In dezen gevaarlijken tijd
J A. v. d. ENDEN. Coiffeur Bloemendaalschestr. 77
en Bloemend Apotheek, Bloemend, Weg.
Alleen echt met dit etiket.
I
naar de hel zou gaan.
Kruijt er niet vies van,
eedigende praatjes om-
bij de goêgemeente te
EKEN, ENZ.
:s", het nieuwe Groot-
ekblad, ligt het eerste
;e schrijftafel. De re-
D. J. Bodenstein, dr.
i mr. W. J. L. van Es
ding, dat het blad zich
belangen van den Diet-
ie geheele wereld, en in
die van zijne hoofdtak-
;che, het Vlaamsche en
sche, te zamen het Diet-
:mt als een levensbelang
1 het rijk in Europa en
Indien behoude zijn
riteit en politieke zelf-
ouvereine staat; daarom
ogen moeten worden ge-
iie het mogen bedreigen,
ook, hetzij van geweld-
reedzamen aard;
aatkundige verhoudingen
ie volk zoodanig worden
over zijne eigen lotsbe-
eschikke, en zich in de
Dntwikkele langs de lijnen
rakter en volkseigen aan-
wanneer Vlaanderens re-
ren geheel en uitsluitend
mden zullen berusten en
gewesten, bij voorschrift
t, de Nederlandsche Taal
1, die voor officiëele doel-
il worden, alleen dan zal
komst verzekerd mogen
:ht van het lijden en van
n dezen oorlog moet voor
volledige zelfstandigheid
2 Belgische staatsverband,
deren in een vrij en neu-
ïillende bijdragen noemen
mooie „Lied van Groct-
dit slot:
ïamsch, Zuid-Afrikaanscli,
m is anders,
des oceaans,
boven tijd,
er geesten strijd,
lood,
dood,
t,
iders.
r artikelen van prof. Bo-
Rietjens, De Clercq, A.
eren. We zullen later wel
d vinden, op dit weekblad
komen, naar èen ding moet
het hart; Het uiterlijk van
allerminst een aangenamen
cening van het omslag bij-
rij naar. Wat duivel, dat
als De Clercq toch zeker
j zullen daar dan ook wel
brengen. Men denke niet:
uiterlijk. De lezer, die zijn
kt, en daarvan moeten deze
hebben, wil samenhang tus-
en innerlijk. Zoo moge dan
kkelijk uiterlijk bij een eer-
:ing hem niet de lust tot
met het innerlijk benemen
sting van Polen", door Ar-1
:e, uitgave der vennootschap I
Cunst", te Amsterdam. Prijs
geeft een overzicht van de r
Idenarijen in het bezette Po-j
lgelijk, wat daar alles op
organiseerde wijze £e'
ield is. De schrijver waar-I
slotwoord voor de Duitscht
die in de veroverde landenI
nis brengen zal en de sclia-|
s.
ons een nummer van „Pj
et algemeen orgaan voor dtl
De Ned. Padvinders". Ef
t in, en heel wat aardigs e®
k. Dat erkennen we graad
g kost per jaar 2,25; lossej
:en 20 cent.
che bibliotheek" van den uit-
i. d. Ven te Baarn is wee'
een aardig werkje over
beperkte ruimte". Het boe»';
dzaak bestemd voor leeken
aantal zeer leerzame wenlK
rs, maar naar wij meene|
neergevorderden er nog ff£
uit leeren.
stelijkheid van een neteldoeksch zakje bo
ven een filtreer, of over de meerdere of
mindere smakelijkheid van steen dan wel
van metaal als materiaal voor de koffiepot.
Tot nog toe zijn allen het er echter over
eens geweest, dat een eerste vereischte
om koffie haar kracht en geurigheid te ge
ven, was kokend water. Met dit inzicht
moet men thans op gezag van een Duitsch
ehemicus breken. Deze man van de weten
schap heeft becijferd dat door het gebruik
van kokend water ongeveer 2A> van de
waarde aan de koffie wordt onttrokken,
terwijl 25 pCt. nutteloos achterblijft. De
nieuwste wetenschappelijk geoorloofde me
thode is nu, koffie te zetten van koud wa
ter. Men neemt hiervoor de gebruikelijke
hoeveelheid fijngemalen koffie, en schudt
die in een zorgvuldig gekurkte flesch met
koud water goed heen en weer. Dat schud
den herhaalt men om het uur. Den vol
genden dag heeft men dan een extract ge
kregen, dat in smaak en aroma verre de
volgens oude methode getrokken koffie
ivertreft. Het brouwsel dient, zegt het we-
enschappelijk recept verder, goed gezeefd
en voor het gebruik verwarmd te worden.
De koffiedik moet men niet weggooien,
doch er versche koffie bij doen en dan op-
ïieuw 'schudden. Niet minder dan 40 pCt.
remalen koffie wordt op deze wijze be
spaard.
Ijskasten zonder ijs. De Duitsche huis-
rouwen kunnen sedert eenigen tijd de
oordeelen genieten van een ijskast, zonder
at het haar een cent kost of ook maar
cenige moeite veroorzaakt. Haar huizen
in n.l. voorzien van koelkasten, die door
liddel van een vernuftige inrichting zon-
■r ijs de spijzen koel houden. Aan de ach-
■rzijde van zoon kast is een net van bui
en aangebracht, alle in verbinding staande
iet de waterleiding. Het koude water nu,
'at in de huishouding gebruikt wordt, gaat
rst door die buizen. Hierdoor krijgt men
ii voortdurende afkoeling. De nieuwe
uizen in Kopenhagen worden alle met zul-
kasten gebouwd en de waterleiding
ordt er op ingericht.
TOONEELOVERZ1CHT.
De vereenigde tooneelkunstenaars dat
an vacantie-spelers hebben onder lei-
:ng van A. van Sprinkhuijzen eene voor
stelling gegeven van het liefdedrama van
vlax Halbe: „Jeugd".
Ik wil hierover iets vertellen, omdat het
ne merkwaardig goede voorstelling was,
die ons eene groote verrassing bracht:
Martha Walden namelijk bleek ons een
'ineelspeelstertje van niet te onderschat
ten aanleg. Wij hadden haar, na eene ver-
enstelijke vertolking van Kathe in „Oud
Heidelberg" van vóór enkele jaren, uit het
i 'g verloren en dubbel was nu onze blijd-
- hap haar weer en zóó te zien.
Het drama „Jeugd" is al weer wat ver
nederd wat leven we snel! en on
danks de bekoring der handeling, moesten
wc somtijds glimlachen: „vieux jeu, een
etje sentimenteel, een beetje dik roman
tisch". Eén eigenschap van 'n persoon. Zóó
is pastoor Hoppe de naïeve goedheid, en
kapelaan Gregor van Schigorski het fana
tieke dogma, al is al weer iets meer scha
keering in de hoofdfiguren der liefdes
drama-personen, in Annchen en in Han
sdien. Het „geval"- is in het kort aldus:
Annchen woont in een woning van haar
oom, pastoor Hoppe, waar ook de fana
tieke kapelaan Gregor van Schigorski
woont, die haar graag in een klooster wilde
hebben, omdat zij „een kind van de zonde"
is. Pastoor Hoppe heeft menschelijker in
zichten en de jonge student Hans Hartwig
doet haar elke kloosterneiging absoluut
vergaan. Zij krijgt hem lief en hij haar en
zij geeft zich aan hem.
Haar jongere stiefbroeder, Amandus, een
zwakke van geest, die ongearticu'eerde
natuurgeluiden maakt een heerlijke rol
voor een temperamentvol acteur— komt
achter die verhouding, wil Hansje dood
schieten, maar raakt Annchen, die sterft.
Kapelaan van Schigorski wil haar „pecca-
vihooren, maar de menschelijke pastoor
Hoppe geeft haar, vóór het te laat is, ab
solutie.
Martha Walden als Annchen roemde ik
reeds. Zij was er zoo in, dat zij bleek werd
bij de liefdesomarming van Hansje, die
door Frits Bouwmeester heel levendig,
frisch en lenig werd gespeeld. De oude
heer Faassen gaf eene pracht-creatie van
den gemoedelijken pastoor Hoppe. Schit
terend! Ja, ja, die oude garde.... Voge-
ding was de fanatieke. Wij zagen hem wel.
Misschien een beetje te veel in één kleur.
Charles Gilhuijs kon zijn temperament gé
ven aan de rol van Amandus. Alles en
alles: eene goede voorstelling, waar wij Van
Sprinkhuijzen dankbaar voor kunnen zijn.
De regie was in handen van L. H. Chris-
pijn en de voorstelling en het milieu was
vol stemming. Jammer dat het tooneeltje
in het Centraal-theater wat al te klein is,
zoodat de menschen op 't tooneel elkaar
„op 't lijf" spelen moesten.
Edmond Visser.
„De Winkeldochter" (la demoiselle
de Magasin), comédie van Fran
cois Fonson en Fernand Wicheler
bij de N. V. „Het Tooneel", dir.
Willem Royaards.
Eene pracht-opvoering van deze „co-
medie" van de schrijvers van „Fientje
Beulemans". Het succes voor Laroche,
het prachtdecor en Magda Janssens. Het
stuk rammelt een beetje: Ietwat te senti
menteel, met elementen van de tragedie,
de klucht en het blijspel. Ietwat te lang
dradig ook. 'Bekortingen zeer gewenscht.
Het is de geschiedenis van Gustave De-
ridder, die een meubelwinkel (zegge ma
gazijn) houdt, dat maar zoo zoo rendeert.
Daar komt een juffertje binnentrippelen, dat
kamers wil huren, de zaak beziet, met hare
linkerhand de deur opent, hetgeen geluk
beduidt, graag winkeljuffrouw wil worden
en na wikken en wegen wordt aangenomen.
Zij brengt geluk, zij heeft smaak en is eene
goede verkoopster.
Met 'n beetje coquetterie, 'n beetje be
deesdheid, 'n beetje onschuld weet zij het
hart te veroveren van successievelijk den
winkelbediende Tone, van den zoon des
huizes André, van den man van de wereld
Amelin, die aanvankelijk minder edele be
doelingen met haar heeft, maar haar ein
delijk deftig ten huwelijk vraagt en ten slot
te zou ook de oude heer Gustave Deridder
wel het groote avontuur zijns levens met
haar willen hebben. Zij krijgt hem, dien
ze liefheeft, den zoon, na eenige moeite en
verwikkelingen. Daartusschen andere gui
tige zaken: Deridder wordt geridderd,
wordt paardenfokker en associé van Ame
lin.
Gustave Deridder is de beste rol, die ik
ooit van den grooten tooneelspeler Laro
che gezien heb. Onvergetelijk zijne hou
ding, zijne gebaartjes, zijne stem-modula-
ties, het kikkerige kijken van zijne var
kensoogjes. Eene creatie van den eersten
rang. Magda Janssens was de winkeldoch
ter. Was haar eerste entrée niet dat
we dachten met eene avonturierster in den
slechten zin van het woord te doen te heb
ben: Haar onschuld scheen gehuicheld
weldra kwam zij er in, nam schitterend
revanche en wederom was het vooral haar
oogenspel, dat ons fascineerde.
Wat het eerste deel van mijne opmer
king betreft, dient geconstateerd dat juist
dat begin heel moeilijk is. Wat het tweede
deel betreft: niet alleen het oogenspel was
fascineerend, ook haar rank bewegen, haar
spel in het geheel.
Royaards was de Lebemann Amelin.
Zijn „kop", kleeding, houding en gebaar
waren volmaakt. Als ik mij eene opmer
king mag veroorloven is het deze: De
heer Royaards had vroeger, voorzeker in
telligente, gemotiveerde, doch niet altijd
E DAMES.
Ffffl
nier van koffiezetten.
nanieren om lekkere koffie tij
;hte koffieproefsters en -P(°f
redetwisten over de verdie11'
nu men allerwege blootstaat aan besmetting, nu is het noodzakelijker dan
ooit. dat men hoofdhuid en haren door herhaalde wasschingen krachtig des
infecteert. Hiervoor neme men de REINA KIAMOKA Shampooing, het mid
del van Nederlandsch fabricaat bij uitnemendheid. Prijs f 1.50 per flacon.
Voor het invetten der haren gebruike men de Eeina Kiamoka Brillantine
het eenige krachtig desinfecteerende en heerlijk geparfumeerde vloeibare
haarvet. Prijs per flacon 1— voor minstens een jaar voldoende.
Ter ontvetting en tevens desinfecteering van hoofdhuid en haren vrage
men het zeer fijne geparfumeerde Haarwater „Pêle-Mêle", ook als odeur te
gebruiken Verkrijgbaar in de parfums „Mignonne" en „Fleurs de Nice"
A 2„Mimosa" en „Peau d'Espange" a f 2.50 per flesch. Onder voort
durende scheik controle van het Laboratorium M J. Ketting. Apoth., Singel
Amsterdam.
CHS" Vraagt ter kennismaking een proeffleschje PRINSESSE-Odeur,
heerlijk fijn en welriekend. Prijs 35 ets.
Verkrijgbaar te Bloemendaal bij
geheel schoone steinzwevingen. Dit jaar
in alle rollen was hij daarvan vrij: In
„Dolle Hans", in „De Duivel in de Vrouw",
in „Binnen de wet". Nu hoorde ik weêr
reminescensen van de oude hebbelijkheid,
die een dankbaar succesnummer is voor.,
imitatoren.
Ook den anderen spelers veel lof.
Edmond Visser.
EEN SCHOON EN BELANGRIJK
BOEK.
(S 1 o t.)
Daarenboven heeft zijne groote in
genomenheid met al het schoone en
goede, dat hij op het zedelijk gebied in de
oude heidenwereld lief heeft, bij hem niet
te weeg gebracht, wat zoo menig heden-
daagsch geleerd werk van Fransche, Duit
sche, zelfs Engelsche onderzoekers van
den godsdienst der volken verraadt of be
paaldelijk uitspreekt. Daar moet de wijs
heid der heidenen telkens ten koste van
het Christendom verheven worden op eene
wijze, die ons het „heulen met vreemde
Goden" als de neiging van menige weten
schappelijke school onzer dagen doet ken
nen. Hebben wij dit meestal wellicht daar
uit te verklaren, dat de geleerde schrijvers
onder den invloed van hun Roomsch-Ka-
tholicisme, of van hunne wijsgeerige denk
wijs, of van hun Anglikanisme het eigen
lijke wezen van het christendom te weinig
leerden kennen, onze schrijver schijnt door
eigen geloof en ervaring hiervoor behoed
te zijn. Bij herhaling verklaart hij om de
waarheid, aan de oudheid, die hij lief heeft,
eigen, zich met weerzin tegen hen, die het
christendom meenen dienst te doen dcor
de zedelijke wijsheid der heidenen te ver
kleinen. Maar van het tegenovergestelde
is hij om de waarheid en om het christen
dom even afkeerig. Wilt gij hem op dit
runt zeiven hooren? Reeds in zijne voor
rede schrijft hij„Hoewel wij in het boek,
om eere en recht te doen aan het Stoïcis
me, er prijs op stellen, aan te toonen, dat
zijn onderwijs dikwijls nadert tot de chris
telijke zedeleer, willen wij daarom niet
beweren, dat het christendom niets anders
is geweest, dan de ontwikkeling en de
laatste vrucht van de Grieksch-Romeinsche
wijsheid. Van den anderen kant zijn wij er
verre af van met eene zekere historische
school te meenen, dat de ongewijde wijs
begeerte hare zuiverste denkbeelden aan
een heimelijk onderricht van het christen
dom heeft ontleend. Paulus heeft het zijne
niet meer van de meesters van Seneca, dan
Seneca het zijne van Paulus. In dit tijd
perk vloeiden er twee stroomen in de we
reld, gelijksoortig, maar van zeer ongelijke
kracht en zuiverheid, de eene van het oos
ten, de andere van het westen, die elkaar
ontmoetten zonder in één te vloeien, en die
op elkander stootten, zonder zich te ver
mengen."
Merkwaardig is pok de wijze, waarop hij
aan 't slot van zijne studie over Marcus
Aurelius zich hierover uitlaat. En terwijl
Martha dit gedeelte vooral met voorliefde,
misschien wel wat eenzijdige voorliefde,
heeft bewerkt, is de mededecling daarvan
tevens geschikt, om onze lezers door eene
kleine proeve iets van het schoone en be
langrijke van het bock te doen smaken. Zij
vergeten daarbij niet, dat wij het Fransch
missen, en dat ik een op zich zelf onbedui
dend stukje losruk uit een schoon geheel.
„De nieuwheid en aantrekkelijkheid van
zijne Belijdenissen2) bestaat in eene ze
kere melancholie, die ons het christelijke
treuren herinnert. Buiten zijn hoog bewind,
't welk hij nog met vastheid en kracht en
met toewijding vervult, kent Marcus Aure
lius (het is in zijn laatsten tijd) niets meer
in het leven, waarmede het der moeite
waard is zijne gedachten bezig te houden.
Hij heeft het geluk niet gevonden, „noch in
de studie der redeneering, noch in den
rijkdom, noch in den roem, noch in
de genietingen, in niets. In 't mid
den van deze steeds veranderende we
reld, waar alles hem als nevel en rook
.voorkomt, wilde hij zich niet meer hech
ten aan voorbijgaande schimmen. Dat
fijn en teeder gemoed voelt zich als ver
dwaald tusschen zijne bedorvene tijdge-
nooten. Het ontsnappen aan de duis
ternis en vuilheid blijft hem te lang uit, en
(de Stoïcijn) eindigt, met den dood (na wel
ken hij niets verwacht) te beschouwen als
eene bevrijding. „Wat is er dan, dat u
terug houdt? tot hoe lang?" Maar deze
droefheid gelijkt op geene andere. Zij is
bijna altijd kalm en rustig, zijne klachten
zijn niet die van een gekrenkten menschen-
hater, maar van een vorst, gewend de
zaken uit de hoogte en verte te beschou
wen, en die daardoor blijft buiten de ge
moedsbewegingen en kleingeestige harts
tochten, die rondom hem woelen.
„Men ontmoet in dit boek niets van
hetgeen dikwijls de welsorekendheid der
andere Stoïcijnen uitmaakt, 'noch litera
risch onderzoek, noch declamatie, noch
wijsgeerige ironie. Het is, omdat Marcus
Aurelius niet is een bestrijder, maar een
beoordeelaar van het menschelijke leven.
Zijne kalmte tegenover menschen en zaken
heeft hij te danken aan de keizerlijke
hoogte, op welke hij verplicht is geweest
zijnen geest te houden, en zijne melan
cholie is niets dan bedekte helderheid.
„Zulk een wijken van alle begoocheling
en zulk eene onverschilligheid, die soms
ten laatste geheele maatschappijen inne
men, zijn gewoonlijk bij de volken, als bij
de individuen de voorteekenen van eene
vernieuwing der geesten. Zoo sprak de
oude wereld, verzadigd van vermaak, van
hoogmoed, van wetenschap, door den mond
van haren meest voornamen tolk zich over
zich zelve met medelijden uit. Al wat de
afgod van Griekenland en Rome geweest
was, zonk het een na het ander in min
achting weg. Door eene soort van recht
vaardige verzoening klom de ontmoe
diging, die het keizerlijk despotisme in de
wereld had verbreid, weder op tot den on-
schuldigen erfgenaam van deze overstel
pende macht, en het was een keizer, die al
dezen tegenzin tegen het leven in zijne ziel
vergaarde en opstapelde. Zoo terechtge
wezen omtrent hetgeen buiten was, be
greep men te beter de waarde van het
innerlijke leven. Men was minder burger,
om meer mensch te zijn; men vond hulp
en vertroosting in de zedewet; men
hechtte zich aan eeuwige waarheden, ver
ward aanschouwd; men boog zich oot
moedig voor de algemeene rede, d. i. voor
den eenigen God, dien men zich voorstelde.
De dobberende geesten, zoo er ten minste
vele op die van Marcus Aurelius geleken,
voelden zich aangetrokken naar de godde
lijke liefde henen en, eer zij God vonden,
waren zij reeds door de godsvrucht aan
gedaan.
„Het Christendom is niet, gelijk men be
weerd heeft, uit deze beweging der geesten
voortgekomen, maar het moest op den
duur met haar zijn voordeel doen. In de
wereld wordt geene zedelijke omwenteling
volbracht, die niet is voorbereid, en de
schoonste waarheden gaan voor de men
schen voorbij, zonder in hen door te drin
gen, indien zij niet reeds een hart hebben,
dat geopend is, om ze te ontvangen. De
kerkvaders, die jegens de ongewijde wijs
begeerte veel rechtvaardiger zijn geweest,
dan men later dikwijls was, die niet
schroomden hulde te brengen aan de men
schelijke wijsheid, en die niet meenden,
dat zij de vijandin was van de goddelijke
wet, de kerkvaders hebben erkend, dat de
oude wijsbegeerte eene wezenlijke voorbe
reiding was voor het christelijk geloof.
En heden ten dage zijn er onder de edel
ste verdedigers van 't geloof, die er zich
een vromen plicht van maken, de wijzen
der heidensche oudheid te verlagen, en de
edelsten vooral te kiezen, om ze op het
altaar te offeren, alsof de gedachte hen
dreef, dat, hoe schooner het slachtoffer is,
het des te welgevalliger is aan God.
„Wij voor ons, die het niet billijk ach
ten van een wijzen heiden de waarheden
te vragen, die hij niet kent en niet geven
kan, wij geven ons eenvoudig over aan de
eerbiedige sympathie, welke een vorst ons
inboezemt, die geen andere zwakheid dan
die der zachtmoedigheid kende, aan wien
men niets anders heeft kunnen ten laste
leggen dan de overdrijving van die deugd,
aan welke de wereld toen de meeste be
hoefte had.3) Was hij als wijsgeer niet
altijd nauwkeurig en consequent; schijnt
zijne rede, begeerig naar vertroostende
waarheden, soms te dobberen tusschen
den God van het Stoïcisme en dien van
Plato: het is, omdat zij het licht zoekt
aan alle hoeken van den hemel. Zijn geest
blijft besloten in de Stoïcijnsche leer, maar
zijn gemoed ontsnapt er uit en wil verder
gaan. Hij is geen streng wijsgeer, omdat
hij de stijfhoofdigheid van den geleerde niet
heeft, en zijne weifelingen zelve zijn het
teeken van zijne oprechtheid. Toch heeft
hij de oude zedeleer vernieuwd, niet door
de kracht van zijn genie, maar door de
zuiverheid zijner ziel. De Stoa predikte
reeds de verachting der wereld, de broe
derschap der menschen, de Voorzienigheid,
de vrijwillige onderwerping aan de godde
lijke wetten. Marcus Aurelius, zonder an
dere waarheden te leeren, zonder het Stoï
cisme met een enkel leerstuk te verrijken,
gaf daaraan ten minste een nieuw accent,
en bracht in de nog harde voorschriften de
teederheid van zijnen aard. Door zijn vor
stelijk voorbeeld zoowel, als door zijne
woorden beproefde hij er een geloof van
Maalschappy tol Expim^to yan^le Oberlahnsteln
OBERUWINSTBINA
ZHaluuclyJc S^ner-aalLÜai&r
S'Si/Jrrr -yg CLC£L£/~
liggend en koel
bewaren