BROOD, L ALGEMEEN WEEKBLAD at 96, Kindermeel COUPONS NTEN. HEROPENING ERS ZOON. CARELS. itant. >OORT. liever een paar zegt iedere er van Tom iets en en kost nu sf i 24 Ct. spak 13 Ct. T T ü5 [AARLEM. t 63. - Tel. 2670. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Gedempte Oude Gracht 63. Kantoor voor redactie en administratie: Telefoon 141. HAARLEM. ubelco eo2. Lezeressen, lezers. FEUILLETON. KIERIEEli [LEN. <4 J ïoogst hygiënisch. ;kcr en donker is. afdoende geholpen. ig is gedurende de mobili. C het 7e regiment infanterie vertoeft, gevestigd te Til. wens liet bestuur zetelt en thtingen verkrijgbaar zijn en e giften in ontvangst zullen u. IiaaiBKRflaBia l«9iHral!a@H!aishiaBEiQ tv - rgang. ZATERDAG 20 FEBRUARI 1915. No. 8. 3 bbbbbbbisib« BIHhiëU 0 9 mindere Hel Bloemendaalsch UeeKblad. <5 1 Prijs per jaar 2,60 Prijs per nummer 25 cents. Advertentiën 10 cents per regel; bij contract belangrijke korting. Hit timmer bestaat uit 4 bladzijden. •dit weekblad is tijdelijk opgenomen MIDDEN", waarvan de eerste afzon- 'ri /"c reeks is afgesloten met No. 34 v;u. 24 januari 1914. ;e 1 /er ons thans het genoegen doet, c, - n nieuwen inteekenaar op ons blad Iren, ontvangt een lot op de fraaie vp.>, welke door ons wordt verloot. Zegt het voort gen dr. J. D. Bierens de Haan. IV. preker ons den vorigen keer uit- de Platonische of ideëele ge ld èn van den mensch èn van at de innerlijke harmonie uit- ,..i. etmaal behandelde spreker: de op- böven de Gerechtigheid, door de 'lide liefde, en afdaling beneden de igheid in de tyrannie. v pe van den Ongerechtige is voor ,.:.o 'Je tyran; dat is hij, die misbruik an een verwarring in het staats- 'chzelf opwerpt als hoofd van dien i., '_n eenmaal in het bezit 'der hoogste 1 - tit, zijn wil doordrijft ten eigen bate. iaat, die de mogelijkheid aanbiedt optreden van een tyran, is natuur- reeds het beeld der innerlijke dis- Je; en Plato teekent ons het gelei- .rval der staatsorden, waarvan de kelijke eens aan de idee van den .antwoordde, betrekkelijkerwijze irdde, want alle verschijning is be- slechts van de heerlijkheid der ve. to hierbij uit de historie putte valt jfelen, vermoedelijk was het zij-n 'mg, welke den besten staatsvorm in verleden terugdacht. In dien staat de het bestuur door een geestelijke tie; de regeerders hadden geen ido'.n, ze leefden communistisch, en be- i slechts het heil van den staat zelf. A :.s chter kwam de eigenbaat en macht. du regeerders aantasten; zij stichten .irchie. bevoordeelden zich ten koste bet volk, en zoo groeit een wanver- - —eng van eenerzijds grooten rijkdom en "ids diepe armoede. De spoedig ver- v, ek Due regeerders kunnen het gezag I ti et ii" 2r handhaven; de verarmde me- f'cte unt in opstand, doodt de rijken, 1 rpf et gezag om, en neemt zelf het i i .stuur ter hand. De defnocratie is nu „.-Z"D - - DE MOEDER. Vrij naar het Deensch. t'i'.jc stilte heerscht er in de groote slechts verbroken doorliet zachte, ze tikken eener klokook in de - 'b-o zijkamer is liet geheimzinnig ■wel zich daar drie personen be- u. die, gezeten om de ronde, door hr glamp helder verlichte tafel, ziclh s i n werk of lectuur bezig houden, en m van middelbaren leeftijd, de i< lor twee aanwezige kinderen, zit 'i n, de dochter, een jong, slank te stoppen en de zoon, een zes- ge, bruingelokte knaap, is met 'ooi erk bezig. Alle drie leggen er 'li toe elk geruisch te vermijden, d f vermoeden, dat er een zieke in iheid is, wiens rust zij niet willen 'tor m. - is het. In de donkere kamer 'o ist ligt, achter oen scherm van zijde, eene bleeke, vermagerde 'f <e; hare groote oogen liggen diep hooifd, hare magere handen rusten loos op het dek en niet het min- raadt, dat de zieke is ontwaakt. 1 i is de vrouw en moeder, die, na langdurige, zware ziekte uit een versterkenden slaap ontwaakt, 't eerst weder met helderen geest t. En zij bemerkt veel, onuit- ijk veel, dat haar niet bevalt. oogen waren rusteloos door het waarin zij ligt. Ai,ii» men heeft haar bed hier ti e salon overgebracht, dat vertrek, aan het bewind, dat wil zeggen; er is in waarheid geen gezag meer. De vader heeft geen gezag over den zoon, de leeraar niet meer over den leerling,en vaders en leeraars beiden vreezen hun reputatie te verliezen bij hun zoons of leerlingen. De anarchie is nu niet meer te stuiten, de staat is aan het ontbinden. Van dezen toestand van ver warring en ontevredenheid maakt een po litieke groep gebruik, een gelukzoeker speelt den vriend des volks, klaagt het bestaande gezag aan, het volk, met hem in genomen, stuwt hem voort naar den opper sten regeerderszetel; hij laat zich eerst verdrijven, om als de onverdiend misken de nog meer de gunst des volks te win nen. Nu een tweede aanloop, en het lukt: de avonturier heeft het hoogste staats bestuur in handen. De tyran is geboren. Door de ongunst der tijden is het allerslecht ste wezen ontstaan. Daar alles thans het belang van een niènsch dient, en niemand meer dat van den staat, is deze staat er slecht aan toe. Maar die mensch, de tyran, is er nog slechter aan toe; die is ten prooi aan een groote gemoedsverwildering. Immers vreest hij niet voortdurend een ommekeer in de volksgunst, die hem ten troon hief Moet hij niet iederen mensch angstvallig naar de oogen zien Zijn omgeving aan zich binden door vleierij en gunsten Zijn zijne be geerten, door zijn gevoel van macht einde loos vermeerderd, niet daardoor ook onbe vredigbaar Deze man is het tegendeel van den gerechtige. En hij is het evenbeeld van zijn staat: innerlijke verwarring. Bij den waren mensch, zegt Plato, is de Rede de Mensch in den mensch, de Wil de Leeuw in den mensch. de Begeerte de Slang in den mensch; de Leeuw (de wil) handelt uit naam van den Mensch (de rede), en be- heerscht de Slang (de begeerte). Bij den ty ran geschiedt juist andersom; de Leeuw handelt uit naam van de Slang, en onder werpt den Mensch. In de type van den tyran ziet Plato de afzinking van het hoog- vlak, waarop de Gerechtige leeft. Tegenover die diepste afdaling staat de hoogste verheffing hovende Gerechtigheid; die hoogste verheffing is: de zuiver gees telijke mensch. Spreker herinnert aan het vroeger uit eengezette omtrent de Ideeënleer. De ideeënwereld kent, zooals we weten, twee verhoudingen. Ten eerste de verhouding van de ideëen tot de waarneembare wereld der Verschijningen. waarover zij steeds gewaakt heeft, alsof het een heiligdom wareen daar binnen in do mooie kamer, welke anders slechts werd gebruikt om visite te ont vanger) daar hebben nu man en kinderen zich behagelijk ingericht! Door een reet in het scherm kan zij de holder verlichte kamer gedeeltelijk overzien. Alles draagt den stempel van gebruik, die er anders aan ontbrak, zoo- dat er geen twijfel aan is of Melanie heeft liet zich daar huiselijk gemaakt, wie weet wellicht reeds weken, zoolang zij ziek ligt. Deze gedachte beangstigt haar gemoed zoo zeer. dat zware zweet droppels zich op het voorhoofd der zieke vertoonen en haar. diep zuchtende, de stille ontboezeming doet slaken. „O, mijn Godhoe zal ik na dezen eindeloos langen ziektetijd mijn huis terugvinden, als ik hot roer van liet huishouden zelve weder in handen kan nemenHare eer ste ingeving is te roepen, haren wil te doen gelden maar, neen! zij bedenkt zich. Eerst wil zij lien daarbinnen eens begluren zien hoe het daar toegaat, wanneer het wakende oog der moeder en huisvrouw ontbreekt. Huiselijke gezelligheid heerscht daar dit moet erkend worden - in het helder verlichte vertrek de hanglamp brandt in plaats van de staande lamp, dien steen des aanstoots voor hare huis- genooten, waarover anders gewoonlijk een heftige strijd ontstond, daar ieder zooveel mogelijk van het onvoldoende licht voor zich wilde hebben. Vader leunt welbehagelijk achterover in den hoek der sofa; Kurt, de zoon, houdt zich ijverig met zijn schoolwerk bezig, zonder dat moeder's drijvende In dit opzicht omvat de ideëenwereld een menigvuldigheid van ideëen, maar zij is in nerlijk gebonden in deze èene eenheid: de grond-idee. Deze grond-idee, door Plato de idee van het Goede, ook die van het Schoone, of het Ware genoemd, is meer dan de ideeën: zij is het absolute zelf „boven het wezen." De tweede verhou ding is dus die van de ideeën tot hare grond-eenheid. De ideeënwereld is dus eenerzijds, neerwaarts dan, betrokken op de Verschijningen, en anderzijds, dus op waarts, op de ideeën-eenheid. De eerste handeling van ons denken is, het waar neembare te doordenken en een geestelijk heelal daarachter te erkennen. Hooger echter is nog: die ideeën te betrekken op de absolute eenheid, die de grond is des geheels. Is de mensch nu in staat tot deze hoog ste geestesvlucht? Ja, zegt Plato, de mensch kan zich boven het redelijk denken heffen in de aanschouwing van het eene; de mensch kan, zich binnenwaarts concen- treerend, komen tot, en zoo deelnemen aan die opperste Wereld-eenheid. Plato denkt hier aan de mystieke leeren. Ook in Grie kenland bestonden er van het openbare godsdienstleven afgescheiden sekten, wier doel het was den mensch op te heffen tot hooger kenvermogen, tot het verwerven van een vizionnaire kracht, van een nieuw geestelijk orgaan om het licht te kennen, hetwelk boven alle licht is. (Men denke ook aan Jesaja, Mozes en andere zieners uit het oude Testament.) Waar Plato nu verband zoekt met dat eene. denkt hij aan den Griekschen mystischen godsdienst. Het bewustzijn van zoo het bovenredelijke te kunnen verwerven, wordt door Plato van uit den gesloten mysteriëntemp.el overge bracht naar de open hal der wijsbegeerte. Hij acht het mogelijk te stijgen tot dat wereld-eene, dat boven de gerechtigheid is. Die stijging voltrekt zich in de Platoni sche liefde, de liefdesverrukking, de hoogste zelfbepaling; het tot zichzelven inkeeren van het zelfbewustzijn; ze is „de bevrijding des geestes uit de dwaasheid der zinnen.' Men stelt de vraag: Is het wel mogelijk te denken zonder een aan de zinnelijk waar neembare wereld ontleende stof Bij het denken der Ideeënwereld wordt de zinnelijk waarneembare wereld, de Verschijning, in aanmerking genomen, maar bij dit denken der Grond-Idee scheidt men zich van de zinnenwereld af. Plato noemt dit een loute ring. (Phaedo) Deze loutering is een belangrijk beginsel roede hem daartoe behoeft, aan te spo ren Melanie houdt zich onledig' met het stoppen van kousenOm haren mond speelt een van zelfvoldoening getuigende glimlach, die de zieke verbittert, de gedachte opwekkende: „Zij kan lachen, terwijl ik hier ziek en ellendig neder- ligi" Daar dringt de heldere stem van Mela nie, gedempt, maar toch duidelijk tot moeder's luisterende ooren door. ..Zoo, vadertje! nu ben ik klaar; nu zullen wij een beetje aan onze lichame lijke behoefte gaan denken en ga ik voor het avondeten dekken." Melanie gaat bedrijvig heen en weêr, legt liet laken op de tafel, zet borden en glazen gereed, snijdt brood, legt de dunne sneedjes op de borden en geeft met glunderen blik een grooten schotel rond, welks inhoud door vader met gre tigheid wordt beschouwd. „Beste kind! heb je' ons alweêr een kleine verrassing bereidik watertand er reeds van, mijn lievelingskost, de over heerlijke Italiaansohe salade, welke moe der de laatste tien jaren van de spijs- lijst heeft geschrapt! „Te veel werk" meende zij altijd, als ik mijn verlangen er naar te kennen gaf. Nu, ja! mogelijk was het voor hare krachten te veel. En hoc netjes opgediend, kleine meid! Ik moet zeggen, het ziet er heel anders uit, dan toen Verschrikt door zijn eigen woorden zwijgt de spraakzame man plotseling; hij slaat een schuwen blik op zijne kin dereu en richt dan het oog naar hetbed- scherm. God zij dank! Verlicht schept hij adem het schijnt, dat' de kinderen zijne bedoeling niet hebben begrepen en in Platos leer. Deze loutering heeft de zelfde deugden als ook zijn vervat in de Gerechtigheid: wijsheid, moed, matiging. Hier is de wijsheid de erkenning der grond idee van het Ware, Goede, Schoone. De moed is de onverschrokkenheid tegenover het onzienlijke, dat een wijle als een ledig heid voor onzen geest verrijst. De matiging is de zelfbepaling des geestes, tot zijn be vrijding. Het gaat nu om de diepste verhouding, de verhouding tot die Eenheid, welke is de eeuwige grond der dingen. En het is door de Iièfdesvlucht dat Plato tot die eenheid zich verheft. Zagen wij in „Phaedrus" den menschen- geest, bij de aanschouwing der hooge Ideeënwereld van een siddering bevangen, als van een waanzin der hoogste liefde, nu hij zich de zuivere schoonheid van het op perste Wezen bewust is, dit alles is nog slechts eene stameling voor wie den heils weg der liefde gaat, opstijgend tot het Wereld-eene. Deze gemoedsstaat wordt door Plato ge- teekend in zijn „Symposion", of Gastmaal. Er heeft een feestmaaltijd plaats bij Aga- thon, waarbij elk der aanzittenden een lof spraak op de liefde houdt. Socrates, Pla to noemt zijnen woordvoerder in zijne wer ken, steeds met dezen naam van zijn geëer- den leermeester, Socrates verhaalt, wan neer zijn beurt tot spreken daar is, van een wijze vrouw, Diotima, die hem veel ver klaard heeft omtrent het wezen der liefde en hem eindelijk ook den heilsweg der liefde heeft verkondigd, doch vooruit waarschuw de, dat wat zij hiervan zeggen zou, zelfs voor Socrates zwaar was om te verstaan. Deze heilsweg der liefde vangt aan in eenvoudige ontroerine. zoo sprak zij, een ontvlamming bij de be wondering van lichamelijke schoonheid. Wanneer de schoone gestalte echter be wonderd is, wijlt de liefde niet langer uit sluitend daarbij, doch ziet de schoonheid overal, in landschappen, zeeën, luchten, en de erotische aandoening ontvangt zoo een grooter ruimte, ze begeert niet meer èen wezen, om het te bezitten, maar bemint in bewondering de gansche zichtbare wereld. Nog hooger echter stijgt de liefde, wanneet- zij den zielsadel, het dieper wezen der schoone gestalte heeft ontdekt. En nog hooger kan zij stijgen, wanneer ze de groote harmonie bespeurt in staat, in wereld, in heelal. De mensch, die dit ziet, heeft alle aanvankelijke verliefdheid overwonnen; hij vaart de hooge zee der schoonheid op, en in de ziekekamer is bet doodstil. Dat twee fonkelende oog-en op zijn gelaat gevestigd zijn en twee brandende lippen den volzin voleinden„dan toen moe der over bet huishouden ging", daarvan heeft hij niet het minste vermoeden. Het avondmaal wordt onderwijl voort gezet en liet herhaalde grijpen naar den schotel bewijst ten volle, dat het meesterwerk boven verwachting ge slaagd is. De zieke verteert van ongeduld. Meer dan een half uur zitten ze met hun drieën nu reeds aan tafel en lachen en spreken fluisterend over dit en dat en anders plachten de avondmaaltijden niet langer dan een kwartier te duren. „Ja, als moeder er niet bij is Toen de klok acht uur slioeg, rees Mela nie eindelijk op en spoedig daarna lag het wollen tafelkleed weder gespreid. Kurt komt met teekenboek en verf doos a-an. Melanie haalt haar breiwerk voor den dag en vader staat op, rekt zich welbehagelijk uit en verlaat daarop met zachte schreden het vertrek. Nadat Melanie even aan den "ingang der ziekekamer had geluisterd, fluistert zij tot Kurt, „Moeder slaapt rustig. De dokter denkt, dat zij over een week of drie weder op de been zal zijn." Die laat ste woorden gaan van een bijna onmerk bare zucht vergezeld. „Ach, Mela, onze goede tijd zal spoe dig het langste geduimd hebbendan zal de vroegere ongezelligheid terugkeeren, dan zal het van voren af aan den hee- len dag verwijten regenen dan is het weer een gehol en gevlieg en jagen alsof het leven één klopjacht ware. Dan krij gen we de donkere tuinkamer weder

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1915 | | pagina 1