ALGEMEEN WEEKBLAD
Gedempte Oude Gracht 63.
Telefoon 141. HAARLEM.
De Watersnood.
Oe Jaargang.
ZATERDAG 29 Januari 1916
No. 5
Het Bloemendoalsch Weekblad.
Prijs per jaar
2,60
Prijs
per nummer
25 eents.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN".
Kantoor voor redactie en administratie:
Adrerteutiën
10 cents per
regel
bij contract
belangrijke
korting.
II
t nummer bestaat uit 4 bladzijden.
nood in de geteisterde provinciën
root. Helpt, heipt allen, naar ver=
èn. ,,Het Bloemendaalsch Weekblad",
Oude Gracht 63, Haarlem, neemt
gelden voor de slachtoffers in ont=
ist, en belast zich met de doorzending
•van aan de Watersnood=Commissie
Lmsterdam. In elk nummer van ons
zullen de giften verantwoord worden,
gekomen zijn reeds
Wf 10
C. de W=10,
v. RS,
n het onzen lezeressen en lezers
.^kkelijk te maken leggen wij in ons
1 ditmaal een inteekenkaart, en ver=
ven hen, ons die ingevuld en van
dteekening voorzien even terug te
iden.
Mr. TIDEMAN AAN Mr. F. M.
HOLDERT.
VI.
Amice.
e hier het stuk, dat de heer Alberts,
icteur vau het nieuwe tijdschrift „De
liek", gelegd heeft in de 2e aflevering
j-van. Het is als het ware de kristalli-
ing van de huppel-gevoelens van de ik
zeggen onnoozele menschen, bij welke
öder en uw smokkelbroer populair
jen geworden. Het is een zeer onbe-
iijk stuk. The king can do no wrong, in
constitutioneelen staat is de koning per-
ilijk niet aansprakelijk. Men wendt zich
tot de Koningin met dergelijke drin-
ie wilsuitingen, hoogstens met verzoe-
maar dan alleen in zaken, waarin Haar
lens de wet vrijmacht van beschikking
iint. In deze .had de Koningin, al
t in Haar naam recht gesproken, niets
schikken, en Haar dan toch daarbij te
n is Haar persoonlijk naderen, met
erlangen, dat Zij zichzelf zal stellen
l ii de wet. Grooter onbeleefdheid is
denkbaar. Nu gaat het beginnen.
De naam van onze Koningin
misbruikt!
Zaterdag 4 December 1915 werd een
Nederlandsch staatsburger, die zich
eeen wettelijk strafbaar feit had schul-
gemaakt, die slechts, profiteerend vau
voorrecht Nederlander te zijn, en dus
zijn stem te verheffen, waar hij meent
onze regeering een verkeerden weg is
eslagen, gevangen genomen in naam
Koningin!
k weet niet of men Haar, die er een eer
pleegt te stellen af te stammen van den
ten revolutionnair tegen dwingelandij
willekeur, al heeft medegedeeld, wat
;ar hoogste regeering, bang voor een
\ortgezette chronique scandaleuse van
\sdrijven als verboden tin-uitvoer, als
protegeerden smokkelhandel door mi-
\itersvrienden, als onder - een - hoedje-
elen met nooit als zoodanig erkende
litsche consuls, die valsche passen uit-
ven en zoo de gelegenheid openen voor
overheerschers van ons arm broeder-
ilk, om nog meer en nog grondiger dat
klagenswaardig landje te mishandelen
h te vermoorden, als domme boeren-
evoorrechting in strijd met alle wetten
an kinderlijk begrip, die zelfs een depar-
mentsklerk behoort te kennen, laat staan
en die zich noemt minister, hoofd van
en zoo belangrijk factor in ons staats
iezen als landbouw en veeteelt is, als
iet slappe bewaken van onze grenzen
(oor wachten, die de smokkelaars dienden
u hen beschermden tegen het speurend
iog van hun superieuren a 200 mark per
>ersoon! als het moreel en geestelijk doo
ien van de beste elementen in ons volk
loor tot niets nutte volgehouden mobili
satie, tot niets nut, waar de regeering toch
liet van plan schijnt ooit op eenige kracht
dadige wijze haar verontwaardiging te
riten over de misdaden van een barbaren-
eolk, dat omversehopte met een schop van
zijn gespoorde rijlaars, wat eeuwen van be
schaving, van kunst, van menschenliefde,
van wetenschap en godsdienst hebben op
gebouwd, ik weet niet of men Haar, die
..edwongen schijnt een regeering de Hare
te noemen, die zulks en erger te verbergen
heeft, dit ongehoorde feit heeft medege
deeld. Maar als Zij het weet - als onze
Koningin, die jaren terug, bij het graf van
De Coligny verklaarde trotsch er op te
zijn, dat Fransch bloed in haar aderen
vloeit, als de moeder van ons prinsesje,
van wie wij hopen, dat zij de traditiën van
de vrienden van ons volk zal voortzetten,
weet, dat men Haar naam heeft misbruikt
om een misdaad te dekken tegen alle pri
vilegies van vrijheid, eerlijkheid en recht
vaardigheid, die ons land steeds hebben
gemaakt tot een vrijhaven voor verdrukte
beschaving, miskende wetenschap en ver
volgden godsdienst, als de Koningin
weet, wat men in naam der Koningin heeft
gedaan, dan zal de vrijheidszin van de
Oranjes bij Haar in opstand komen tegen
de verkrachting van wat in Haar oogen
steeds Hollands dierbaarst bezit is ge
weest! Ik sta er op hier te beweren, met
alle kracht die in mij is, dat, wat ons moge
teleurstellen: ministers, parlement, hooge
militaire autoriteiten, dat, wat moge val
len van dit alles, door den superieuren wil
van een hoogstaand en door traditie gehei
ligd volk, Zij zal blijven het middelpunt
waarom wij ons scharen, Zij onverdacht
zal blijven de superieure Vorstin, die slechts
ns welzijn wil, ook al moest Zij zich daar
door stellen tegenover een slapend parle
ment en een onwaardige regeering. Ik, als
vrij Nederlander, sta er op te verklaren,
dat Zij liever ons volk zal voorgaan naar
de rampen en offers, die een moderne oor
log met zich brengt, dan te berusten in een
materieele wolvaart, die beteckeiit een mo-
reele nederlaag, een die gekocht is met
de eer van ons Nederlandsche volk! Ik
beroep mij op H. M. de Koningin, Ons
volk ziet naar haar op en vraagt Haar een
einde te maken aan de onzekerheid en de
halfheid, die bezig zijn een van de edelste
volken van Europa te degenereeren!
En ons beroep zal niet vergeefsch zijn.
Van onze regeering zou ons volk eischen
de onmiddellijke invrijheidsstelling van
den eenigen man, die durfde spreken voor
liet waarachtig welzijn van zijn land, ware
het niet, dat wij den moed misten nog iets
van deze regeering (ik zonder een enkelen
man uit), te verwachten, dat naar kracht
en verstand en weldenkendheid zweemt.
Wij vragen onze regeering niets, omdat
zij ons niets zal geven. Wij vragen niets,
wij, het Nederlandsche volk, zullen zelf
rechten.
Het feit, dat den 4den December j.l. onze
harten in beroering bracht, zal de vlam
zijn, waarmee men de lont heeft ontsto
ken. Die smeult nu door, weidenkenden en
moedigen zullen haar aanwakkeren, zij zal
doorkruipen en grooter worden, zij zal
doordringen tot in het hart van den kruit
kelder, en daar zal zij haar werk doen. En
wee dan, wee dan zij die op dat moment
niet aan de zijde van onze belangen staan.
In naam der menschheid, in naam der
rechtvaardigheid, waarvan de Elf Provin
ciën waren de schoone voorvechtsters en
pionieren, eisch Ik herziening van dit
bevel tot inhechtenisneming, waarvoor de
naam van onze onaantastbare Souvereine
is misbruikt, en eisch ik onderzoek van
alle beschuldigingen, zoowel tegen minis
ters als privaat personen, die in de loop der
maanden zijn geuit en onweersproken zijn
gebleven!
Wij, Nederlanders, wij wenschen klaar
heid, wij wenschen te weten wat men met
ons voor heeft en wat er gebeuren gaat en
gebeurd is.
En de stem van het Volk is de stem van
God!
Joh. C. P. Alberts.
De cursiveeringen zijn van mij.
T.
De overspannen toon, de keur van op
gezwollen woorden, de zelfverheffing (wie
is de heer Joh. C. P. Alberts in Neder
land, dat hij zich de stem des volks noemt?)
de afwezigheid van elke oorspronkelijke
gedachte, ze wijzen op ziekelijke navolging
I van Schroder's quasi-geniale grofheid. Mijn
hemel, wat geeft die menschen toch het
recht zich bij uitstek Nederlandsch te noe
men „De Kroniek" Nederlandsch Het
opzet van dat blad is de ijdeiheid van rijke
en adellijke lieden te streelen, door hunne
gelaatstrekken, hunne kleeding en manie
ren, voor te stellen als van zelf bewonde
renswaardig, als op zich zelf de moeite
van het bekijken waard: Engelsche en
Fransche tijdschriften hebben tot voorbeeld
gestrekt bij de uitvoering van dit geschrift.
Het heeft de strekking pro-geallieerd te
werken, iets van de Engelsche en Fransche
wereld-van-vermaak in Nederland over te
planten, opdat wij onzen eigen eenvoudigen,
goed ronden en meer burgerlijken aard lee-
ren verloochenen.
Het stuit mij tegen de borst.
Intusschen kan ik niet nalaten tot u de
vraag te richten: is er in de laatste dagen
tusschen u en „De Telegraaf", de bron ook
van zulke schrijverij, ook iets gebroken
Ik kan mij niet voorstellen, dat gij die in
fatsoenlijke goedmoedige Nederlandsche
kringen verkeert, u niet zoudt willen los
rukken uit de omgeving van dit blad. Do
it now. Laat u niet beïnvloeden door het
woordeereraad. De ondervinding, die Ne
derland met den eereraad in het Kuyper-
schandaal heeft opgedaan, smaakt niet
naar meer. Bovendien, zooals de „N. Ct."
zeide, hier is niet meer voor iemand eer
te behalen. Do it now. Zorg dat gij komt
uit die kwade piek in ons land, die nu zich
zelf verteert.
Het is een vriendschappelijke raad. Geeft
gij er gevolg aan, dan verneem ik dit, dan
is deze brief de laatste, dien ik u openlijk
schrijf. T.
TOLSTOÏl) VERSUS NIETZSCHE.
Die Religion ist ein gewisses, von dem
Menschen festgestelltes Verhaltnis seiner
einzelnen Persöhnlichkeit zu der unend-
lichen Welt oder ihrem Ursprung. Die
Moral aber ist der ewige Leitfaden des
Lebens, der aus diesem Verhaltnisse
entsteht.
Graaf Leo Tolstoï.
Widerspriiche der Empirischen Mo
ral. 1895. Deutsch von Louise Flachs
Separat Abdruck aus der Wochen-
schrift „Die Zeit".
„De Nieuwe Courant" bevatte in Juni
1915 eene polemiek over een brief, dien
Leo Tolstoï de vader in 1905 geschre
ven zou hebben om „onthouding" in den
oorlog tegen Japan, aan alle ware christe
nen aan te bevelen. Het is naar aanleiding
van deze polemiek dat ik de aandacht
wilde vestigen op een boekje, waaraan ik
reeds bovenstaand citaat ontleende. (Al
gemeen bekend zal het wel niet meer zijn
ik kocht het 20 jaren geleden en was
het vergeten totdat door genoemde
poiemiek mijne aandacht er op werd ge
vestigd). In onze dagen nu de predi
kanten door de rechtbank veroordeeld zijn
tot gevangenisstraf, wegens verspreiding
van het „Manifest" (tot dienstweigering),
heeft het dubbele actualiteit.
Dubbele actualiteit, zeg ik, want een mij
bekend pro-Duitscher verklaarde mij dat
de „sentimentaliteit voorbij moest zijn.
Thans golden alleen KRACHT en MACHT,
of om in de taal van Nietzsche te spre
ken thans geldt alleen: heerschersmo-
raal. Medegevoel voor den evenmensch,
voor wat zwak, wat teeder is heet
om bij Nietzsche's terminologie te blij
ven: slavenmoraal. 2)
Het lijkt noodzakelijk daar zonder op
houden tegen op te komen. De dienstweige
ring blijft daarbij natuurlijk buiten bespre
king.
„Gij zult" zegt Christus „het ge-
krookte riet niet breken." Elders: „Ik ben
niet gekomen om den vrede te brengen,
maar het zwaard." Te Jeruzalem wierp
Hij de kooplieden met den geesel den tem
pel uit.
Het ontbrak dus den Stichter des Chris
tendoms niet aan kracht, niet aan heilige
verontwaardiging. Maar juist dat krachts-
bestaan kreeg goddelijke wijding door
ontferming van den sterke over wat uit
zich zelf zwak en teeder, toch ook Gods
schepping is.
Hoort nu hoe Tolstoï, Nietzsche bestrijdt.
Die bestrijding is belangrijk, omdat zij niet
behelst een aanprijzing van een weerloos
christendom. Maar omdat daarin wordt
aangetoond dat de philosophic van Nietz
sche het dierlijke in den mensch op den
voorgrond stelt. Aangetoond dat Nietz
sche's leer de victorie van den hartstocht.
niet de overwinning van het verlievenste in
den mensch voor het hoogste verklaart.
Er zijn zegt Tolstoï drie „Religio-
nen" of levensbeschouwingen.
Want gelijk het motto reeds zegt is
godsdienst een zekere opvatting van den
mensch omtrent de verhouding tusschen
zijn eigen persoonlijkheid en de oneindige
Wereld.
Eenige opvatting moet elk mensch daar
omtrent hebben, omdat reeds spoedig tot
zijn bewustzijn doordringt dat hij, reeds bij
het begin zijns levens veroordeeld te ster
ven, de verantwoordelijkheid zijner hande
lingen steeds met zich mee draagt. Hii,
alleen, dus afgezonderd te midden van een
eeuwige, streng geregelde en onbegrensde
wereld.
De vraag „waarom dringt zich dan
ook zeer spoedig aan zijn geest op
Die vraag loste de Oudheid in denzelfden
zin op tweeërlei wijze op. Voor het indi
vidu en voor verzamelingen van indivi
duen heeft volgens die oplossing het
bestaan hier op aarde ten doel het verkrij
gen van liet hoogst mogelijke geluk.
Het Boedhisme, het Laotse-isme, de Is
lam, zijn voorbeelden van de eerste op
lossing.
De Chineesehe en Japansche eered'ier
sten de Joodsche leer van het uitver
koren volk, de staatseultus der Romeinen,
zijn van de tweede oplossing voorbeelden,
die eerst in een later tijdperk van de men-
schelijke ontwikkeling optreden.
De derde oplossing is liet christendom,
dat de leer verkondigt dat de beteekenis
van het leven niet bestaat in de bereiking
van een persoonlijk doel of van eenzelfde
doel door een aantal menschen, maar dat
het leven alleen bestaat in onderwerping
aan den Wil, die al wat bestaat, geschapen
heeft.3)
Onder de beschaafden der wereld nu
zegt Tolstoï is wijd en zijd de meening
verbreid, dat zij zich op zulk eene hoogte
van ontwikkeling bevinden, dat zij geen
godsdienst meer noodig hebben. Maar daar
ieder omtrent zijn verhouding tot het on
eindige een denkbeeld moet hebben, verval
len zij, die zoo denken, tot dat der eerste
heidenen, of dat der daarop volgende tijden
terug. D. w. z. dat zij dus hun persoonlijk
welzijn of dat van een verzameling indi
viduen een Staat het hoogste en
eigenlijk de eenige reden achten, waarom
zij hier op de wereld zijn.
De tegenstelling tusschen beide opvattin
gen (christelijke en niet-christelijke)
scherp te hebben aangetoond, is de
taak geweest, die Nietzsche zich zelf heeft
gesteld. Daarbij heeft hij glashelder be
wezen, dat de niet-christelijke wijsbegeerte
ontoereikend is om den mensch er toe te
brengen het deel te kiezen der menigte, die
„den Uebermenschen als Podium dient."
Dat kan alleen zegt Tolstoï de chris
telijke leer, die eischt dat de mensch zijn
leven wijdt aan de belangen van anderen.
Van verzoening dier beide beschouwingen
kan geen sprake zijn. Nietzsche koos met
verachting van den christelijken gods
dienst als slaven-moraal, de moraal van
den heerscher.
Evenmin kunnen de christelijke zedeleer
en de grondstellingen van de on-christe-
lijke wetenschap verzoend worden.
De laatste gaat, wat de maatschappij
betreft, uit van een onderstelden strijd om
het bestaan, waarin de sterkste (de beste)
overwint.
Tolstoï merkt daarbij terecht op dat
het leven van de geheele „organische" we
reld en, dus ook van den mensch, aldus
beschouwd wordt uit een dierlijk oogpunt.
En zoo opgevat moet de slavische pro
feet het werkelijk bestaan van dien strijd