nes!
ALGEMEEN WEEKBLAD
Corsettet
BROOD.
J. CARELS.
BANKVEREENIGING
ZOON.
'POORT.
SCHOEISEL
itend naar maal
IILLEGOM - LISSE.
(MEER (Hoofddorp)
Hoogst hygiënisch.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN".
Gedempte Oude Gracht 63.
Kantoor voor redactie en administratie:
Telefoon 141. HAARLEM.
9e Jaargang.
ZATERDAG 30 JANUARI 1915
No. 5.
BELEEFD BH
VEEL IK MI.
AAN VOO]
rERING
ER
v. <1 BRINK,
KEIZERSGRACHT 71
Ï.DAM. - ELKEN VRIJD At
]ZIG IN „HOTEL CE
- L ANGE POTEf
A AG.
ien om eenige oudere, maar min-
le werken wat meer naar voren
We leerden de 3de symphonii
;ner, een werk, hard als de uit
i een vermanenden ziener wezen
ïen en waardeeren; ook muziek' I
au en eenige symphoniëen van[
ite en 3de). Van de solisten tra-
p Qertrud Förstel, in liederen van I
Grieg, Carl Flesch met Brahms'I
rt. dan de nieuwe vioolleeraar aan I
"damsch Conservatorium. Alexan. I
aller, die zich vooral in Bach als I
enaar met waarlijk mystisch in-1
kennen. Aan dien man heeft ons I
;n alhier een waarlijke aanwinst!
lang mogen wij hem. een Rus
rong. behouden C. v. W.
3
ai
ai
O.
ai
■■■■■■■■it n
■■■■aiBiir II
ÏKHOUT DE CLERCQ,
pons. Prolongatie,
en Bewaring,
ing (Loketten)
en Hillegom.
nmaBSHBHB I
l Kleuren enz. Speciaal
i werking van
INDERSCHOEISEL.
[REE, Schoenmaker,
S EEN KEER
keil onze geurige en s makel ij ke
C°a| Hofleveranciers!
ARLEM. Telefoon I543.
I.
Xs. SMITS,
KLEIN HEILIGLAND 9&I
HAAB X,E M,
slijpt alle soorten Schareij
en Messen.
Het Bloemendoalseh Weekblad.
I
5'
f
I II
Prijs per jaar
f 2,60
Prijs
per nummer
25 cents.
a
Adverteiitiën
10 cents per
regel:
hij contract,
belangrijke
korting.
it nummer bestaat uit 4 bladzijden.
i dit weekblad is tijdelijk opgenomen
•T MIDDEN", waarvan de eerste afzon-
lijke reeks is afgesloten met No. 34
,i 24 Januari 1914.
Lezeressen, lezers.
■ffie uwer ons thans het genoegen doet,
•s een nieuwen inteekenaar op ons blad
te geven, ontvangt een lot op de fraaie
jnotype, welke door ons wordt verloot,
die thans in het Sigarenmagazijn van
uen Heer J. A. VAN 'T RIET is uitge
stald,
Zegt het voort
Philosophie en Chauvinisme.
Is er schriller tegenstelling denkbaar dan
hen de weloverwogen beschouwing
m den wijsgeer, die de meeningen en ge-
lens. die in het leven tegen elkaar aan-
i sen in hun betrekkelijke eenheid en on-
duidelijkheid en daardoor in hun ware j
eekenis doorziet, en den geestdriftigen
derlander, verblind *voor de verdiensten,
belangen van zonen van een ander va
derland, vooral zoo dit vijandig tegenover
i et zijne staat
1 itingen van chauvinisme, van opgewon-
ik' 1 vaderlandsliefde, die buiten eigen va-
rland, eigen volksorganisatie, eigen cul-
,ir niets wil laten gelden, vooral in de
i rste maanden van den huidigen oorlog,
hebben onze oostelijke naburen er ons
iscde overstelpt. Een kalme, overigens van
rdeering getuigende afwijzing van al
opdringerige en alleen eigen cultuur
duittende Duitschers heeft de heeren nog
itiger en giftiger gemaakt. Eenige voor-
velden zijn toen door mr. Wiessing in zijn
Unsterdammer Weekblad" afgedrukt,
antwoorden op den bekenden open brief
An unsere deutschen Freunde". Onder
deze trok een anonym geplaatst schrijven
zeer de aandacht. Prof. Lasson te Berlijn
deed zich als den schrijver kennen. Deze
•nit rgewoon verdienstelijke en hoogbe-
.aafde Duitscher, die zich in zijne werken
sIs een ruim denkend wijsgeer had doen
kennen, ontpopte zich hier tot pijnlijke ver
bazing zijner vereerders en vrienden, als
een chauvinist van de ergste soort.
Wij zouden op deze onverkwikkelijke
briefwisseling niet terug zijn gekomen,
ware het niet, dat de meer dan 80-jarige
wijsgeer, een sieraad van de Berlijnsche
Hoogeschool, door de Academische Senaat
openlijk is gedesavoueerd; terwijl tevens in
onze bladen een uitlating van prof. Har-
nach uitgelokt door prof. Chantepie de
la Saussaye wordt afgedrukt, waarin het
onbekookte chauvinisme van den Berlijn-
sehen hoogleeraar wordt toegeschreven aan
zijne Hegelarij. Prof. dr. Adolf
Lasson is een zeer verdienstelijk wijsgeer,
ven van de zeer weinigen, die de groote
Puitsche philosophie heeft doen voortle
ven; met Kuno Fischer en Eduard Zeiler
behoort hij tot de laatste groote Hegelianen
in Duitschland. Zijn zoon Georg Lasson
heeft door kritische Hegel-uitgaven en door
zijne geschriften, het werk van zijn vader
voortgezet, doch deze wijsgeerig goed on
derlegde theologen zijn den philosophisch
zwakken Harnach een doorn in het oog
wijsgeerig zijn de Lassons, den geleerden
Harnach „weit überlegen" (zie o. a. Georg
Lasson: Das Unwesen des Pseudo Chris-
tentums, naar aanleiding van Harnach's
Das Wesen des Christentums). Maar nu
de grijze wijsgeer, geprikkeld door de
stemming in zijn vaderland, evenals zoo
vele intellectueel hoog staande Duitschers,
in een voor onzijdigen verbijsterend chau
vinisme verviel, is Harnach dadelijk bij de
hand met de schampere opmerking: wat
prof. Lasson beweert is niet „massgebend"
voor Duitsche geleerden, hij is maar een
Hegeliaan! Het is onedelmoedig, het is
onwaardig, het is bovendien in dit verband
onwaar! Het is onwaardig, een weten-
schapnelijk tegenstander te willen treffen,
nu hij als vaderlander en niet als wijsgeer
vat op zich heeft gegeven. We brengen
even in herinnering, dat naar aanleiding van
chauvinistisch gestelde artikels en gedich
ten een Berlijnsch blad prof. Lasson eerde
als „das hoch bertihmte Mitglied der Ber
liner Universitat, einer der ersten Führer
des geistigen Deutschlands". Nu de philo-
soof toonde óók zijn chauvinistische zijde
te hebben, wordt hij hierom geprezen door
een Duitsch blad. Als de hoogleeraar in
zijne vaderlandsliefde echter te ver gaat en
een onzijdig land krenkt, dan zegt prof.
Harnach tegen zijn eveneens Hegelschuwe
collega's over de grenzen: „Stoor er u niet
nan, 't zijn maar beweringen van een He
geliaan, en dat hoeft omnium consensu niet
au sérieux te worden genomen!"
De persoon aan wie prof. Lasson de be
ruchte briefkaarten heeft gericht, meende
deze te moeten publiceeren als antwoord
op het bekende stuk in de „Groene Am
sterdammer", onder redactie van mr. Wies
sing. Hij deed dit niet omdat de beschou
wing van den Hegeliaan Lasson hem be
langrijk leek, maar omdat hij de alle maat,
alle verhoudingen uit het oog verliezende
vaderlandserij van een van de hoogst-
staande dragers van het Duitsche intellect
bekend wilde maken. Het was hem eene
pijnlijke openharing, hoe de geweldige in
drukken van dezen strijd, gevoelens deden
losbarsten, waarbij heel de door wijsgeerig
denken, en redelijk beschouwen van het
rechtsleven verkregen veelzijdige opvatting
üer werkelijkheid als weggevaagd scheen.
Dit is de grond van Lasson's verbijsterend
schrijven en niet zijne Hegelarij zooals i
prof. Harnach insinueert; bovendien toont
prof. Harnach evenals zij, die hem met in
stemming napraten, dat zij van de wijs- j
begeerte in Hegels geest beoefend, het eer
ste woord nog niet begrepen hebben;
schitterender brevet van onvermogen, dan
deze bewering, hadden deze Hegelianen-
vreters zichzelf niet kunnen uitreiken!
Niet dat deze loop van zaken ons ver
baast, integendeel! Om te voorkomen,
dat Lasson's brieven niet au serieux geno
men zouden worden, heeft zijn correspon
dent juist den naam van den briefschrijver
verzwegen. Ten bewijze hiervan staat deze
ons toe een citaat uit zijn antwoord aan
prof. Lasson over te nemen: „Vielleicht
wird ein Wochenblatt Ihre karten veröffent-
lichen; wir haben aber gemeint Ihren Na
men verschweigen zu müssen, sonst würde
mancher hier sagen: „Nun ja, das ist nicht
massgebend für die jetzigen Ansichten deut-
scher Gelehrten, das sind ia Worte so eines
verriickten Hegelianers.' Und das moch
ten wir verhitten, denn wir vermiissen eben
peinlich in Ihren Boutaden das tiefe Hegeli-
sche Verstandniss, das auch Gegensatze zu
würdigen, ja in hoher Geistesgesinnung zu
vereinigen versteht."
Prof. Lasson is niet de eenige hoogleer
aar geweest, die dergelijke onverkwikke
lijke chauvinistische artikels ten beste heeft
gegeven; we herinneren aan 't geschrijf van
Hackel, Wundt, enz.
Deze hooggeleerde heeren zijn van alle
Hegelsche wijsheid verstoken: de onwel
willende vijandigheid tegen den leerling van
Hegel. springt nu des te meer in het oog.
En dit geeft aan het desavoueeren door de
Berlijnsche akademie en aan het door prof.
Chantepie de la Saussaye uitgelokte be
richtje in Hollandsche bladen een verdacht
bijsmaakje. Bah. N. E. N.
Lezingen dr. D. Bierens de Maan.
I.
Plato. Zijn Ideeënleer.
Van weinige groote figuren der mensch-
heid is de nagedachtenis met zulk een
luister omkleed als van den Griekschen
wijsgeer Plato. Een der grootste geesten,
welke er ooit leefden, werkt zijn invloed
nog steeds door. De naam Plato wekt ook
in onze dagen nog eene eerbiedige sympa
thie, en zoo is het een aangenaam werk,
over hem te spreken.
De groote beteekenis van Plato's levens
inzicht is deze: dat hij den grond der we
reld als licht, en niet als duister denkt.
Een menschenleeftijd vóór Plato had De-
mokritos geleerd: de wereld is een samen
stel van stoffelijke atomen, gebonden door
een mechanische kracht. In zulk een wereld
zijn alle krachten begriploos, en haar grond
is het duister. Plato daarentegen zag de
wereld gegrond op het Denken, de Idee; een
boven-persoonlijke geestelijke wezenheid 1
is de achtergrond der waarneembare wer
kelijkheid. Ziehier het Platonisme. Het
best wordt het als een redelijk idealisme
gekenschetst.
Plato's idealistische wereldleer was niet
slechts den Grieken een gids, maar ook
later den christenen in oudheid, middel
eeuwen en renaissance.
De Platonische geest in zijn geheel te
bespreken in een reeks van vier avonden
is bezwaarlijk.
Plato was als denker èn als kunstenaar
heide van buitengewone beteekenis. Als
kunstenaar is deze weergalooze Grieksche
prozaschrijver door dr. Van Deventer in
zijne „Platonische Studiën" behandeld.
Spreker zal zich ertoe bepalen, Plato als
denker voor zijne hoorders te schetsen, en
in deze eerste lezing zijn Ideeënleer be
handelen.
Vooraf echter een kleine oriënteering:
Plato, geboren in 429 vóór Chr. te Athene,
werd bij Socrates' dood in 399 vóór Chr.
een zelfstandig denker. Hij stichtte te Athe
ne de Academia, en was daar leeraar gedu
rende zijn geheele leven. Hij maakte ver
scheidene reizen naar Sicilië. Op 82-jarigen
leeftijd stierf hij (347).
De Ideeënleer.
Ten tijde van Plato's optreden waren er
twee groote stroomingen in het denken
overheerschend, n.l. de Eleatische school,
en de leer van Heraclitus. De laatste noem
de Veranderlijkheid het kenmerk der ware
werkelijkheid. Alles vloeit; alles beweegt
en slechts in schijn bestaat er stilstand.
De Eleaten echter zeiden: Alle werkelijk
heid is één en onveranderlijk; alles is het
èene zelf, en wat zulks niet is, is schijn.
Plato nu verzoende deze twee leerstel
lingen met elkaar. De werkelijkheid, zei hij.
heeft twee bestanddeelen, twee zijden, de
verschijning en het wezen. Voor wat de
Verschijning der dingen nu betreft, is het
inzicht van Heraclitus juist; voor het We
zen dat der Eleaten. Alles wat is, heeft
een veranderlijke verschijning, en een vast,
onveranderlijk wezen. Zóó, bijvoorbeeld,
heeft een plataan, behalve zijn verander
lijke verschijning, (door allerlei invloeden
vervormd), een vast wezen, dat hem als
plataan onderscheidt van al het andere.
Dit is de plataan-idee, waaronder Plato
verstaat het soortelijk begrip, dat deze ver
schijning bepaalt, de wet van het plataan
zijn onder wier toezicht elke afzonderlijke
plataan is opgegroeid; de idee is een een
heid in de veelheid der verschijnsels.
Welnu, wie doorziet, zal in de verschijnin
gen de idee bespeuren en ziehier nu
Plato's blik op de wereld: Het begrip
drukt zich uit in de werkelijkheid. De
verschijning, door velerlei invloed ver
vormd, kan echter nooit de idee evenaren;
de idee is de hoogere, onveranderlijke ge
stalte. Niet èen enkele boom kan ooit het
volledig begrip, de ideëele werkelijkheid van
den boom evenaren. Aan de idee komt alle
waarheid, alle schoonheid toe; de zichtbare
gestalte is slechts eene benadering van het
Wezen. Zoo berust elke verschijning op de
gedachte en zoo berust het zichtbare heelal
op een geestelijk heelal. En alles is slechts
bestaanbaar krachtens de idee. De ster
wentelt naar de wet harer wenteling, de
boom groeit volgens de wet van zijn was
dom. Die wet is de gedachte, welke in het
voorwerp leeft; de algemeenheid, die zich
uit in het bizondere. Deze gedachte is dan
echter niet mènschen-gedachte, want die
is, welbezien, niet meer dan een aftreksel
onzer indrukken. We hebben vele plata
nen gezien, vereenigen- die tot een groep,
en halen daaruit een begrip van dèn pla
taan te voorschijn. Het menschenbegrip is
hier dus niet meer dan een gevolg van
waarneming, en dus a posteriori. Maar
Plato bedoelt een begrip a priori, een bo
venpersoonlijk begrip; de ideeën zijn voor
hem als het ware de inhoud van een god
delijk denken. Het verschil tusschen Pla-
to"s inzicht en de Hebreeuwsche opvatting
is, dat naar laatstgenoemde de goddelijke
gedachte (het woord) aan het bestaan
der gestalten voorafgaat, (God spreekt
en het is er), terwijl volgens Plato de idee
niet, door een persoonlijk woord, vooraf
gaat aan de zichtbare gestalte, maar er de
geestelijke inhoud van is, onbegonnen en
nooit ten einde, onveranderlijk en onver
anderd; de idee is eeuwig als de cosmos
zelf. Plato laat ons door de gestalte hèen
zien, en geeft aanwijzingen van het licht-
heelal, dat is: de ideeënwereld. Hij onder
scheidt ideeën van soorten, ideeën van ver
houding, ideeën van waarde, enzoovoorts,
met dat al is het echter geen uitgewerkt
stelsel, wat hij geeft; aanwijzingen zijn het.
Waar Plato over de werklijkheid der idee
spreekt, is hij vol van een heilige geest
drift. De mechanische werkzaamheid dei-
wereld kan hem de ware werkelijkheid niet
zijn. Hij wil de wereld als een licht zien.
En Plato's lichtende persoon staat in voor
die ideeënwereld.
Wanneer, zoo verzekert hij. het
grootsche wereldbegrip voor zijn denken
verrees, kwam een geestelijke dronken
schap over hem, een geestelijke waanzin,
hij duizelde. Elders beschrijft hij de erken
ning eener ideeënwereld als een grootschen
droom. In „Phedrus" is de ideeënleer tot
een heerlijk gedicht geworden. Daar zijn
de ideeën voorgesteld als een hoogste
sfeer, die zich over de hemelen welft.
Deze voorstelling is zeer schoon, maar
wekt misverstand. Immers hij noemde de
idee het wezen aan de verschijningen, en
nu hij haar in zijn gedicht als een hoogere
sfeer beschreef, zeiden zijn tegenstanders,
dat hij twee gescheiden werelden erken
de, een lagere en een hoogere, wat
natuurlijk heel niet door hem zoo bedoeld
was.
Ook de moderne wetenschap erkent de
ideeën als wetten, die de verschijning
beheerschen, de boom groeit vol
gens zijn wet, enz. doch voor haar
is die wet slechts eene hulplijn; de
eigenlijke werkelijkheid is dan toch maar
de boom, die men voor zich ziet. De
realisten nemen de verschijningen als de
ware werkelijkheid, Plato echter ziet in het
zichtbaar heelal slechts een gepoogde beli
chaming, een tastende uitdrukking van het
wezen.
Het ware aller dingen, niet slechts van
menschen. maar van alle dingen, is de
geest. De waarheid is de geest. Alle ver
schijning is symbool. In de wereld komt
het goddelijk denken tot uiting.
En alle geestelijke philosophie is voort
zetting van deze, Plato's Ideeënleer.
Zooals wij den grond der wereld zien,
zoo zien wij ook de wereld zelve. De idee
is redelijk, dus de wereld is eveneens rede
lijk. Wie de gebeurtenissen, ook die van
dezen tijd, beschouwt, zal geneigd zijn den
grond der wereld onredelijk, dat is duister
te noemen. Ligt Schopenhauer's meening,
dat een blinde drang de wereld beheerscht,
ons niet meer in het hart dan Plato's rede
lijkheidstheorie Zou Plato dan geene on
redelijke gebeurtenissen hebben bijge
woond, vraagt men zich af. Doch we weten
iioe hijzelf de meest onredelijke gebeurte
nis in de geschiedenis van Athene bij
woonde: Socrates' veroordeeling. En juist
toen ontsprong Plato's wijsbegeerte. Hoe
is dit .verklaarbaar
Bovendien, Plato was een Griek. De Grie
ken nu zijn liet volk der tragedie. Men
denke aan Prometheus, Oedipus. Antigone,
en andere tragische figuren. De Griek is
pessimist. Ook Plato geloofde in zijn jeugd
in het noodlot, hij was treurspeldichter,
maar toen hij Socrates leerde kennen, ver-,
scheurde hij zijne tragediën, en werd wijs
geer: En nu is Plato's philosophie de ont
worsteling aan de tragische levensopvat
ting der Grieksche oudheid. Niet meer het
lot van mensch of ding op aarde is hem
het belangrijkst, doch de aard, het karak
ter van mensch of ding. Wie het Wezen
benaderen wil, onderzoeke niet wat Soera-