De Vijf Frankfort 8. p. p£ vro Woidt plaatsing gezoch Schouwburg Janswe De Familie Mangod AKNü SAiLAifiOLLE! QUO Vflp'l Firma J. K. Brandstol! Bioscope Exploitaf Een bleekev N. V. Het Toont Stucadoor. Gedempte OudegracI O V E R V E E I Telef. 1617. Dat liet noodig is, is voor mij zeker. Doe b.v. eens ia gezelschappen van ont- wikkelde burgers een vraag' over zaken, die diep ingrijpen in de toekomst des volks en liet zal meestal een bedroevend resultaat zijn, waartoe ge komt. Van muntpolitiek heelt bijna niemand begrip, tariefvraagstukken idem, vrouwen kiesrecht, voorwaardelijke veroordeeling, vrije school, geneeskunstuitoefening, ieger- zaken stuiten minder op oordeel dan op vooroordeel. Daarom zou staatkundige opvoeding een grooter deel van de taak der pers moeten zijn, clan thans het geval is. Multaluli maakte zich blijkens som mige brieven boos op de onbenullig heden, die de „koningin der aarde'' Soms verkocht. Maar Multatuli kan de pers niet meer hekelen en we gaan langzamerhand A merikaansche manieren aannemen. Bij de oude Atheners was het lot van de stad, d. i. de staat, het onderwerp van dage- lijksch gesprek. Dat blijkt ook uit de so cratische gesprekken. Bij ons mankeert daar zeer veel aan. Welnu, het is de rol van de pers daarin verbetering te brengen, liet behoort tot de „desiderata" van den overzichtschrijver, die een volgende maal, als de 11e Kamer weer „tooneel gaat spe len", belooft, als het kan, iets actueels te geven. H. A. Bitter. Letteren en Kunst. Heilig moeten, door Mrs. Little (zuster Bnöflinga), vertaald door M. Mid delkoop. Bij den uitgever I'. Dz. Veen te Amersfoort verscheen dir aantrekkelijk boek. Een jonge, levenslustige vrouw, door velerlei ervaring teleurgesteld, verlaat haar tehuis om zendelinge te worden in Japan. Deze tiaak gevoelt zij als een „heilig moe ten", en zij volbrengt haar tot liaar zede lijk voordeel, daar zij, aldus arbeidend, allengs meer en meer moed vindt en ferm heid om zich over hare teleurstelling heen te zetten. Het verhaal is in brieven geschreven, en soms zeer pittige, geestige brieven. Wij bevelen dit aardige, goede boek gaarne bij onze lezers aan. Dezer dagen had te Parijs de vernissage van de „Salon des Indépendants" plaats. Er zijn meer dan 3500 schilderijen ten toongesteld. In „Neerlandia." vinden we een portret van Dr. Sigmond Nagy, professor aan het Protestantsch Hoofdgymnasium re Ile- breczen in Hongarije, die Vondel's „Luci- fer" in het Hongaarscli heeft vertaald. J Het werk is in een goedkoopo uitgave dezer dagen verschenen. Te Botterdam is een „onafhankelijk lite^ rair-satiriek weekblad" verschenen onder den titel „De nieuwe Spectator". Bedac- teuren zijn A. E. J. van den Bog.ieri (A. Duverger) en Joh. G. Scliipperus. In de Fransche bladen wordt een eigen aardige rechtzaak nog eens opgestoofd. De markiezin van Noailles had den befaam- den schilder Louis David een schilderij opgedragen, Christus aan het kruis voor stellend. David leverde het schilderij, de markiezin was er zeer tevreden mede, en hing het op in haar bidkapel. Dagelijks knielde zij ervoor neer, en stortte liare gebeden. Tot er, wat men noemtiets tusschenbeidcii kwam. Zij had namelijk in clen Christus het model, dat voor David geposeerd had, herkend als een niet al te gunstig bekend individu. Vanaf dat oogen- blik stond het haar togen dagelijks neer te knielen voor dit schilderij en er in aanbidding naar op te zien. Zij stuurde het schilderij aan David terug. Toen zond hij het weer aan haar. Daarna stuurde zij het weder aan liem, en hij zond het op nieuw terug. Ten slotte klaagde ze den schilder aan voor het' gerecht. De uitspraak was, behouden of niet, betalen in elk geval. De zesde aflevering van „Focus" bevat o. m. een artikel over Nacht-Photografie, waarbij clrie goedgeslaagde proeven van nachtelijke opnamen zijn gevoegd. In den Larenschen Kunsthandel wordt heden een tentoonstelling van werken van vier schilderessen geopend, n.l. van de dames Betsy Osieck, A. C. van den Berg, Coba Bitsema en Coba Surie. Deze Kunsthandel zal bij I'isko in Wee- nen gedurende de maand Mei een ten toonstelling houden van Hollands che schil derkunst der laatste vijftig jaren, welke zal loopen van de Haagsche School tot en met de modernen. hineingeführt, und wird damit bekannt sein ohne es .zu wissen." Ook het etsen leerde hij Fritz. Daarna trokken zij samen op reiszulke tochten waren voor het kind geregelde feesten. Zijn vroeg ontwikkelde opmerkingsgave maakte hem zeer toegankelijk voor liet leven door aanschouwing. Dit oordeelde Goet.he een belangrijk element in de opvoeding van den mensch. Hij wist don- ziin eigen aardige, levendige helderheid van inede- deelen alles voor den aanhankelijken jon gen interessant te makenen weldra vond Fritz het gesteente en de mijnen, die zij op dienstreizen samen bezochten, even mooi als sprookjes en verhalen. Hier was het de macht van den dichter, die al het schijnbaar doode levend wist to maken! Toen zij eens in de buurt van Frankfurt kwamen, waar Goethe's mosder „Frau Aja," woonde, beweerde Fritz nadrukkelijk die wilde hij leeren kennen. Goethe ant woordde daarop: „van die kan je leeren wat levensvreugde isdie kent „die Phi losophic des lustigen Lebens". Terstond na de eerste ontmoeting was Frau Aja met haar „Enkelchen" in drukke brief wisseling De reizen waren meestal van korten duur, maar tamelijk veelvuldig. Charlotte's zoon, die zich tot een levendigen, blijmoedigen jongeling had ontwikkeld, bekende dat hij bijna meer nog aan Goethe hing dan aan zijn moeder. De nu 35-jarige dichter, die, nadat hij om zijn kunstenaarsschaps wille de schei ding met de zoo hartstochtelijk beminde De Gooische schildersclub „De Tien" (opent a.s. Zondag eeno tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Marya Delvard en Marc Henry geven Zaterdag 14 dezer een soiree in de kleine zaal van het Concertgebouw. Het Vlaanisclie weekblad „Carolus" schreef een prijsvraag' uit voor .oorspron kelijke Neder landsche prozastukken, en looft daarvoor 500 franken aan prijzen uit. In den kunsthandel De Bois, Kruisweg i 68 te Haarlem, is tot 15 April eene ten toonstelling van prenten, eisen, houtsne den en lithograpliieën. Wetenschap. Dr. A. H. Ilaentjens, Bemonstrant- sohe en Calvinistische Dogmatiek in verband met elkaar en met de ontwikkeling van het dogma. Lei den, Adriani 1913. Beeds verschenen in enkele vakbladen aankondigingen en beoordeelingen van dit belangrijke boek. Een enkele opmerking- naar aanleiding daarvan vinde hier nog een plaats. Episcopius en Calvijn als de grondleg gers der Bern. en Geref. dogmatiek, worden door den schrijver met elkaar vergeleken. Uitgaande van Episcopius behandelt hij j in de eerste twee hoofdstukken de theo logische wetenschap, in het derde dc leer van God, in het vierde en vijfde de leer over de schepping en in het zesde de leer der verlossing. Nadat de opvatting van Episcopius is ontvouwd en gecritiseerd, wordt het standpunt van Calvijn aange geven en beoordeeld, en de bespreking van hun onderling verband telkens besloten met een apercu van tien schrijver over liet besproken punt. Aldus is in den regel de behandeling der stof. In een aanhang sel wordt één hoofdstuk gewijd aan liet utilistisch karakter der Rem. dogmatiek en de eenzijdigheid van het utilismc aan getoond, maar tevens gewaarschuwd met verwijzing naar Hegel, voor een :il te laag aanslaan van een beoordeeling uit utilis tisch standpunt.Daaraan knoopt zicli van zelf vast een verhandeling over het hoogste goed, dat als product van naïef denken wordt ontmaskerd, en als einddoel en op heffing tevens van de moraliteit door de volkomenheid dient te worden vervangen. In een tweede hoofdstuk van het Aan hangsel toont I)r. H. aan, dat aan de Remonstraten de eer toekomt liet bestaan der nonnecessaria» dat in de Gereformeerde dogmatiek slechts stilzwijgend veronder steld was, uitdrukkelijk en bewust te heb ben geleerd. Het recht van beslissing of een leerstuk tot de necessaria a,l dan niet behoort, oischt Dr. II. in zijne beoordeeling dezer kwestie voor het redelijk denken op. Reeds in het eerste hoofdstuk wijst Dr. II. op een gebrek zoowel in de Gereformeerde als in de Remonstrautsche theologie. Geen van heide heeft behoorlijk onderscheiden tusschen rede en verstand. Maar de Gere formeerde dogmatiek heeft door de open baring tot de bron bij uitnemendheid van onze Godskennis te verheffen de waarde j van het denken veel te laag aangeslagen, Lili Schöncmann had volvoerd, meende wel ongetrouwd te zullen blijven, dacht er over Fritz von Stein als zijn eigen zoon aan te nemen en hem tot zijn erfgenaam te maken. Frau Aja. legde liet ook aldus uit, toen Frits eenige weken bij liaar in Frank furt kwam logeerendaarmede bedoelde Goethe: dit is je kleinzoon en je erf genaam Maar zoover kwajm het toch niet. Aan alles maakte opeens Goethe's won derlijke, onverwachte vlucht naar Ita lië, zonder afscheid van iemand der be kenden te nemen, een einde. Do verschillende vragen, die hierover te beantwoorden vallen, laat ik hier terzijde. Het plotselinge vertrek uit Weimar viel in het jaar 1786; en Goethe zond in het begin van zijn reis geen enkel bericht aan gaande zijn verblijfplaats. Vooral Char lotte onderging dit onverklaarbare stil zwijgen van hem, die- zeide geen dag bui ten haar te kunnen, als een pijnlijke ont goocheling. Zü kon ook niet weten, dat Goethe zoo handelen moest als hij deed om ziclizelven en zijn kunstenaarschap te reddenen a.l wist ze het, dan nog zou zij het niet begrepen hebben: zijn gecom pliceerde natuur heeft zij nooit geheel kunnen doorgronden, dat bewees zij in haar latere, redelooze verwijten. Goethe was weg en meldde pas bij zijn aankomst te Rome zijn nieuwe ver- j blijfplaats. Was hij zijn kleinen leerling Fritz vergeten? Neen, aan den hertog schreef hij kort na zijn vertrek: „Meine gröszte Sorge, die ich noch zu Ha,use lia.be, en de verdienste van de Remonstrautsche dogmatiek daartegenover was, dat zij aan de rationcele Godskennis de eereplaats gaf en aan de openbaring slechts bijkomstige waarde toekende. Ook al is de theologia, rationalis der Remonstranten meer verstan delijk 'dan redelijk uitgevallen, de onvol daanheid van Episcopius met de Gerefor meerde openbaringstlieologie was in begin sel redelijk, zooals Dr. H. (blz. 20) aan toont. „Dat de geopenbaarde waarheid op zich zelve nog niet de waarheid is, heeft Episcopius vaag beseft. Dia.t de begrepen waarheid, tie mtioneele, redelijke waarheid boven het geopenbaarde uitgaat, heeft hij beseft, niet begrepen. Er ligt een scheme rend besef van dit alles in de Remon strautsche dogmatiek." Deze beschouwing is ka akteristiek voor tie methode, door Dr. H. gevolgd. Epis copius wordt hier, en op andere plaatsen ook Calvijn, van uit het standpunt van hedendaagsche wijsbegeerte doorzien als noodzakelijk moment in de zelfontwikke ling van liet dogmatisch denkon. In zijn afwijking van Calvijn, iii zijn poneeren van het andere beginsel heeft Episcopius ge lijk, al is daarmee niet gezegd, dat zijn theologie de ware is. Hij heeft meer en anders gelijk, dan hij zelf geweten heeft. Deze methode is voor verschillende ap preciatie vatbaar. Men kan met eenig recht beweren, clat, de aldus behandelde opvattin gen niet intact worden gelaten, en aan een meer historische behandeling, die de wor ding van een systeem onder invloed van voorafgegane denkers bestudeert en de sporen aanwijst, die het in den arbeid van later komenden achterliet, de voor keur geven. Dat is echter een kwestie van smaak en aanleg. Het goed recht van de door Dr. II. gevolgde methode is van wijsgeerig standpunt buiten kijf; ze is zelfs de eenig mogelijke om het betrekkelijk ge- autiqueerde te doen medewerken ter ver heldering van eigen inzicht. Tegen de me thode als zoodanig behoeft zoo weinig be zwaar gemaakt te worden, dat veeleer de opzet van het boek zelf reeds een verdien ste is, en in het bizonder zullen zij, die kennis namen van de opwekking door Mevr. Dr. v. d. Bergh v. Eysinga Elias tot clo leden van het Genootschap voor Zuivere Rede gericht, om ieder de eigen vakwetenschap met Hogelsch begrip syste matisch te doordenken, in dit boek een zeer gelukkig geslaagde proeve daarvan begroeten. Deze methode echter, die den vroegeren denker niet plaatst in de befaamde lijst van zijn tijd, maar in de dialectische zelfontwikkeling van het dogma, waar het behoort, invoegt, vereischt een samenvat tend begrip van de beteekenis van dien denker, dieper en scherper dan deze zelf heeft gehad en een precieser aanduiden van 's mans wezenlijk standpunt dan hij zelf heeft kunnen cloen. Dat hieraan ge varen verbonden zijn, ligt voor de hand en liet schijnt, dat de auteur ,over het geheel het wezenlijke van Episcopius' leer beter heeft getroffen dan van de Gereformeerde theologie. Ligt de oorzaak misschien hier, dat Calvijn meer dan Episcopius beschouwd kan worden als een compleet geheel in zich zelf, dat de antitheses niet buiten zicli, maar vaak reeds in zich sluit? Heeft Dr. II. Calvijn niet wat te zeer naar de letter beoordeeld, terwijl hij Episcopius, waar het pas gaf, om den uit zijn woord sprekenden geest prijst? Volgens Dr. 11. heeft dan ook Scholten het Gereformeerd beginsel niet voldoende gekritiseerd. S. zegt, dat de Geref. theol. rationeel wil zijn, maar „waar blijft de ratio, vraagt Dr. II., als men do openbaring de voor naamste kenbron onzer Godskennis acht Als men echter bedenkt, dat verstand en rede vaak nog niet scherp worden on derscheiden, dan moet men zich eerver wonderen, clat in de Gereformeerde dog matiek die beide zoo zuiver uit elkander gehouden zijn. Want als daageleerd wordt, dat de door de zonden geïnfioeerde rede God niet kennen kan, dan wordt daarmee ist Fritz. Selion Sie aucli doch ein wenig auf ihm! Er tritt in die Zeit, wo die Natur sich zu regen anfangt, und so leicht sein i'tbriges Leben verdorben werden kan." Hij ha,cl de verdere leiding van den jongen aan zijn vertrouwden major domus Philipp Seidel opgedragen en schreef uit voerige brieven over het te geven onder richt. Maar Charlotte liet den zoon weer in haar woning terughalenzij oordeelde, dat de groote vriend hier in zijn plicht te kort geschoten was. Toen Goethe uit Italië terugkwam, bleek de oude toestand tusschen hem en zijn oude 'vriendin niet weer te herstellen. De in het land der oude Romeinen weder geborene paste niet meer bij Charlotte schijnbaar bleef alles bij het vroegere, maar de breuk werd onvermijdelijk. Goethe had zich terstond weer voor Fritz geïnteres seerd en maakte plannen met hem over de toekomst. Toen de jongen löVs jaar was geworden, werd hij door den hertog benoemd als „Kammerassessormet een jaarlijksch inkomen van 300 thaler, en voor verdere, studiën naar de Universiteit te Jena gezonden. „Er hat den gliicklichsten Humor zum Lernen und Erfahren", oor deelde Goethe. Maar voor Charlotte ging de vriend meer en meer verloren. Bitter gestemd daar over, waarschuwde zij Fritzwij beiden zijn door hem bedrogen geworden. Zij meende, dat hij voor haar lievelingszoon geen belangstelling meer had, nu hij ge heel van haarzelf vervreemdde. Want hij wa-s het toch, die eens schreef, in juist de onmacht van het verstand 0111 speculatief te denken nadrukkelijk aange- gegeven. Eu is er ook niet .aanleiding 0111 in de voorstelling van den paradijstoestand, de door den val geïnfioeerde rede en den door de genade voor de waarheid geopen- den geest te zien de rede in aanleg, die inderdaad tot verstand wordt, maar dan I tot werkelijke rede zich verheft? is het niet geoorloofd in de wedergeboorte te zien een soortgelijke verandering als die, welke het denken ondergaat, wanneer het van verstandelijk redelijk wordt? Dc inhoud van dc openbaring is voor don natuur lijken mensch onbegrijpelijk, maar voor den geestelijken mensch vanzelfsprekend. Het getuigenis des Heiligen Geestes is toch eigenlijk hetzelfde als het zich wedervin- den van den subjectieveh geest in de ob jectiviteit, het samenhangen van sub- en objectiviteit in de Idee. Zeker, Calvijn heeft dat zoo niet bedoeld en het getui- j genis des Heiligen Geesten volstrekt niet de eereplaats gegeven, die het volgens deze opvatting moest innemen en die ook Prof. j Bavinck er voor opeisehten die verhou ding van verstand, rede en openbaring is bij hem supranaturalistisch voorgesteld. Maar beter dan iemand heeft hij juist den redelijken zin dezer christelijke voor stellingen intuïtief gevoeld en tot zijn recht laten komen. En te meer was er reden I om zulk een belichten van Calvijn's be schouwing te verwachten, daar Episcopius' I leer (de natura Dei en de vita Dei) zeer scherpzinnig (blz. 5070) in dezen trant opbouwend gekritiseerd wordt, en met vol doening geconstateerd, dat ten aanzien van de besproken punten „de eenig redelijke en zuiver redelijke behandeling der Gods- leer in de dogmatiek naar voren gekeerd en teruggevonden is in de Remoustiantsche dogmatiek, waaruit deze redelijke ont wikkeling van het Godsbegrip, zij het ook door veel bijmengselen en door veel on zuivers vertroebeld, is op te diepen." Zoo schijnt ook de scherpe kritiek blz. 119 en 120 gegeven op Calvijn's mechanistische beschouwing van de zonde en de vrijheid, die God van buitenaf den mensch geven zou hoezeer gerechtvaardigd ten aanzien van de fornieelo zijde der leerstukken j niet genoeg' den redelijken zin ervan te i waardeeren. Misschien moijt dit een en ander ver klaard Worden uit de omstandigheid, dat de schrijver in Episcopius zijn uitgangs punt heeft. Door de Gereformeerde dogma tiek heen is hijzelf echter tot beschou wingen gekomen, die in de telkens wedci- keerende syntheses zijn neergelegd. Die syntheses belmoren tot de mooiste en in teressantste gedeelten van het boek. Ik denk b.v. aan de bladzijde, waar de schrij ver de persoonlijkheid Gods handhaaft aan de goedgevonden eenheid van uitverkiezing en verwerping (blz. 162). Ze vormen te zamen de beginselen van een moderne dog matiek, waarvan men eenerzijds betoogt, clat ze nooclig', anderzijds dat ze onmoge lijk is. Zoo staat dit boek over Episcopius en Calvijn te midden in dezen tijd en blijkt ondubbelzinnig het oordeel van den schrijver (clie nog a.l eens misverstaan en voor orthodox gehouden is en wordt) over richtingen en stroomingen in de heden daagsche religieuse en theologische we reld. Dat hij zelf zijn wijsgeerige vor- ming aaln HegelBolland te danken lieeft en van de groote dogmatici der Hc- gelsche school geleerd heeft, blijkt zoowel uit de conceptie van het boek als uit de behandeling der onderdeelen. Dat is op het oogenblik bij de groote meerder- j heid der theologen geen aanbeveling, in- tegendeel. Maar indien daarom van die zijde slechts zeer matige waardeering van I zijn werk te wachten is een groote belangstelling van wijsgeerig ontwikkelden ook u3t anderen kring moge hem daarvoor schadeloos stellen. v. d. B r u g h. Wij vernemen met genoegen, dat dr. Ilaentjens' boek ook van remoustraintsche zijde allengs meer waiardcering vindt. Red. BI. Weekblad. Juni 1784: „Fritz tanzt im Hemde zur Bette. Ich lia.be ihn herzlieh an mich gedriickt und fühle, dasz icli nur gern um seinet- und deinetwillen lebe." Dat I moest nu alles dood in hem zijn. Maar Goethe bleef steeds een wakend oog op den knaa.p houden, die hem eens j zoo dierbaar was geweest. In 1794 kwam Fritz in de diplomatie en zoncl de hertog liem naar Londen. Hier mede b.egon Goethe's leerling zijne maat schappelijke loopbaan. Dit „paedagogisch kunstwerk", zooals 't oordeel der tijdge- nooten over hem luidde, presteerde in het leven niets, dat boven het andere uitstak, maar hij was tot een aangenaam, objec tief mensch geworden, die de zaken, welke hij op te helderen kreeg, snel doorzag en met nauwgezetheid bestudeerde. Hij leerde veel tegenspoed met gemoedskalmte ver dragen en hoewel het Lot hem niet al te I best gezind scheen, ontwikkelde hij zich toch tot een zeer bruikbare kracht in de diplomatieke wereld. Hij stierf in 1844. Hij, de eenige trots en troost der vereen zaamde Charlotte, uitte tot aan zijn dood nimmer een hard woord over Goethe. Zoo zeer heeft liij zich steeds schuldenaar van zijn vaderlijken vriend, raadsman en op- I voeder gevoelden dit strekte hem tot I eere. Constant van Wessem. iiderlrouwd HEIJMEN BEEK AN en MARGO VAN DEN BERG. Sloemekdaai, 6 Maart 1914. Beschaafde jonge Dame, ir iet bezit van Diploma H.B.S icte Fraseh L O., studeerenc voor Fransch M. O., heef eenige uren beschikbaai om lessen te geven of bi te werken Br. No. B 2, bur. van dit blac voor een NET JONGMENSCE I is jaar, gediplomeerd Chauffeui eheel vrij van sterken drank. Br., onder lett. B 3, Bureau va [dit Blad. gevraagd, die liet waschgoc niet in wring machines en nu [ebloor vernielt. Brieven met prijsopgaaf voor c( Igezin van zes peisonen plus h huishouden onder letter K, burei I van dit blad. Telef. 1430. Zondag 8 Maart, N.V.Tooneelvereenigin Dir. ÏÏERM. 11EYERMANS B Sueces-blijspel in 3 bedrijven 1 BLCM en TOCHE. MDN30DIN: Henri Brondgeest. I M;vr. M0N30DIN: Wlihelmina Kley Aanvang 8 u Zondagsprijzen. Balcon f 2,Stalles f 1 I l'ï'ontloge 1,25, Parterre f 1 Zijloge f 0,75, Amph. f C Gaanderij f 0,40, plus 5 proi Auteursrecht. Maandag 9 Maart, Dir. WILLEM ROYAAHL 30-jarige Tooneeljubi leurt Het successtuk van het Th< c\u Gymnase te Parijs. Blijspel van CARL RöSSLl GUD'JLA: ANNA SABL ÜROL Gewone prijzen. Aanvang 8 u HERM. SMITS Dinsdag 10, Woensdag Donderdag 12 en Vr 13 Maart. Om aan vele aanvragen t< doen en wegens verbinteniss het buitenland laatste vo< lingen hier ter stede van Naar den beroemden roma HENRI SIENKIEWICÏ Grootste succesfilm der w in 5 afdeelingen, met begeleiding van Groat C Aanvang Si/4 uur. Einde 10 Prijzen der Plaatsen: Balcou f 1,Stalles en P f 0,75, Loges f 0,50, Am Gaanderij f 0,25. j Bureau van 10—4 en van 6— Eenig adres Telefoon 2123. Opgericht I8E

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1914 | | pagina 4