ALGEMEEN WEEKBLAD Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM. Ua. ng ZATERDAG 19 Februari 1916 No. 8. Het Bloemendiolsch Weekblad. Prijs per jaar f 2,6» I'rijs per mi miner 25 cents. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie: Advertentie:! 10 cents per regel bij contract belangrijke korting. 3.:mmer bestaat uit 4 bladzijden. ingen dr. J. I). Hier ens de haan. III. dezen, derden, avond zou spreker behandelen. us is het, tbc de oude Grieksche erte afsloot en haar een vorm gaf, 1 zij aan het christendom dienen Ionische en Eleatische philosophic, mes, Plato, Aristoteles, de Stoa, het he als beken, die samenvloeien in den stroom van het Neo-Platonisme. ius is een nieuw-Platonist. Hij stu- aan de hoogeschool te Alexandrië. de Oostersche gedachten 'aan de ie verbinden, en zint op studierei- ar Perzië en Indië, komt omstreeks ;r Rome waar hij zelf de wijsbegeer- eeert. Behalve een groot denker ok een edel mensch. Na een leven eid en toewijding sterft hij in 270. ,d van Plotinus kenmerkt zich door verlangen; in Rome zijn verschei- igieuze genootschappen gevestigd, istendom komt tot grooter omvang, :erlang de cultuur der toekomst be- icn. Tegelijk met Plotinus leeraren •candrië de kerkvaders Clemens en nes. En ook Plotinus' leer ademt een azen geest; zij is afgeleid uit het van een goddelijk wereldwezen, -toa leerde, dat de godheid in den immanent is; God bewoont de we- r verschijningen. Zij herleidde dus keren zin het goddelijke tot het men- e; bij Plotinus is het juist anders- t Goddelijke heeft den nadruk; de li is aan het Goddelijke ontsproten ert daartoe weer; de mensch is niet i s een mensch, doch tot het hoogste iiachte; door de extaze kan hij zich n liet menschelijke verheffen, naar het •.lelijke. Stoa zette den mensch op zichzelf, Plotinus wil den mensch vergodde- ïem herleiden tot zijn ware, dat is ciijke wezen en tot de Godheid voeren. V. at de verhouding nu betreft van den :n nsch tot die wereld, waarvan het god- i het steunpunt is, Plotinus ontwerpt i erband geen natuurleer, maar eene ilogie of godsleer. Wie de verhouding dien God en de ervaarbare wereld grijpt het leven. Het gaat er niet de verschijnselen der ervaarbare we- tc onderzoeken en te rangschikken, deze verschijnselen dienen te worden .ra,;;ebracht tot hun diepsten grond; le en en wereld, mensch en menschheid zijn iils te begrijpen indien men begint bij iodheid. Men heeft zich dus te bepa- de Godsgedachte. Maar wie is God? vraag 1 ntwoordden de oude ürie- ,Je Hebreeën gemakkelijk; en Plato hadden de eigenlijke Jee niet aangeroerd; Aristoteles be- le het Godsbegrip wijsgeerig, voor het als het beginsel der wereldbeweging; nis echter is de eerste, die de volle rte van dit probleem gevoelt. En tot sing doet hij den stoutsten greep. Bo- :i' de twee werelden die der verschij- an en die der ideeën (denk aan to) plaatst hij de, deze beide i .gestelde werelden overtreffende, God- God is boven alles. Deze uit- aak is niet bedoeld in den gebruike- zin, dat God de hoogste macht Immers hierbij is God als machtiger >:'i. Je mensch, en dus nog menschvormig it; maar Plotinus bedoelt: God is van alles wat in de wereld is. God met andere woorden, geen eigen- ipen, geen zijn, geen schoonheid, geen dniets zegbaars is aan Hem. God ven onze bepaling, en slechts in de ■e is hij kenbaar. n denke niet, dat in deze ontkenning Plotinus het Godsbegrip zou zijn weg- eldneen, langs den „weg der ont- ng", is de volkomen boven-alles heid God te begrijpen. Als Plotinus zegt: is boveu het goede uit, dan be nt zulks, dat wij langs den weg net goede God bereiken kunnen, die de orong, het beginsel van het goede is. En is het beginsel van het goede, van het schoone, van het ware niet boven het goede, boven het schoone, boven het ware zelve uit Deze weg door het schoone, door het goede, enz. naar het beginsel van dat alles, is de mystieke weg van de ken nis der Godheid. Met deze overwegingen geraakt Ploti nus in de hoogste sfeer; hij moet nochtans terug in de sfeer der wereld, want philo sophic is ten slotte wereldleer, en Plotinus zal het verband tuschen die wereld en de Godheid hebben aan te wijzen. Vergelijken wij de Grieksche en Oud- Testamentische opvatting van het verband tusschen God en wereld, dan zien wij, hoe de laatstgenoemde de wereld als eene vrij willige schepping Gods zag; God was vrij machtigheid. (Deze opvatting van den vrijmachtigen heerscher komt voort uit het begrip der oud-Aziatische monar chie.) Bij deze opvatting is er geen noodwendigheidsverband tusschen God en wereld; immers de wereld had er ook kunnen niét zijn, of anders zijn, al naar Gods luim. Voor Plotinus echter is God de grond der wereld, is de wereld de gevolgtrekking uit God; een gevolgtrek king zonder grond is evenmin mogelijk als een grond zonder gevolgtrekking; een we reld zonder God is evenzeer ondenkbaar als God zonder wereld. De wijsbegeerte neemt geen toevalligheid aan, maar zoekt het logisch verband. Plotinus zegt: Er is geen rechtstreeksch verband van de Godheid tot de ervaarbare wereld. De Godheid brengt uit zichzelve voort niet deze wereld, maar de sfeer der eeuwige wetten, waarheden, beginselen; hetzelfde wat Plato de ideeën-wereld noemde. Deze ideeën-wereld straalt van de Godheid uit, eeuwig, onverzwakt. Zij is de wereldrede. I)e ideeën-wereld is als een aureool die het goddelijk lichtpunt omringt. De ideeën-Wereld heeft een eeuwigen glans, zoo spreekt Plotinus met zijn hoogen aesthetischen zin, de ideeën, wetten, beginselen, soorten, zijn onver mengd met stof, zijn zuiver; de glans der zuiverheid is de schoonheid der ideeën. Kon nu uit het Goddelijke de Ideeën wereld uitstralen, die abstracte ideeën kun nen zich ecliter maar niet zoo tot de con crete, ervaarbare wereld zetten; eerst moet de ideeën-wereld uit zich voortbren gen een krachtenstelsei. De ideeën moe ten werkende wereldmachten worden. Dit geschiedt in de wereld. De Wereld-rede brengt uit zich voort: de Wereldziel. Plotinus rangschikt nu zooten eerste de Godheid; dat is het middelpunt; daar om- henen als een vaststaande cirkel, de ideeën wereld, en daaromhenen als een bewegende cirkel, (beweging toch is het beeld van de kracht), de wereldziel. De buitenste, de bewegende cirkel bevat alle ideeën even als de binnenste, echter niet in stralende zuiverheid gelijk daar, doch als machten, die aan een ervaarbare wereld vorm ge ven. Zoo stelt Plotinus eene Goddelijke drievuldigheid: Ten eerste de Godheid zelve (in de christelijke drieëenheidsleer: Vader); ten tweede de zuivere Ideeën wereld (Zoon), waarin de Godheid zich weerspiegelt; ten derde de wereldziel (Hei lige Geest). Zoo daalt Plotinus trapsgewijze tot aan de ervaarbare wereld. Hij heeft het ver hevene aangeraakt, en zal dat niet meer loslaten; zijne leer der Drievuldigheid is de grondslag tot het begrip dier wereld. De ervaarbare wereld vloeit dus voort uit deze Goddelijke drievuldigheid, maar hier doet zich de vraag voor: Hoe kan aldus het ongoddelijke uit het Goddelijke voortkomen Waar vandaan komt het booze Deze vraag hield in Plotinus' tijd de gnostieke philosophen bezig; ook in de christelijke kerk kent men deze gnostieken. De gnostiek is herkomstig uit de Perzische religie, die de wereld als een eeuwigen strijd zag tusschen twee goden, Ormuzd en Ahriman, d. i. de macht van het goede en die van het kwade. Deze opvatting nu werd door de gnostische philosophic gepla- toniseerd; het goede noemde zij dan de ideeën-wereld, het kwade de waarneem bare wereld. Met deze heerschende ge dachte moest Plotinus rekening houden. Plotinus lost het wereld-vraagstuk aldus op: De drievuldigheid GodIdeeënsfeer— Krachtensfeer is als een, neergaande, reeks in het goddelijke wezen; deze neergaande trappenreeks kan echter niet in 't einde- looze zich voortzetten, daar alsdan nimmer een concrete verschijn'ngenwereld tot stand kwam; er is dus een grens noodig, en deze grens, zegt Plotinus, wordt door de We reldziel gezet in de stoffelijkheid, waaruit zij de ervaarbare wereld maakt. Stoffe lijkheid is de eerste onderlaag; op haar stort zich de Wereldziel met al hare krachten om erop te bouwen die ver schijningenwereld, welke dus wel uit stof fen gevormd is, maar bezield met het god delijke. De Stoffelijkheid is beneden alle bepaling, zooals de Godheid boven alle be paling is; zij is het Niet; de Godheid is het hoogtepunt der wereld, de Stoffelijkheid het ondervlak. De mensch verkeert in een tweeledige wereld van Goddelijkheid en Stoffelijkheid. Ook de ervaarbare wereld, hoewel op het Niet gebouwd, heeft schoonheid, doch niet in gelijke mate als de Wereldrede. Is de laatstgenoemde volstrekt schoon om de zuiverheid der door de stof onbesmette ideeën, de ervaarbare wereld ontleent hare schoonheid aan de krachten der goddelijke ziel, die er zich in heeft u't- gesproken; de aanwezigheid van het Stof felijke sluit wel eene volkomen zuivere schoonheid uit, maar toch straalt deze we reld in elk voorwerp glans af. Velen ver klaarden die schoonheid der ervaarbare wereld uit de samenstelling van elk voor werp, uit de harmonieuze verhouding. Maar Plotinus komt hiertegen op. Dus zou 't onsamengestelde niet schoon zijn vraagt hij, het licht niet, het water niet, het vuur niet? Dus niets zou schoon zijn op zichzelf Neen, zegt hij, het voor werp, het zichtbare is schoon, wijl het staat in den glans van zijn idee. Bij voorbeeld, de menschelijke ziel heeft zich aan het stoffelijke doen gelden, zoo kwam het menschelijk lichaam tot stand. Als nu het hoogste zieleleven afglanst op het li chaam, dan is dat lichaam schoon. De schoonheid van het menschelijk gelaat is niet zijn regelmatigheid, maar zijn uitdruk king. De schoonheid moet worden gezocht in den afglans der goddelijke idee. Reeds Socrates wist dit, toen hij zeide, dat het belangrijke in de kunst was de afbeelding der tnenschenziel, en de nieuwere Griek sche en de Romeinsche plastiek zochten ook de gemoedsuitdrukking te beelden. Voor Plotinus is de ware menschelijke schoonheid de uitdrukking der innerlijke harmonie. De schoonheid is de straal van het Goddelijk wereldwezen op het men schelijk lichaam. Echter het stoffelijke mengt zich in dien straal, zij is niet volko men zuiver, niet louter idee; want geen plant, noch dier, noch eenig ding beant woordt aan zijn idee, (denk aan Plato); de zinnelijk waarneembare wereld is steeds betrekkelijk; zij is eigenlijk zoo ijl als een spiegelbeeld. Haar schoonheid is als de zonnestraal op het Niet. Hoezeer die schoonheid ons ook vermag te ontroeren, toch valt zij slechts op het onbepaalbare, op het ongoddelijke. In de zinnenwereld op zichzelve is geen schoonheid. De schoon heid op zichzelve is slechts in de wereld der ideeën. Plotinus zegt nu verder: Het leelijke is het booze. Overal in de ervaarbare wereld is het booze, dat wij ontvlieden moeten. (Zoo spreekt ook de Gnostiek, gelijk we daareven zeiden.) Maar dat booze sluit de schoonheid, den afglans van het godde lijke op de zinnenwereld niet uit. De Stoa zei: Het booze zijn onze men schelijke neigingen; verhef u daarboven, door in u zelf te keeren en redelijk te den ken. De evangelische moraal zegt: het booze is menschelijke moedwil. Beide be schouwen het booze dus als uitsluitend menschelijk. Bij Plotinus echter is het booze het benèden-menschelijke in ons; onze ziel moest zich in de stof boetseeren om mede tot menschelijke verschijning te worden; en die stof nu is het booze; de natuur-sfeer is het beneden-mensehelijke; onze neigingen, onze begeerten zijn het booze; het booze is een natuurfeit, maar het echte menschelijke heeft met boosheid niets te maken. Het booze, zegt Plotinus, is maar niet het resultaat van 's menschen moedwil, maar behoort onver vreemdbaar tot de natuur, tot de stoffelijke grondlaag; de ziel moest op die grondlaag worden gebouwd, doch zij verheft zich daarboven. Schoonheid en boosheid flankeeren elkaar in de wereld. De mensch wordt in zijn wezen door de boosheid niet aangeraakt De middeleeuwsche mystieke denkers, verwant aan Plotinus, zeiden: de mensch is de goddelijke vonk, die door niets kan worden uitgedoofd. Het middeleeuwsch verhaal van zuster Beatrijs, die aan het klooster en den staat der lichamelijke zui verheid ontvluchtte, en, na jaren berouw vol daar terugkeerend, ziet dat haar werk intusschen door de Heilige Maagd was ge daan, en men van hare afwezigheid dus niets bemerkt heeft, beduidt evenzoo de zedelijke onaantastbaarheid van het inner lijk. De mensch, voortgebracht door de we reldziel, kan het gelaat omhoog richten en de stralen der Godheid opvangen, en zijn moraal zal zijn: zich uit de materie, uit het stoffelijke te bevrijden, om te stijgen tot loutere aanschouwing van God. De mensch is uit God neergedaald, en kan tot Hem wederkeeren. Plotinus heeft de tweeledigheid van het wereldsch bestaan beseft. De wereld is hem niet een dadelijk voortvloeisel uit de Godheid. Immers de Godheid moest alvo rens de wereld te kunnen bouwen, eerst Haar tegendeel stellen: de stoffelijkheid. Eerst op dezen grondslag werd gebouwd de verschijningenwereld, die dus stoffelijk, maar nochtans ook van goddelijken vorm is. De mensch neemt deel aan een zinnelijke wereld en is toch van goddelijke natuur. Bezoekt de KRUYDER-TENTOON STELLING, Meesterlottelaan 16, dagelijks open van 114 uur, behalve Woensdags. Schilderijen Pastels Teekeningen Aquarellen. GEMEENTEBESTUUR. Donderdag vergaderde onze raad. Voor zitter de burgemeester. Afwezig de heeren De Roo van Alderwerelt en Van der Vliet. Onder de ingekomen stukken waren er eenige te laat geweest om ze nog in deze vergadering ter sprake te brengen. Naar aanleiding van een desbetreffende corres pondentie bespreekt de Voorzitter de ver strekking van regeeringsvet, hetwelk tot nog toe alleen maar om de zes weken ten onzent verkrijgbaar is. Het voorstel van B. en W. is nu, het daarheen te leiden, dat dit vet wekelijks te verkrijgen zal zijn; bij de voorgestelde regeling zal de gemeente per pond 2 tot 3 cent moeten bijpassen, waar toe een crediet van 300,en een tijdelijk voorschot van 500,— door de gemeente moet worden verleend. Op een vraag van den heer Koolhoven deelt de voorzitter mede, dat wel degelijk dit vet slechts voor on- en minvermogen den verkrijgbaar is, dat is voor lieden met 1000,inkomen en minder. Hij wijst er voorts op, dat deze verstrekking aan vele ingezetenen voordeel geven zal, daar dit regeeringsvet slechts 35 cent per pond kost, terwijl anders voor het vet in den winkel 55 cents moet worden betaald. Het voorstel wórdt aangenomen. De voorzitter vestigt er de aandacht op, dat men aan den Zijlweg beginnen zal met het leggen der waterleidingbuizen, en daar eerlang ook de kabels voor licht en tram zullen volgen, wijst hij erop, hoe de daar staande boomen toch zullen moeten ver dwijnen.- Daarom meent het dagelijksch bestuur, dat die boomen, nu ze nog geen blad hebben, maar alvast moeten worden gerooid, daar ze toch niet te behouden zul len zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1916 | | pagina 1