ALGEMEEN WEEKBLAD
Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM.
9e Jaargang.
ZATERDAG 10 JULI 1915.
No. 28.
Het Bloemendaalsch
hblad.
Prijs per jaar
2,60
Prijs
per nummer
25 cents.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie:
Adyertentiën
10 cents per
regel
bij contract
belangrijke
korting.
Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden.
In dit weekblad is tijdelijk opgenomen
HET MIDDEN", waarvan de eerste afzon
derlijke reeks is afgesloten met No. 34
van 24 Januari 1914.
UIT- EN INZICHTEN VAN EEN
PRO-DUITSCHER.
Spreuken IX. 8 en 0.
IV.
Mijn dank aan den heer Haje. Als ik mij
vraag voorleg: „hoe komt een ontwik-
Jd man er toe met zooveel emphase. zoo
veel woorden zonder zin op mij los te
Jiieten", zoo vind ik tweeërlei oorzaken,
irzaken bij hem en oorzaken bij mijzel-
ven.
„In krotten woont hun geest, hun gemoed
halt verstijfd van kou", zoo schreef ik in
in studentenjaren van de producten onzer
universiteiten en in „Het Midden" heb ik
ook eens gelezen, ik weet niet meer van
ie. dat men algemeene ontwikkeling en
reede opvatting niet bij hen moet zoeken,
doch, mirabile dicta, bij de dienaren van
Mercurius.1)
Dit ter eener zijde; nu wat mijzelven be-
treft. Over zich zeiven te spreken is voor
iemand, die het ernstig meent met la
culte du moi, altijd een hoogst precaire
zaak. Eerst stelt men z'n ideaal en dan
oogt men daarheen te groeien. Spreekt
men nu later over dit proces, zoo is het
heust niet te vermijden vooral waar tel
kens blijkt, dat het aantal van hen, die niet
ned lezen kunnen of willen, zoo ontzet-
nd groot is dat men den schijn op zich
leadt van een verwaanden gek te zijn. Zoo
iets nu is mij bizonder onsympathiek; ter
wille van mijn vrienden Haje c.s. moet het
ntaar.
Misschien wei de voornaamste reden, dat
ele lezers zoo vreemd staan tegenover
:i.in schrijverij, is deze, dat het zoo ultra-
subjectief is. De eischen die elke school
meester aan een goed artikel stelt, zijn
degelijkheid, bezadigdheid, helderheid en
objectiviteit, vooral objectiviteit.
Dit laatste nu is een absolute on
mogelijkheid. Niemand is objectief. Een
lijk kan objectief zijn, geen levend mensch
en hoe meer een mensch den schijn aan
neemt, het wel te zijn. hoe meer het zaak
is op uw tellen te passen, want dan is hii
bezig u zijn opinie als de eenige ware op
te dringen. Es irrt der Mensch. so lang
er strebt", daarvan ben ik mij ten volle
bewust en dus ook daarvan dat mijn mee
ningen slechts betrekkelijke waarde bezit
ten. Verre is het dan ook van mij. dat ik u
r lijn meeningen zou willen opdringen, dat
dus ook ik mijn vruchten zou willen hangen
aan den boom van een ander. Integendeel,
ik cisch vrijheid voor mijzelven, maar gun
die dan ook volledig aan u, geachte lezer.
U kunt mijnentwege gerust pro-Engelsch,
pro-Chineesch, pro-papoeaasch of wat
ook zijn. Ja, ik ga nog verder, al mocht het
liet geval zijn, dat mijn meeningen de waar
heid meer benaderen dan de uwe. zoo ver
zeker ik u, dat uw eigen dwaling u kost
baarder bezit is dan mijn waarheid.
Ik laat dan ook de vruchten van eigen
denken niet drukken in de hoop. dat ande
ren precies zoo zullen gaan denken, ik
zou er immers niet voor in kunnen staan,
dat ik volgend jaar niet zou moeten uit
roeien wat ik heden zaaide maar wel in
de hoop, dat een enkele lezer zich de moeite
zal willen getroosten want dat is geen
gemakkelijk werk de lijnen van mijn
denken te volgen en te pogen daaruit zich
een beeld te construeeren van de menta
liteit van den schrijver. De lezer, die dat
doet. groeit en dat is juist wat ik wel eiscb
van eiken mensch, van elk organisme, van
elke cel. Qroei. dat is de eisch van de na
tuur, en juist daarom vervloek ik ware of
voorgewende objectiviteit zoozeer. Dat is
een keurslijf. Het is een vorm die het leven
zoo niet uitbluscht, dan toch minstens be
nauwt.
Een 2de eigenaardigheid van mijn werk
is, dat ik zoo veel en velerlei overhoop
haal. Dat ik verband zoek en analogieën
aantoon, waar een gewoon sterveling ze
nooit zou zoeken. Is dit in mijn nadeel
In mijn studententijd heb ik eenige arti-
1 eitjes geschreven op precies dezelfde wij
ze als ik thans doe en wel merkwaardig is
het. dat er toen precies dezelfde reactie op
volgde. Zakelijke bestrijding slechts op één
punt, n.i. mijn waardeering van de N. Gid-
sers. En nu, geachte lezer, ga ik opsnij
den, want dit ga ik vertellen o. a. wijl <fb
een bewijs is voor mijn recht om mij te
vergelijken bij Cassandra, iets wat ik in
particuliere gesprekken bij herhaling deed.
Wat prof. Chantepie de la Saussaye in
1907 beweerde omtrent deze beweging,
schreef ik reeds meer dan 20 jaar geleden,
toen de N. Gids-mode op zijn heftigst woed
de en bovenal in de studentenwereld. O. a.
woordelijk: „Zij zijn herauten, geen stand
aarddragers" en nu voor een paar jaar
schrijft Fr. Coenen, de scherpzinnige fijn
besnaarde kritikus: „Zij waren zwakke
herauten."
Zooals ik zeg, dit was het eenige punt,
waarop ik zakelijk werd bestreden. Wel
werd ik evenals nu het doelwit van gees
tigheid zonder emplooi. De heer De Koe,
theol. stud., weidde n.i. aan mijn persoon
een geheel hoofdartikel in de „Minerva",
waarin ik vergeleken werd bij een kabou
ter, terwijl het onderscheid tusschen een
mensch en een kabouter dan daarop neer
zou komen, dat een mensch zich zijn ken
nis met heel veel moeite verzamelen moet,
terwijl een kabouter „de wetenschap in
zuigt als een spons." Nu was deze gees
tigheid van beter gehalte dan die des hee-
ren Haje, wijl dit juiste spons-beeld alleen
ingegeven kan zijn door een juiste visie.
Heine vergelijkt de studenten bij kamee-
Vn, die aan de bron der wijsheid beladen
worden met prachtige koopwaren, doch
voegt hij er aan toe; „Als zij opstaan, zijn
het dezelfde kameelenV Ik wou dat het
waar was, dat het nog dezelfde kameelen
waren, ik vind juist het beeld van een
marskramer, die de wijsheid draagt in een
mars op zijn rug, alles netjes gesorteerd in
diverse vakjes en loketjes, sommige voor
dagelijksch gebruik, andere voor Zon- er;
feestdagen, veel beter. Hoe meer er echter
in die mars zit, hoe dieper gebogen de
arme man loopt.
Bij mij is dat inderdaad anders en ook
altijd geweest. Wat ik geleerd heb, heeft
de spons mijner persoonlijkheid opgezogen,
maar daartegenover staat, dat die spons
hardnekkig geweigerd heeft sommige ken
nis aan te nemen. Voordeel aan de andere
zijde is echter weer, dat de spons door wat
hij wel opnam, zelf gezwollen is en evenzoo
dat het opgenomene vloeibaar gebleven is
en in contact met wat jaren vroeger of
later binnenkwam.
R.-K. kerk, vluchtheuvel van ware be
schaving. Deze uiting heeft de heer H.
natuurlijk niet kunnen begrijpen, aangezien
zijn gemoedsbeweging hem zelfs belette
goed te lezen. Ik zal hem een beetje op
weg helpen. „Lust. Freude und Teilnahme
an die Dinge", zoo luid het recept van
Goethe voor den waren mensch, maar her
laas de producten van onze hooggeroemde
ontwikkelings-broeikassen hebben noch lust.
noch vreugde, noch belangstelling en dus
vervelen zij zich. Zij zoeken die verveling
haas te worden door allerlei soort van tijd
verdrijf, dat bezighoudt en toch niet veel
inspanning vordert en nu staat de pers, de
nooit volprezen hoveling van Jan Publiek,
direct klaar hen te helpen. Vandaar dat al
onze weekbladen tegenwoordig een rubriek
hebben voor dam- en schaakproblemen en
voor puzzles. Direct kwaad is hier natuur
lijk niet bij. Alleen blijft het te bejammeren
dat de tijd aan deze dingen besteed, abso
luut geen nut heeft voor den groei van de
persoonlijkheid.
Dit alles nu wetende, heb ik een idee ge
had. een lumineus idee naar ik meende, een
idee waardoor ik rijk kon worden indien ik
er octrooi op kon nemen, zoo dacht ik. Dit
idee het de „Intellectueele puzzle." In
mijn schrijverij zijn zij bij hoopen te vinden
en ik garandeer, dat al wie de moeite neemt
ze op te lossen, een prijs krijgt. Nieten
bestaan niet voor deze oplossers, is dat
geen unicum
Nu heeft de heer H. speciaal op een mij
ner puzzles gewezen, waarvan de oplos
sing hem blijkbaar nog niet gelukt is. Ik
dacht, dat ik het er nogal dik had opge
legd, maar blijkbaar moet het nog vetter.
Welaan dan: Uit het gedrag van de pro-
testantsche Duitschers in het katholieke
België blijkt dat in den strijd over de Bor-
romeus-encycliek het gelijk was aan de
zijde der katholieken en niet aan die der
protestanten.
Gevraagd aan hen die deze conclusie
niet aanvaarden „wo steekt hier der
Schwindel," in de praemisse of in de rede
neering
Ten slotte nog het onaangenaamste deel
van mijn taak voor heden. Ik kan het niet
helpen, dr. H., het hooge woord moet er
uit. De wijze waarop u hier een citaat uit
Schiller's Riiuber misbruikt, vind ik laag.
Jan Stommeling gnuift natuurlijk bij het
idee. dat de Duitschers door een Duitscher
reeds voor meer dan 100 jaar een natie van
spitsboeven worden genoemd. Dat kan
omdat hij geen begrip heeft wie Schiller
was. noch uit welke sentimenten en in welke
omstandigheden „die Rauber" geboren
werd. Maar u, die het wel weet, maakt
een dubbel misbruik. U misbruikt eerstens
de onwetendheid van uw publiek; secundo
de prachtigste aandriften van een der edel
ste mannen, die het Duitsche volk ooit heeft
voortgebracht en dat nog wel om zijn eigen
volk te lasteren en verdacht te maken.
Zoudt u het zelf niet raadzaam achten
om nog eens na te gaan of u u langer nog
zult wijden aan een doel, dat met zulke
middelen bereikt moet worden?
Een spitsboef is iemand die zich ver
grijpt aan liet „heilige Recht". Dit heilige
Recht bestaat uit de verplichtingen, die de
heerschende klasse het volk oplegt. Nooit
nu was deze heerschende klasse van infe-
rieurder kwaliteit dan in de kleine staten
van Duitschland in Schiller's dagen. (Over
Pruisen zal ik later Heine wel eens laten
spreken.) Het was een bende lafhartige
uitzuigers, aan wier toerekenbaarheid men
dikwijls twijfelt. Daaronder leed het arme
geduldige Duitschland zwaar en Schiller
leed dubbel, eerstens persoonlijk, hoewel hij
het met zijn groothertog nog niet eens zoo
kwaad getroffen had en secundo door zijn
verknochtheid aan dat geduldige volk.
Es gliihte seine Wange roth und röther,
Van jener Jugend, die uns nie verfliegt,
Von jenem Muth, der früher oder spater
Den Widerstand der stumpfen Welt besiegt;
Von jenem Glauben, der sich stets erhöhter
Bald kühn hervordningt, bald geduldig
[schmiegt,
Damit das Gute wirke, wachse, frommel
Damit der Tag des Edeln endlich komme.
Uud manche Geister, die mit ihm gerungen,
Sein grosz' Verdienst unwiliig anerkannt,
Sie fiihlen sich von seiner Kraft durchdrun,-
In seinem Kreise willig festgebannt. [gen.
Zum Höchsten hat er sich empor ge-
[schwungen
Mit allem, was wir schatzen, eng verwandt.
So feiert ihn! Deun was dem Man das
[Leben
Nur halb ertheilt. soil ganz die Nachwelt
[geben.
Zoo spreekt de spitsboef Goethe over den
spitsboef Schiller, doch deze spitsboeven
droomden van een andere Nachwelt dan u
ten toon spreidt, mijnheer H.i
Ik eindig met een enkel woord over
Schillers vader, een man van 12 ambach
ten, een man die alles aanpakte om aan
de kost te komen. Heelmeester, soldaat,
dominee, boomkweeker, ja wat niet al, en
die op al gevorderden leeftijd tot de ont
dekking komt, dat zijn opvoeding verwaar
loosd is en dan van alles gaat studeeren.
o. a. mathesis en philosophie. Deze man
schrijft ook wel eens wat op zijn ouden
dag, o. a. dit
„Und du, Wesen aller Wesen! Dich hab'
ich nach der Geburt meines einzigen Soh-
nes gebeten, dasz du demselben an Geistes-
starke zulegen möchtest, was ich aus Man
gel au Unterricht nicht erreichen könnte,
und du hasst mich erhört. Dank dir. gii-
tigstes Wesen, dasz du aut" die Bitten der
Sterblichen achtest!"
Bent u, mijnheer H„ het niet met mij
eens. dat het niet mooi is, wanneer anderen
met nijd en jalouzie vervuld worden jegens
een volk, dat zulke spitsboeven voort
brengt, maar welbegrijpelijk!
W i e d e m a n.
i) Men leze toch het artikel v. Querido over
Van Campen in het Hand.bl. van 1 Juli.
-') Men vergelijke „De verwoesting door den
schoolmeester" Fabius, Studiën en Schetsen v. 1
Juli p. 258.
Het Nationale Tijdschrift „Ons Land" be
pleit de oprichting van een nationalen bond
en noemt de taak van dien hond tweeledig.
Ten eerste: bevordering van het nationale
bewustzijn, ten tweede: toepassing van alle
middelen om onze nationaliteit te handha
ven en onze natie in elk opzicht zoo krach
tig, welvarend en gezond mogelijk te hou
den. Omtrent het laatste heet het in het
pasverschenen nuummer:
„Allereerst moeten wij mede naar een
goede regeling van de defensie streven. Wij
moeten hier den aikeer van ons volk voor
elk militair vertoon en tucht bestrijden en
een tegenwicht geven tegen de neiging van
den kiezer om diegenen te kiezen, die voor
de defensie het goedkoopst in het gebruik
zijn. Het mag niet langer mogelijk zijn, dat
politieke partijen zich maar bepalen tot al
gemeene formules en niet nauwkeurig aan
geven wat zij wèl willen, indien zij geen geld
zeggen over te hebben voor 's lands defen
sie. Zeer zeker moeten wij ons hoeden voor
het door dik en dun gaan met alle militaire
eischenspeciaal ook tegenover de beroeps
militairen moeten wij ons eigen oordeel en
onze algeheele zelfstandigheid handhaven,
doch aan den anderen kant behooren wij
dan toch het domme antimilitarisme te be
strijden dat in veel gevallen niets dan een
vertaal-fout is, dat zich keert tegen een mi
litaire kaste-regeering, die ten onzent niet
bestaat. Wij moeten er naar streven alge
meene belangstelling te wekken voor het
defensie-vraagstuk, voor het belangrijke
vraagstuk hoe wij ons land ons land en den
vijand er buiten moeten houden. Populaire
geschriften moeten in honderdduizenden
verspreid worden. Wij moeten de zeker
heid hebben, dat ten minste ieder in de gele
genheid is geweest zich een gedachte te
vormen over de noodzakelijkheid van defen
sie van ons land en onze koloniën.
Naast dit vraagstuk van de onmiddellijke
landsverdediging trekt dan de kwestie van
het internationalisme de aandacht.
Er is en wordt op dit gebied in Nederland
veel gefantaseerd. De menschen, die de
vestiging van een internationaal gerechtshof
te 's Gravenhage binnen een paar jaar ver
wachtten en meenden, dat zoo'n gerechtshof
voor onze defensie zou werken als een le
gerkorps, zullen nu wel tijdelijk discreet
zwijgen. Doch velen blijven hopen op nieu
we internationale tractaten, terwijl er bijna
geen dag voorbij gaat, dat niet de een of
ander zoo'n tractaat verscheurt of de be
palingen eigenmachtig buiten werking stelt.
Wij achten deze fantasieën onjuist en on
gezond, nadeelig voor onze volkswelvaart.
Doch niet nadeelig is het, in het oog te hou
den, dat het hoogste doel, waarnaar.pok ons
volk streven kan, is: „Vrede door Recht".
Mits men maar begrijpt, dat dit een einddoel
is dat slechts na vele, vele jaren geduldig
werken wellicht iets dichterbij komt. De
vredesvriend spiegele zich aan den weten-
schappelijken onderzoeker; die werkt ge
duldig op klein terrein, strevend naar de
waarheid. Welnu, datzelfde moge ons land
doen: Geduldig, op klein terrein streven
naar den Vrede. En zoo zouden wij dus ook
bepaald op het programma der nationale
vereeniging willen zetten: bevordering van
het internationaal verkeer in den ruimsten
zin over de geheele wereld en onpolitieke
toenadering van de kleine vredelievende
volkeren van Noord-West Europa tot el
kaar. Van die toenadering wij hebben dat
al uiteengezet verwachten wij niet alleen
onmiddellijke bevordering van het interna-