ALGEMEEN WEEKBLAD
Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM.
9e Jaargang.
ZATERDAG 21 AUGUSTUS 1915.
No. 34
el Bloemendioluh Weekblad.
iper jaar
2,60
Prijs
per nummer
25 cents.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie:
Advertent iën
10 cents per
regel
bij contract
belangrijke
korting.
Oit nummer bestaat uit 4 bladzijden.
In dit weekblad is tijdelijk opgenomen
..HET MIDDEN", waarvan de eerste afzon
derlijke reeks is afgesloten met No. 34
van 24 Januari 1914.
ROBERT ERUIN VERDEDIGD.
De Pro-Duitscher, de heer Wiedeman,
begrijpt niet hoe het mogelijk is, dat ik nog
eens weder geheel het verlanglijstje van
kruin liet drukken.
„Aan n°. 1, 2 en 3 is toch door geen
mensch te voldoen", terwijl n". 4 voert tot
liet summum van huichelarij, d. i. tot sy
stematisch liegen."
Ziedaar te pletter geslagen de beteekenis
ran Robert Fruin als historicus, als denker,
als mensch.
Als denker omdat hij iets verlangde,
waaraan toch geen mensch voldoen kan.
Als historicus en als mensch omdat hij
de geschiedenis des vaderlands behande
lende met het doel liefde voor dat vader
end en liefde voor hetgeen groot en edel
is. op te wekken systematisch moest
liegen.
berecht schreef rnr. Tideman eenige
nummers te voren: boven de opwekking
van het gevoel, slaat de vermeerdering
van het inzicht.
Daarom zal ik trachten inzicht te geven
n de beteekenis van Robert Fruin's stel
lingen. voor zoover dat in een weekblad
kun en voor zoover ik. die tegenover Fruin
diep mijne minderheid gevoel, daartoe
in staat ben.
..Fruin," zoo schrijft dr. Kernkamp, „vol
doet als geschiedschrijver aan de hoogste
eischen die aan menschenwerk gesteld kun
nen worden." Voorbijgaande de vraag of
dat van het werk dat wij maken, ooit ge
zegd zal worden, wil ik alleen twijfel uit
drukken of in ernst de schrijver van In- en
uitzichten, zich in staat zou voelen, te
genover Fruin zelf in het strijdperk te tre
den. ik laat daar of die schrijver daartoe
inderdaad in staat zou zijn en niet be
zwijken zou onder „Fruin's meest bevrie
zende manier". Een manier die zelfs Van
loten tot zwijgen bracht.
Waar laat ons tot de zaak zelf komen.
Wat eischt de schrijver van o. a. deTien
laren uit den tachtig-jarigen oorlog.*)
In de eerste plaats:
Fen volledig onderzoek van het gebeurde.
Wat bedoelt Fruin daarmede Een on
derzoek dat niets onbelangrijk vindt, maar
ook niets zonder nader onderzoek als pro
oi contra opneemt. Een onderzoek dat on
derzoekt voor zoover het mogelijk is
te onderzoeken. A ['impossible nul est tenu.
Maar eenmaal vergaderd hebbende, wat
menschelijkerwijs te vergaderen is moet
het historisch onderzoek het karakter heb
ben van een gerechtelijke instructie. Die
niet uit pro- of contra-inzicht richt, maar
de weegschaal van het recht doet wegen.
luist omdat Fruin begreep, dat alleen (lat
historisch onderzoek met vrucht kon ge
schieden, dat liep over gebeurtenissen,
waaromtrent geen nieuwe getuigenissen
meer te verwachten waren, richtte hij de
scherpte van zijn blik nooit op de geschie
denis van het heden, nooit op die, waar
over nog nieuwe en nog belangrijke ont
hullingen konden worden tegemoet gezien.
En daarom schreef ik ook dat de oorlog
van 1914—? alleen door den nakomeling
aldus zou kunnen worden onderzocht.
Ten tweede.
F.ene zorgvuldige schifting van het ware
en onware der overlevering.
Dat is dus historische kritiek.
Wat hij daarmede bedoelt, blijkt uit:
F.ene proeve van historische kritiek, naar
aanleiding van de polemiek tusschen Groen
van Prinsterer en Nuyens over het aandeel
van Lodewijk van Nassau aan den beelden
storm van 1566.
De lezing daarvan zij aanbevolen, even
als en niet minder die van De Gorkum-
sche Martelaren. Doctor Wiedeman zal
hegrijpen dat hier moet worden volstaan
met een voorbeeld aan te geven.
Ten derde:
Een voordracht die liefde wekt voor het
vaderland en liefde voor hetgeen groot en
edel is.
Hier is noodig aan te toonen wat Fruin
daarmede bedoelt:
Ik citeer:
„Moet ons de geschiedenis het leven
„der vaderen tot onze leering voor oogen
„houden, dan mag zij ons wel nauwkeurig
„aanwijzen, wat daarin navolgingswaard.
„wat te vermijden is. Hoe dikwerf nemen
„wij van hen, die wij bewonderen, de ge-
„breken in de eerste plaats over! Het is
„zooveel gemakkelijker, het gebrekkige,
„dan het uitnemende na te doen!
„Hetzelfde gevaar loopt een volk, dat
„zich het voorgeslacht ter navolging stelt.
„Allicht zal het de nationale gebreken,
„waartoe het geneigd is, overdrijven in
„den waan, zoodoende ook het goede van
„de vaderen deelachtig te worden. Ik wil
„niets liever dan dat wij ons het voor
beeld onzer roemrijke voorouders gedu-
„rig voor oogen stellen, maar ter af
schrikking zoowel als ter navolging."
Over de geschiedenis als leermees
teres des levens Verspr. Gesch.
Deel X, 319.)
Zoowel Van Vloten als Kernkamp hebben
aanmerking gemaakt op Fruin's opvatting
van groot en edel. Maar het was niet hui
chelarij, die zij hem verweten. Over Ro
bert Fruin pag. 88/89.)
„Niemand." zoo zegt Fruin o. a., „die
„onbevangen de talrijke brieven door-
leest, die uit dezen tijd - Het voorspel
van den tachtigjarigen oorlog (Verspr.
„Geschr. I. 274) tot ons gekomen zijn,
„die briefwisseling van Granvelle en van
„de landvoogdes met den koning en met
„zijne Spaansche ministers, en die van
„Oranje met zijne vrienden, kan zich ver-
helen, dat de tegenstanders der regee-
„ring veelal om eigenbelang, uit gekrenkt
„eergevoel, uit heerschzucht handelden.
„En als niemand edel en groot mocht hee-
„ten, dan die zich zeiven voor het ge-
„meenebest verloochent, hoe weinige
„groote mannen zou de geschiedenis kun-
„nen aanwijzen."
„Wachten we ons voor naamsverwar-
„ring," zegt Van Vloten daarop 2), en aar
zelen we niet wat groote mannen te laten
„schieten, wanneer ze ons niet waarlijk
„groot blijken."
Kernkamp schrijft dat hieraan toe, dat
Fruin een zoo verheven ideaal van waarheid
voor oogen stond, dat hij lichter geneigd
was dan anderen, de woorden „goed" en
„edel" te gebruiken. Aldus als benaderin
gen, niet als werkelijkheden.
„Er is maar ééne waarheid" aldus
Fruin „doch zij is een ideaal en niet
„van deze wereld. Hier worden waar-
„heid en leugen, deugd en ondeugd niet
„onvermengd aangetroffen. Geen men-
„schelijke voorstelling die volkomen
„waar is, geene ook die niet iets waars in
„zich bevat. Geen mensch die volmaakt
„goed, en geen die volstrekt boos is."3)
En overigens. De historicus Fruin. die het
voorschrift gaf, door den heer Wiedeman
beschimpt, had tot leus De Spinoza's voor
schrift: Niet bewonderen, noch verguizen,
maar begrijpen.
Kan hij, die aldus dacht, beschuldigd wor
den de geschiedschrijvers aan te zetten tot
het summum van huichelarij Tot syste
matisch liegen
De hoofdreden waarom ik afwijkende
van mijn gewonen regel de critiek op
mijne mededeeling van Fruin's eischen niet
onbeantwoord liet, ligt hierin, dat de man,
wiens opvolger in Nederland als wijsgeer,
historicus en onderzoeker nog niet is ge
vonden, door die critiek in de oogen van
niet met hem bekenden, zou dalen niet al
leen tot een geringen, maar zelfs tot een
vérachtelijken graad, omdat hij iets zou ei
schen dat den leugen tot grondslag had.
Eaat ons eikander goed verstaan.
Wanneer een onkundige zich denigree-
rend uitlaat over wat boven hem verheven
is, wordt dat met schouderophalen begroet.
„Als ik een groot man zie aanvallen door
een minderwaardige," zei Jean Paul Fried-
rich Richter, „dan vergelijk ik dat altijd met
„de handelwijze van de boeren, die, vóór de
„markt te verlaten, nog even tegen de groo-
„te Cathedraal, die op de markt staat, aan
„eene kleine behoefte voldoen."
Maar indien mannen van studie zich niet
ontzien het aristocratisch cachet dat alle
wetenschap verbindt, op die wijze te ver
breken, dan passen hiervoor eigenlijk woor
den, die beter niet gesproken zijn.
Zeker het is tegenwoordig gewoonte de
Duitschers hemelhoog te verheffen. Hun
vergiftigd gas, hun fusilleeren van ongewa-
penden, hun vernielen van kostbare gedenk
stukken van menschelijke kunst, hun ty
rannic, hun aanslagen op de vrijheid, hun
■ngemotiveerde zelfverheffing boven alle
volken en tijden worden dan vergeten. Ook
wordt vergeten dat reeds in de Oudheid een
krijg met slaven gevoerd, de vreeselijkste
werd genoemd. Gelijk slaven als slaven
opzichters, immer de ergste waren.
De heer Wiedeman staat in zijn bewon
dering niet alleen. Maar die bewondering
geeft geen recht te verguizen wat in eigen
land werkelijk groot is.
En groot is Fruin, omdat hij in zijn ge
schriften een kostbaar gedenkteeken heeft
opgebouwd, van die schatten, waarvan het
bezit ons ook door Duitschland tot op
dezen dag is benijd.
Ik tart ieder, die dat zou willen pogen,
hem die grootheid te ontnemen.
tto/As) iusy vupSvizoCpópoi,
fixy.VSl (jsTS TTX-jpCl.
H. A. R i 11 e r.
9 Is dat onovertroffen werk soms ook een
systematische leugen Heeft de heer Wiedeman
dat wel eens gelezen en bestudeerd met dien
eerbied, die groot werk aan allen die zelf wat
zijn, inboezemt?
2) Nederland's Opstand tegen Spanje, ge
citeerd door Kernkamp.
8) De onpartijdigheid van een geschiedschrijver.
Afz. uitgegeven 37. (Aangehaald Kernkamp
Over Robert Fruin.)
UIT- EN INZICHTEN VAN EEN
PRO-DUITSCHER.
VIII. (Vervolg.)
Zooals ik in het vorig nummer zeide, vin
den wij bij H. Heine de dubbele opvatting
van het woord vrijheid. De Romaansche
opvatting vinden wij in het volgende citaat
uit zijn „Deutschland", dat ik niet langer
wil maken, hoe gaarne ik ook het daaraan
onmiddellijk voorafgaande zou aanhalen
om te laten zien. 1". zijn haat tegen Rome
en het Romeinsche recht; 2°. zijn absolute
blindheid voor de ondempbare kloof tus
schen Joodschc en Grieksche opvattingen.
„Mozes wollte nicht das Eigentum ab-
schaffen, er wollte vielmehr, dasz jeder
dessen besasze, damit niemand durch Ar-
mut ein Knecht mit knechtischer Gesin-
nung sei, Freiheit war immer des groszen
Emancipators letzter Gedanke und dieser
atmet und flammt in allen seinen Gesetzen,
die den Pauperismus betreffen. Die Skla-
verei selbst haszte er iiber alle Maszen
11. s. w.
De tegenovergestelde opvatting van vrij
heid vinden wij o. a. in zijn Ludwig Börne,
in dat kostelijke verhaal van het porcelein.
„Ich habe noch diesen Morgen," setzte
Börne hinzu, „ihn bewundert, als ich in
diesem Buche, das hier auf meinem Tische
liegt, er zeigte auf Thiers' Revolutionsge-
schichte die voTtreffliche Anekdote las,
wie Napoleon zu Udine eine Entrevue mit
Kobentzel hat und im Eifer des Gesprachs
das Porzellan zerschlagt, das Koben^el
einst von der Kaiserin Katharina erhaiten
und gewisz sehr liebte. Dieses zerschlagene
Porzellan hat vielleicht den Frieden von
Campo Formio herbeigefiihrt. Der Kobent
zel dachte gewisz: „Mein Kaiser hat so
viel Porzellan und das giebt ein Unglück,
wenn der Kerl nach Wien kame und gar zu
feurig in Eifer geriete, das Beste ïst, wir
machen mit ihm Friede." Wahrscheinlich
in jener Stunde, als zu Udine das Porzellan-
service von Kobentzel zu Boden purzelte
und in lauter Scherben zerbrach, zitterte zu
Wien alles Porzellan, und nicht blosz die
Kafieekannen und Tassen, sondern auch
die chinesischen Pagoden, sie nickten mit
den Köpfen vielleicht hastiger als je, und
der Friede wurde ratificiert. In Bilderladen
sieht man den Napoleon gewöhnlich, wie er
auf baumendem Rosz den Simplon be-
steigt, wie er mit hochgeschwungener Fah-
ne über die Brücke von Lodi stürmt u.s.w.
Wenn ich aber ein Maler ware, so würde
ich ihn darstellen, wie er das Service von
Kobentzel zerschliigt. Das war seine er-
folgreichste That. Jeder König fiirchtete
seit dem für sein Porzellan, und gar beson-
dere Angst iiberkam die Berliner wegen
ihrer groszen Porzellanfabrik. Sie haben
keinen Begriff davon, hebster Heine, wie
man durch den Besitz von schönem Porzel
lan im Zaum gehalten wird. Sehen Sie z. B.
mich, der ich einst so wild war, als ich
wenig Gepack hatte and gar kein Porzel
lan. Mit dem Besitztum, unci gar mit ge-
brechlichem Besitztum kommt die Furcht
und die Knechtschaft. Ich habe mir leider
vor kurzem ein schönes Theeservice ange-
schafft die Kanne war so lockend prach
tig vergoldet auf der Zuckerdose wat-
das eheliche Gliick abgemalt, zwei Lieben-
den, die sich schnabeln auf der einen
Tasse der Katharinenturm, auf einer an-
diern die Konstablerwache; lauter vater-
landische Gegenden auf den übrigen Tas
sen. Ich habe wahrhaftig jetzt meine liebe
Sorge, dasz ich in meiner Dummheit nicht
zu frei schreibe und plötzlich fliichten
müszte. Wie könnte ich in der Geschwin-
digkeit all' diese Tassen und gar die grosze
Kanne einpacken! In der Eiie könnten sie
zerbrochen werden, und zurücklassen
rnöchte ich sie in keinen Falie. Ja, wir
Menschen sind sonderbare Kauze! Dersel-
be Mensch, der vielleicht Ruhe und Freude
seines Lebens, ja das Leben selbst aufs
Spiel setzen würde um seine Meinungsfrei-
heit zu behaupten, der will doch nicht gern
ein paar Tassen verlieren, und wird ein
schweigender Skiave, um seine Theekanne
zu konservieren. Wahrhaftig, ich fühle,
wie das verdammte Porzellan mich im
Schreiben hemmt, ich werde so milde, so
vorsichtig, so angstlichAm Ende
glaub' ich gar, der Porzellanhandler war ein
österreichischer Polizeiagent und Metter-
nich hat mir das Porzellan auf den Hals
geladen, um mich zu zahmen. Ja, ja, des-
halb war es so wohlfeil, und der Mann so
beredsam. Ach, die Zuckerdose mit dem
ehelichen Glück war eine so süsze Lock-
speise! Ja, je mehr ich mein Porzellan be
trachte, desto wahrscheinlicher wird mil
der Gedanke, dasz es von Metternich her-
rührt. Ich verdenke es ihm nicht im min-
desten, dasz man mir auf solche Weise
beizukommeu sucht. Wenn man kluge Mit-
tei gegen mich anwendet, werde ich nie
unwirsch; nur die Plumpheit und die
Dummheit ist mir unausstehlich.
Gelijk men ziet, worden beide opvattin
gen van het woord vrijheid bij Heine ge
vonden, doch natuurlijk kan men opmer
ken, dat hier eigenlijk de ethicus Börne en
niet de aesthetikus Heine aan het woord is.
Ten slotte de vraag waar komen de
twee zoo tegenovergestelde beteekenissen
van dit woord vandaan
Volgens Mommsen bevat de geschiedenis
van Europa niets anders dan den strijd tus
schen de opvattingen van het Oostersch
sultanaat en die van de Westersche burger
vrijheid, wij zullen zien, dat de dubbele be
teekenis van het woord vrijheid, deze mee
ning steunt.
Dr. Bierens de Haan heeft onlangs voor
de Leidsche studenten een rede gehouden,
waaruit blijkt, dat hij hoopt op een nieuwe
cultuur, die een synthese zal zijn van Jood-
sche en Grieksche opvattingen. Deze hoop
dekt zich volkomen met de mijne, doch ik
kan dezen eminenten kenner der antieken
niet toegeven, dat het essentieele van de
Grieksche opvattingen zou zijn „het kosmi
sche", hetgeen trouwens geen tegenstelling
is van het ethische. Ik voor mij zie het bi-
zondere van den Griekschen geest juist
daarin, dat zij het individu uit het kosmisch
verhand hebben losgemaakt, zij hebbén de
persoonlijkheid ontdekt, de tegenstelling: Ik