanloop om tot liet erkennen der hoedanigheden van zijn man te ko men. In Athene toch heerschte in het algemeen een oppervlakkige wetens- waan, en Socrates voelde daarachter veelal gebrek aan werkelijk inzicht. Daarom ging liij de lui te lijf met zijn ironisch woord; overal knoopte hij ge sprekken aan, op de markt, in winkels, Werkplaatsen, hij vraagt den amba-chts- ieden definities van hun vak, en die lieden, praatgraag als zij veelal waren, pachtten hun ambacht te omschrijven, ocrates ontdekte dan een fout en wees en man daarop, en het geschiedde vaak, lat deze dan, zijn fout willende her tellen, weder nieuwe fouten maakte, n, eindelijk geheel in verwarring gera- end, zich niet meer eruit te redden ast dan door zijnen ondervrager voor nen vitter te schelden en zich af te eren in zijnen wetenswaan. Dusdoencl werkt Socrates met zijn iro- sche inleiding schiftend, en vindt hij lieden, welke met voldoende scherp- nigheid en emst zijn toegerust voor diepergaand gesprek. Met dezen nu gaat liij voort ten onderzoek naar waar heid; hij noemt de wijze, waarop hij zulks doet, de „verloskundige' gesprek- voering; immers stelselmatig wordt daarbij door hem uit de duisternis van het onbewuste de aanwezige waarheid te voorschijn gehaald. (Waarheid toch is de denkende menschengeest zelfindien die slechts begrip vindt om zich te uiten, is de waarheid gevonden). In dit tweede gedeelte van Socrates' samenspraak is het onderwerp van be langstelling de mensch, de geestelijke inhoud van den mensch (niet de na tuur en hare samenstelling). Het zijn de, zoo te zeggen, dagelijksche vragen, die liii stelt, alsWat is rechtvaardig heid? Wat vroomheid? Wat is de staia.t? Welke is de verhouding van den staat tot den mensch? Enzoovoorts. Dit zijn de dingen, welke Socrates begrijpen wil om daarnaar den mensch en zoodoend ook de samenleving te vervormen. Hij vraagt naar de rechtvaardigheid, de deugd, enz. echter in het algemeen. Waar heid toch is de kennis van het Alge- meene, d. i. van de algemeene orde, in hot mensclielijk bestaan vervatde ken nis, die voor allen bindend is. En hier mede is de sophist weerlegd, want voor dien minnaar van het woord gold het a 1 g e m eene niet. Dit algemeene nu is vastgelegd in begripsbepalingen of definities, en die zoekt Socrates hartstochtelijk. Definities zijn verrre van droog, zooals men wel eens meent, en ze zijn van het grootste belang niet slechts voor het wetenschappelijk den ken, maar ook voor het dagelijksch ver keer. Indien we het namelijk over be grippen eens waren, zou er meer eenheid onder de menschen zijn. Definities zijn echter moeilijkin alle begrippen zijn misverstanden, schuilhoekenwie nu de definitie vaststelt, stopt clie schuilhoe ken dicht, ruimt die misverstanden op. De sophisten verstonden het, slechts schijnbaar juist te definieeren, want de zen met hun Sensualisme en hun Sub jectivisme erkenden, zooals wij zagen, het algemeene niet. Bepalen wij ons nu tot Socrates en zijn zoeken naar definities. Socrates zag dis fout, waarin de menschen gewoon lijk bij het geven van definities verval len het onderling verwarren dePxcle- menten van een begrip. Ter verduidelijk king hiervan diene een gesprek tusschen Socrates en zijn vriend Meno over cle deugd, het meest geliefde onderwerp van den wijsgeer. Meno most daarbij een definitie van het begrip deugd geven, en hij doet het ongeveer zóóWat deugd is? Wel, dat is toch heel duidelijk. Voor een man, bijvoorbeeld, is deugd, een goed staatsburger te zijn en een goed vriendvoor een vrouw is deugd, volgzaam te zijn en een goed huishoud ster. Voor een kind noemde liij weer iets anders. Voor een slaaf iets anders wederom, en liij vraagt of het genoeg is. Socrates vindt het meer dan genoeg, en toch eigenlijk niet genoeg. Want Meno noemde wel cle soorten van cleugd, en waarin die verschillen, doch niet waarin die gelijk zijn. En daarom gaat het. Want de verschillen vormen het bijkomstige, maar het overeenstemmen de, dus dat waarin alle gelijk zijn, is de hoofdzaak. Kracht is kracht, afge zien ervan of ze bij een man, een vrouw of een kind voorkomt. Enzoovoorts. Wat is nu de door Meno gemaakte fout? Het volgendeEen begrip heeft twee elementen, dat is inhoud en om vang. Zoo wordt b.v. van het begrip Vriendschap de omvang bepaald door de verschillende gevallen en verhoudin gen van vriendschap op te sommen, als t.v. de vriendschap tusschen vader en zoon, tusschen twee leerlingen van een zelfde school, enz. Doch geef een der gelijke opsomming niet voor den in houd van een begrip, gelijk Meno deed, want zulk een reeks van voorbeelden is wel gemakkelijk op te sommen, maar geeft van het begrip niet den in houd, d. i. het Algemeene. Soera- tos, wien liet te doen was om intellec- tueele zekerheid over het mensclielijk wezen, hoedt zich voor die fouten. De door hem, bij het bepalen van begrippen, gevolgde denk-methocle is de induktieve of opleidende. Deze methode bestaat hierin, dat men bij zondere gevallen stelt, en van deze op klimt tot het algemeene, clat aan een gebeele groep van bijzondere gevallen eigen is. Volgens deze methode zou men op de vraag: „Is het ijs sterk?" kunnen antwoorden„Er zijn hier en daar op metingen gedaan, en men heeft vast gesteld, dat het ijs op die plaatsen zoo en zoo dik wasik besluit uit deze ge gevens, dat liet betrouwbaar is." Tegenover deze induktieve of op leidende methode staat de d e d u k- t i e v e of afleidende. Volgens deze methode stelt men een algemeene stel ling voorop, en trekt daaruit de konklu- sies. Naar deze methode kon men op de vraag: „Is het ijs sterk?" antwoor den „Het heeft vannacht zoo- of zoo veel graden gevroren, dus is liet ijs be trouwbaar". De induktieve methode was niet die der sophisten, doch Socrates is het, die voor het eerst deze methode benut voor de wetenschappelijke beschouwing en als de juiste erkent. Xenophon verhaalt ons, hoe S-ocrates eens een bekende ontmoette, die naar een staatsbetrekking dingen ging. En de wijsgeer vroeg hem, of hij wel wist wat het bestuur dés staats inhield. Naar den aard der waanwijze Atheners antwoordde de aangesprokene, dat hij dit natuurlijk heel wel wist. So crates vroeg hem nu, wat hij van de inkomsten van den staat wist, van de weermacht, van de rechtspraak, enzoovoorts, op hetwelk de genoemde het antwoord schuldig bleef. Dit diene als voorbeeld van een toepassing' der induk tieve methode: verschillende ge gevens omtrent onderdcelen worden verzameld, en daaruit wordt besloten tot het eene, algemeene begrip. Dit dagwerk van dezen held der menschlieid, - het houden van samen spraken met zijn medeburgers van aller lei slag - - lijkt klein-werk, doch het is van groote beteekenis. Aan die taak werd een groote levensenergie gewijd. Socrates bezit een geweldige energie, ook lichamelijk. Man van het levend woord, - liij heeft nooit iets geschre ven kon hij een nacht lang praten. Plato beschrijft-otis een maaltijd, waarna Socrates niet zijn dischgenooten over de liefde spreekt. Doch gaandeweg val len allen in slaap, en, bespeurend da,t er eindelijk niemand meer wakker is, staat Socrates op en gaat naar de markt. Alcibiades prijst Socrates' kloekheid in den oorlog; de houding van den wijs geer was zóó, dat ze den vijanden den moed tot een persoonlijk gevecht met hem benam, liet geschiedde op een avond, dat een aantal soldaten, bemer kend dat hij stond te denken, liem gade sloegen, en, benieuwd te weten hoe lang' liij daar nog wel zoo zou blijven staan, hun matrassen in zijn nabijheid sleep ten, en liggend hem bespieden bleven. Doch niemand zag hem vertrekken, en allen vielen in slaap. Den anderen mor gen bii het ontwaken bemerkten zij, dat hij nog steeds op dezelfde plaats stond in dezelfde houding. Zooals zijn physieke macht is ook zijn geestelijk vermogenzijn gansche leven was gewijd aan dien geweldigen arbeid: het onderzoek naar de waarheid. Door hem wordt als hoogste waarde voor de menschheid aangewezen het in- tellectuecle waarheidsbezit. Hiermede verkondigt hij een redelijk idealis- m e. Dit redelijk idealisme keerde zich tegen de blinde traditie van het conservatisme in het oude Athene, en tegen de verstandelijke ont kenning, die critiek zonder meer, welke hij monde der sophisten bedrie- gelijk met woorden speelde instede be grippen te bepalen. De vraag dringt zich nu aan ons opWat heeft Socrates bereikt De einduitkomst van zijn onderzoek is saamgevat in deze, uit zijnen mond door Plato voor de rechtbank opgeteekende woorden: „Ik weet, dat ik niet weet". De apologie, door Socrates voor zijne rechters uitgesproken, behoort toe het edelste wat de letterkunde der mensch heid heeft aan te wijzen. Deze uitspraak: „Ik weet, dat ik niet weet", duidt niet op mislukking. Het was niet de wanhoop over gebrek aan resultaten, wat hem aldus spreken deed. Socrates was nog evenzeer vervuld van geestdrift voor het onderzoek naar waar heid, en wilde van deze zijn levenstaak geen afstand doen, al zouden zijn rech ters hem vrijspreken. - Een leven, dat niet met denken omgaat, zei hij, is niet levenswaard. Zijn „Ik weet, dat ik niet weet" is nadrukkelijk bevestigend, ge lijk de overwinnaarsroep van den ter dood gaande. Wat echter beduiden deze woorden wel? Ze beduiden het inzicht in de ware natuur der menschelijke kennisze zeg gen, dat de waarheid niet is een som van definitiesda,t de kennis van alle verschijnselen nog de waarheid niet is. Hij zag, dat de induktieve denk methode, hoeveel kennis ze ook had gebracht, nog niet naar de waarheid voerde. Hij begreep, dat de som van verworven begripsbepalingen niet de to tale slotsom was, waarin de eenheid der wereld, de samenhang van het ge heel kon worden gezien. Die som van definities was, wel beschouwd, gelijk aan een machine, waarvan elk onderdeel be kend is, doch waarvan men het doel niet week Socrates' uitspraak: „Ik weet, dat ik niet weet" blijkt een aan wijzing naar een hoogere kennis dan die van het verstand. Apollo had door het orakel te Delphi Socrates den meest wijzen mensch genoemd. Het is wer kelijk iets goddelijks, bedoelt Socrates, het hoogere weten te hebben, dat het leven in zijn eenheid doorziet. Met dit erkennen van een hoogere kennis dan die door het verstand, geeft Socrates ten deele gelijk aan de open baringsgedachte doch niet de openba ring volgens Israëlitische opvatting. So crates bedoelde wat Plato later noemde „Herinnering"; aanknoopend aan Socra tes, zegt Plato: Het denken zoekt en maakt definities, maar de geest keert in tot zichzelf, en vindt daar de grond waarheden van eigen zijn". „Ik weet, dat ik niet weet" beduidt „Ik weet dat het v/eten een hoogeren weg heeft dan 'de verstandelijke kennis". Socrates zocht door zelfbezinning naar een grootsche intellectueele overtui ging. Hij wist, dat hij een beteekenis- volle schrede zette op den weg van de geestelijke ontwikkeling der mensch heid. Hij wist, dat de waarheid verder lag dan zijn onderzoek, doch de groote schrede was door hem gedaan. En hij volbracht zijn goddelijke tp,ak, en dronk er den giftbeker voor. Zoo zien wij Socrates als een gioo- ten apostel der waarheid. Hij erkende de waarheid als het hoogste goed, het allesomvattende. Als waarheidzoeker; was Socrates de eerste van de mensch heid. Den volgenden keer wordt Socrates' zedeleer behandeld. Mr. Bomans als verdediger. Iïenigen tijd geleden bevatte de r.-k. „Nieuwe Haarlemsche Courant" een opgeschroefd verslag van een rede van onzen jongen Haarlemschen vinomontanus, of wijnbergensis, mr. J. B. Bomans, die den eenvoudigen werklieden, bekoorende tot den r.-k. volksbond, had aangevuurd, tegen alles wat niet roomsck was te strijden met woede. Het was een bespottelijk verslag. Bespottelijk öf als afkomstig van een bespottelijk verslaggever (want ironisch was het niet bedoeld, spotziek was de verslaggever niet geweest), öf als verslag van een bespottelijk opgewonden rede. Wij hebben daar mede den draak gestoken. Iu een volgende vergadering, de r.-k. volksbond vergadert tegenwoordig maar door, heeft mr. Bo mans eene verdediging tegen ons gevoerd. De aan val was dus raak. Onze lezers zullen het zich herinneren. Blijkens het verslag had mr. Bomans verklaard: die vaandeluitreiking en -wijding on zer koningin in Den Haag, was maar wereldlijk spul, vergeleken bij de geestelijke wijding van het volksbondvaandel. De bedoeling was blijkbaar den hoorder er zelf bij te doen denken: de geest is de meerdere van de wereld, de Koningin ver geleken bij de r.-k. geestelijke, een mindere, enz., enz. Dat vonden wij heel mal, en dat vinden de meeste Nederlanders mal. Had mr. Bomans nu maar zoo iets niet gezegd. Maar hij heeft het wel gezegd. Want in stede van in zijne verdediging te betoogen, dat bet verslag niet juist was, heeft hij thans verklaard, dat met onze bespotting zijn wapenrok van landweer-officier was bevuild en der vergadering van zijne geestverwanten ver zocht, tweemaal voor vorst en vaderland te jube lennadat eerst weer voor paus en kerk was gejubeld. Men neemt ons daarmede niet in het ootje. Zoo lang een der stellingen van den pauselijken syl labus deze is: dat vervloekt is wie meent, dat de paus zich ooit met het liberalisme en de moderne beschaving (de landweer inbegrepen zou kun nen verzoenen; zoolang de asscbe nog klopt op ons hart van de duizenden om hun geloof ver moorde Nederlanders, aan wier gebenedijde nage dachtenis de roomscbe kerk nog nimmer een woord van berouw heeft gewijd; zoolang wij onze roomsehe landgenooten zich alom zien afscheiden van het nationale leven tot legioenen van slaven

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1914 | | pagina 1