ALGEMEEN WEEKBLAD WÊËtËÊÊÊÊË mdstoffenhandel. EVING. van ittdernccl den: 24 Ct. ik 13 Ct. t is dan ook en. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Gedempte Oude Gracht 63. Kantoor voor redactie en administratie: Telefoon 141. HAARLEM. ill „de Kroon", Dinsdag 26 1915, Viool-Recital, te ge- Alexander Schmuller, met rking van Julius Röntgen, lanvang 8 uur. n sonate op. 40 E. gr. t 1 uitgevoerd, een frisch „Sérénade Mélancoliquc" owsky, waarvan de titel rklaart hoe de muziek ynj Jeger gaf de violist (sol 2, A. gr. t. waarin voor, i en groot techniek te be. Het grootste genot van i mij de Sonate g. kl. t. misschien wegens de be- lien wegens den eenvoud er. aardig en geestig wa- erkingen van Kr.isler. v Allegro" var 'rom. XIII et Pavane, (Pava sche dans uit Padiai- ot de bekende Caprice at eigenlijk mt er kunstf kunst is. m ;..r t( 9e Jaargang. ZATERDAG 6 FEBRUARI 1915 No. 6. a Kleêrmaker, Telefoon 815. elefoon 2016 r DE CLERCO. :GOM - LISSE. R (Hoofddorp) N KEER geurige en smakelijke Hofleveranciers, Telefoon 1543. niing per wagon, per gewiekt oncurreerende prijzen. 5' Brandstof fenhandel. ie Weg 1. Telefoon 2857. 17, 19. Telefoon 773. Hel Sloemendaiilscb Ueehblad. Prijs per jaar 2,60 Prijs per nummer 25 cents. Adverteiitiën 10 cents per regel bij contract belangrijke korting. Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. In dit weekblad is tijdelijk opgenomen J.HET MIDDEN", waarvan de eerste afzon derlijke reeks is afgesloten met No. 34 I van 24 Januari 1914. Lezeressen, lezers. Wie uwer ons thans het genoegen doet, ons een nieuwen inteekenaar op ons blad op te geven, ontvangt 'een lot op de fraaie Monotype, welke"door'ons wordt verloot, en die thans in het Sigarenmagazijn van den Heer J. A. VAN 'T RIET is uitge= I staid. Zegt het voort Meldt u aan! Minister Dort van der Linden heeft m Izijne 'de. waarna H. M. de Koningin hem heeft benoemd tot Minister van Staat, onder Wc iiet volgende gezegd: „Ieder oogen- I „blik kunnen zich incidenten voor doen, die Jdi ui schikking over onze gansche weer- acht noodzakelijk maken." f „D: ervaring leert, dat deze incidenten §,zicii meestal voordoen volkomen onver- t en dat voor de beslissing aan de [„rcsc.-riiui slechts een korte tijd wordt ge- I„laten." En dit: heb de vaste overtuiging, dat indien I „v nis het oogenblik zou aanbreken. „u oogenblik van beproeving over ons zal j „kernen mei plotselinge en onverwachte „hevigheid." Wanneer dit zoo is en hoe zou het niet L../.'zijn. waar. een van rle zeer weinigen, die I weten wat er in het laatste half jaar wer kelijk gcheurd is, zóó spreken ,dan zijt gij allen, ionge en oudere mannen in de kracht van uw leven, die niet weerbaar zijt, schul dig aan plichtverzuim, indien gij u niet tijdiweerbaar maakt. I Veel willen wij er niet van zeggen, het is nu niet de tijd voor woorden, maar voor daden, ook in dit opzicht trekt het voor beeld meer dan de leering. Trouwens wan- neer de som van daadkracht, opoffering van tn J en kracht, kortom de natuurlijke levens lust in ons volk niet groot genoeg blijkt te 1 zijn om afdoende van zich af te bijten, om zijn natuurlijk bestaan desnoods met ge weld tegen een ieder te verdedigen, dan zou liet blijken te zijn uitgeleefd en derhalve Iverdienen zoo spoedig mogelijk te worden opgeborgen in de doos met het kaart-regis [ter der wereldgeschiedenis. hike zaak, elk mensch, elk volk heeft [een onderhouw en een bovenbouw. Tot den onderhouw behoort de stof, het natuur lijke leven, het gewone, het ailedaagsche, de onderbouw is het vat waaruit het bui tengewone, het niet ailedaagsche, het betere [ontspringt. Welnu, verschillende groote volken, de volken in wier midden wij leven, worstelen bloedende met elkander, om te trachten eigen onderhouw te dringen in de plaats van dien van een ander. I ijdens die worsteling ligt .ons land als een hooischelf te midden van bran dende hoeven. Wij zullen misschien moeten meeblusschen. wij zullen ons in ieder geval tegen de hitte weerbaar moeten maken. Loet gij reeds mee Maakt gij u thans nog op andere wijze nuttig voor de weerbaarheid van ons volk. dan door tegen uwe eigen landgenooten te vechten om uwe broodwinning? Meldt u. jonge en oudere mannen tusschen 16 en 45 jaar aan bij den vrijwilligen land storm; gij doet er gezondheid op. verhoogt uw levenslust, ge leeft den ernstigen tijd mede op een u wellicht nog onbekende, maar pittige wijze, ge ziet wat van uw streek, van uw land, ge leert overal op uwe tochten nieuwe Nederlandsche menschep kennen, vaak waardeeren, ge vergeet u zelf, ge leert weer. en hoe zelden komt dit voor in ons kleine landje, samen met an dersdenkenden te streven naar één groot doel; ge maakt een leerschool door in be scheidenheid en gehoorzaamheid, ge ont wikkelt uwe zintuigen, uw lichamelijke kracht, uw behendigheid, uw koelbloedig heid, en geeft aan verontrustende gedachten en aan zenuwachtighedentjes de bons, ge maar genoeg. Qe moet maar eens spreken met hen, die reeds mededoen, en zoo ge de beschikking kunt krijgen over 25 - - voor een paar flinke schoenen en een pak. dan zijt gij weldra onze man. In Haarlem, tevens voor de omstre ken. zijn thans twee vrijwillige land- storm-afdeelingen gesticht. Hieronder ge ven wij een kiekje, genomen tijdens de zes- daagsche oefeningen in Breda, van De cember. Zoowel motor-wielrijders, wielrij ders als voetgangers zijn welkom. De adressen van aanmelding zijn bij de luite nants mr. M. Slingenberg, Ged. Oude Gracht 92. of Zijlweg 80. te Haarlem, tel. 826 of 1572; en hij jhr. F. Teding van Berk hout Jr., kantoor Haarlemsche Bankveree- niging of Vijverlaan 8, Haarlemmerhout park. tel. 154. 108 of 1381. Te Bloemendaal bii korporaal Van der Valk. villa Beuk en Duin. tel. 1786. Lezingen dr. J. D. Bierens de Haan. II. Piato. De ontdekking der redelijke en zedelijke natuur van den mensch. Zagen we een vorigen keer, iioe Plato aan de werkelijkheid twee zijden zag: de Verschijning en het Wezen, thans zal spre ker ontvouwen, hoe Plato eenzelfde twee zijdigheid vond aan den menschelijken geest zeiven. In zijne verschillende functies heeft de menschengeest een trap van Ver schijning en Wezen. De mensch is kennend en willend, hij heeft, mindere of meerdere, kennis van het leven, en is willend, d. i. hij stelt zich in het leven een doel, en tracht dat te bereiken. Zoowel aan dit streven nu als aan het kennen, ziet Plato de twee zij den: Verschijning en Wezen, of: zinnelijk heid en redelijkheid. Ditmaal zal spreker dus behandelen Verschijning en Idee in het menscheiijk Kenvermogen en het mensche- lijk Streven. Wat ons kenvermogen betreft: we ne men met onze zinnen waar, maar ook: we beschouwen, we denken. Plato wijst op de tegenstelling tusschen deze twee functies van ons kenvermogen, en stelt al dadelijk het denken hooger dan het waarnemen, de redelijke kennis hooger dan de zinnelijke waarneming. Deze uitspraak staat volko- De afdeelingen Haarlem I en II van den Vrijwilligen Landstorm op manoeuvre. men tegenover de meening van den so phist; de laatstgenoemde, den mensch ziend als natuurwezen, als geestelijk wat beter toegerust dier, geeft onder de gees telijke functies de eereplaats aan de zin nelijke waarneming. Plato echter be toogt. dat de zinnelijke waarneming slechts de veranderlijke verschijning raken kan, en niet het Wezen, zij ziet dus slechts het geen niet is, terwijl het redelijke denken de ware werkelijkheid erkent: hier en niet in de zinnelijke waarneming ligt onze ware menschennatuur. Deze vraag over den voorrang van zin nelijkheid of van redelijkheid in den men schelijken geest is niet slechts een belang wekkende philosophische strijdvraag, neen, zij geldt het recht tot een geestelijke we reldbeschouwing. Immers met uitsluitend zinnelijke waarneming wordt slechts een kennnis verworven, die uit niet meer dan uit gerangschikte ervaringen be staat, en daarbij is een geestelijke, ideëele levensleer onmogelijk. En met vreugd er kent Plato, dat zulk een levensleer bij re delijk denken wèl mogelijk is. In zijn boek ..Theaetetus" wijst hij ons op schoone en geestige wijze op het hooge recht van het schouwende, redelijke denken. Hij vindt in de redelijkheid de ware hooge menschen natuur. Men denke nu echter niet. dat Plato de zinnelijke waarneming minacht; neen, hij wijst haar hare plaats aan. In zijne kennis leer stelt hij drie trappen, waarvan de eer ste de zinnelijke waarneming is; de tweede is het wiskunstig denken; de derde is het redelijk denken. Met de zinnelijke waarneming doet de mensch zijne ervaringen op; die verwor ven ervaringen vat hij samen in meenin gen. Deze meeningen, hoe kostbaar in het practische leven, en hoezeer hem verhef fend boven het dier, zijn echter beneden het ware wéten; ze vormen kennis, die de mensch wel voldoende oriënteert om te leven, maar om het leven te begrijpen hel pen die meeningen hem niet. Eenmaal ech ter georiënteerd in het practisch leven, bemerkt de mensch. dat wat hij tot dan toe, uit ervaring, doodgewoon noemde, eigenlijk heel niet zoo gewoon is, en een nieuw gevoel komt in hem: verwondering. Het schijnbaar gewone wordt hem won derbaarlijk en onbegrijpelijk; het beklemt hem, dat hij steeds alles als gewoon zag en het nimmer begreep. Gelukkig, zegt Plato, want verwondering is het begin van liet begrip; men is dan rijp voor het wis kunstig denken. De wiskunst, bij Plato een zelfstandig vak van geestesstudie, kent vaste verhoudingen, die in onveranderlijke formules worden uitgedrukt; hier is dus reeds veel minder betrekkelijkheid dan in de wereld onzer waarneming. De wiskun de is bij Plato in groot aanzien, hij spoort een ieder aan haar te bestudeeren, want met bewondering den regelmaat der figu ren en verhoudingen beschouwend, zal men gaandeweg beter in staat geraken tot het verwerven der kennis van het eeuwige door het redelijk denken. Hoe zal Plato dit zijn nieuwe begrip, het redelijk denken, formuleeren En hij zegt de redekracht van den mensch is herinne ring. Tot goed begrip hiervan wijst spre ker erop, hoe Plato in zijn „Phaedrus" de zielen beschrijft in hun voorbestaan, d. i. voor ze, afgemat van de aanschouwing der hooge Ideeënwereld, in het stof der aarde zinken; dat wil zeggen; geboren worden. Met dit woord Herinnering maakt Plato dus een toespeling op het voorbestaan der menschen, en hij wil ermee zeggen, dat met het redelijk denken de mensch de in zijn voorbestaan geschouwde eeuwige Ideeën zich opnieuw te binnen brengt. Ziehier nu echter een zekere inkleeding. Eigenlijk bedoelt Plato het volgende: De mensch leeft met zijne zinnelijke waarne ming in een wereld buiten hem, terwijl hij met het denken zich tot een wereld binnen in hem richt. De ideeën liggen in ons. De mensch. die redelijk denkt, bezint zich en heeft in het zich te binnen brengen de ideeën, de redelijke gronden der wereld voor zijn geest. De tegenstelling tusschen zinnelijke waar neming en redelijk denken behandelt Piato op treffende wijze in het zevende boek van zijn werk „De Staat". Daar stelt hij hen, die niet meer dan de zinnelijke waarne ming kennen, voor als vastgebonden men schen, bij elkaar in een spelonk die slechts èen opening op het licht heeft. Zij zijn ge keerd met het gezicht naar den wand, die tegenover de opening gelegen is, en zien op dien wand het spel der schaduwen van het vertier van het werkelijke leven, dat zijnen weg langs de lichte opening gaat. Zij, de vastgebondenen, meenen echter dat die schaduwen de werkelijkheid zijn. De be- teekenis van deze beschouwing is weder om, dat het ware kenvermogen niet in zin nelijke waarneming is gelegen, doch in het redelijk denken. Het redelijk denken is de ware menschelijke natuur. Dezelfde tegenstelling van Verschijning en Wezen is. evenzeer als in het mensche iijk kenvermogen, ook in het menscheiijk streven (doelstelling, wil, zedelijkheid). Piato vraagt: waar gaat het om in het leven Wat is het doel des levens Oud tijds zei men: het gaat om het aangename, het zedelijk streven is gericht op het wel zijn. - het welzijn, in den ruimsten zin dan, van den mensch. van den staat, van de burgerij. Dit is de opvatting ook der so- phisten, die de persoonlijke machtspositie in den staat als zedelijk doel stellen. Piato bestrijdt deze opvatting met een drietal stellingen. Deze stellingen zijn: 1. Wie onrecht bedrijft, is rampzaliger dan wie onrecht lijdt. 2. Wie onrecht doet en gestraft wordt, is er beter aan toe dan wie onrecht doet en niét wordt gestraft. 3. Het redden van een menschenleven is niet per se van zedelijke waarde. Deze stellingen behandelt Piato als volgt. Hij laat door een sophist eenen tyran ge lukkig prijzen, omdat die, hij moge dan onrecht hebben bedreven, toch maar in macht en heerlijkheid boven anderen is ge zeten. Neen, zegt Plato, deze verheer lijking geldt niet voor de rechtbank der waarheid. De schade is voor wie het on recht doét. De menschen moesten inplaats van zicli te leeren verdedigen tegen het on recht, zich leeren wapenen tegen het zelf- bedrijven van onrecht. Hiermede wordt ons gezegd, dat het in het leven om iets anders gaat dan om het welzijn, en het ware men- schenstreven op iets anders moet zijn ge richt. Wanneer de sophist, Plato's tweede stel ling bestrijdend, schamper opmerkt, dat de tyran, indien hij eens gemarteld ware. er dus beter aan toe zou zijn geweest, dan ant woordt Piato, dat de straf de ziel beter maakt. Wat de heilzame heelkunst, die toch ook brandt en snijdt, voor het lichaam is. dat beteekent de straf voor de ziel. Weder om dus: het gaat niet om een welzijn. Zijn derde stelling werkt Piato op de volgende wijze uit. Een schipper redt het leven van een drenkeling. Daarna loopt hij echter onrustig aan den wal op en neer, en stelt zich de vraag of hij wel goed heeft gehandeld. Als de man eens een booze ziel had, zoo bepeinst hij, dan ware het toch beter geweest hem te laten verdrin ken. Voor wie niet goed zijn, zegt Pla to. is het leven ook niet goed. Ook hier is de opvatting dus wederom: het gaat niet om het welzijn, het zinnelijk bestaan. Het gaat niet om het welzijn van zich- zelven, (egoïsme,) noch om het welzijn van anderen en zichzelven, (altruïsme), maar om het verkeer met een geestelijk heelal. Het welzijn is slechts verschijning; het ze delijke echter zoekt de behartiging der ide- eele orde. De zin des levens is de zedelijke orde. Ook in het zedelijke is de tegenstel ling tusschen zinnelijkheid en geestelijkheid. Het laatste is het hoogere, de ware natuur van den mensch is niet de zinnelijke, maar de geestelijke natuur. Wij zagen dus, hoe Piato de tegen stelling tusschen Verschijning en Wezen in de wereld aantoont, en daarna op

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1915 | | pagina 1