ALGEMEEN WEEKBLAD I! Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Gedempte Oude Gracht 63. Kantoor voor redactie en administratie: Telefoon 141. HAARLEM. 19e Jaargang. ZATERDAG 8 Juli 1916. No. 28. ,*ru. Bloemendoalsch Ueekblad. i t i li s :v S li rï i per jaar 2,60 per nummer 25 cents. Advertentiën 10 cents per regel; bij contract belangrijke korting. £lit ,:ummer bestaat uit 4 bladzijden. AATKUNDIGE OPSTELLEN. VIL Het Twee-Kamerstelsel. Bij bijna alle volkeren, die cnder het Vg -iwoordigend stelsel leven, heeft uil axioma aangenomen, dat de ver- ordiging in twee kamers behoorde gesplitst. Dit zoogenaamde twee- in leisel is allerwege direct of indirect nd aan Engeland, terwijl in verband ede het wel eigenaardig is, op te i 1. dat het stelsel in Engeland geen is van wetenschap of theorie, maar toevallig is ontstaan als een gevolg en stillen afkeer der hoogeren om minderen in eene vergadering op m gelijkheid te verkeeren. In 1295 n het Engclsche parlement bijeen: n, graven, barones-majores en -mi- vertegenwoordigers van het platte- an de steden en van de geestelijk- Hier zou dus hebben kunnen ont- een verdeeling in vieren: le herto- aven en barones-majores; 2e baro- ïores; 3e vertegenwoordigers van bind en steden; 4e geestelijkheid. toevallige omstandigheden, die voor reinig belangrijk zijn, kwam echter itsing in tweeën tot stand. De hooge -U iijkheld smolt samen met den hoogen terwijl de lagere adel (barones-mino- ich voegde bij de vertegenwoordigers eden en het platteland. 'c splitsing begon in 1332, toen ze afzonderlijk vergaderdeii en werd tent in 1341tien jaar later verkreeg - gerhuis een afzonderlijk gebouw en 377 een aparten speaker (ongeveer voorzitter). n men later het Engelsche Staats- ging verheerlijken en veelvuldig als seld gebruikte voor de staatsregeling dere landen, beschouwde men het I -amerstelsel als een noodzakelijkheid io ging men teen zoeken naar argu- en voor een stelsel, dat onder bizen- ■,r omstandigheden, als het ware toeval- n.staan was. s een groot argument voor het stelsel b tien altijd aangenomen, dat ongelijk- in geboorte, bezit en verstand een feit de maatschappij, waarmede rekening ehouden te worden. Daar echter een - is reeksche verkiezing niet let op der- Ki persoonlijke meerderheid, doch wel FEU ILLETO N. DE KELLNER. ei geschiedde lang geleden. Wij, jonge erators, schilders, musici, leefden nog in u n< troepen te Parijs (herinnert ge u, i1 rienden, gij, die tot duizelingwekkende itehappelijke waardigheden en de rbj passende wijsheid opgeklommen wij leefden nog in kleine troepen, v aller-onmaatschappelijkste groepee- we stalden onzen woesten vrijheids- gelijks uit langs de trottoirs, in de en schouwburgen der wereldstad; token dagelijks in de diepten van het e zooals we dat noemden, en meen- i 1 et monopolie van verstand en gevoel 1 zitten. Geen levensverschijnsel, hce w 1 ook, of wij maten met den maatstaf r ••ereld-literatuur, we speurden ach'er 'es iets diepers, we rakelden uit de grau- ;eh der alledaagschheid het levend eranilend vuur van een schooner, rijker nenschenwereld. Wonderlijk, wonderlijk, hè, zoo'n jeugd, oo'n dubbele jeugd in jaren en in oube- eigenheid. De dagen waren ons als gees- ':;i:e gelagen. Die dagen, die onvergete- bjke. Ah! Slechts voor de alledaagschen -de wereld alledaagsch. Wij vonden o oral den diepen zin, de roerende treur den der schijnbaar banale levens. En •a was een litteraire en tevens heerlijk 'tschelijke genoegdoening, zóo te leven, 1 Uit den bundel „Vroolijke Verhalen", dezer 3s? verschenen bij C. A. 1. van Dishoeck te Buoum. op de richting, die een candidaat is toege daan en ieder kiezer evenveel stem heeft, zouden de hoogere standen niet voldoende vertegenwoordigd worden en in elk geval in verhouding tot de anderen, een kleine minderheid vormen. Vandaar de eisch van eene afzonderlijke vertegenwoordiging der hoogere standen. Welke waarde heeft dit argument Spruit de ongelijkheid voort uit geboorte, dan wordt ze nergens meer erkend. De adel als kaste bestaat gelukkig niet meer. Is de ongelijkheid een gevolg van bezit, dan wordt een Eerste Kamer, hierop steunend, terecht veroordeeld. Immers, de Staat is niet een vereeniging van aandeel houders, waar hij die de meeste aandeelen heeft, ook den meesten invloed kan deen gelden. Dan zou het publiek recht naar den maatstaf van bizonder eigenbelang worden afgemeten. De werkelijk bekwame mannen dier klasse zullen bovendien aan een plaats in de Tweede Kamer de voor keur geven en zij, die door verstand uit blinken, zullen zonder veel moeite daarin plaats kunnen nemen, zoodat voor hen geen afzonderlijke vertegenwoordiging noo- dig is. In Bondsstaten is het Tweekamerstelsel op een geheel ander principe gebouwd. De afzonderlijke staten zijn één geheel, maar tot op zekere hoogte zelfstandig. De eene Kamer is daar de vertegenwoordiging van het geheel, de andere van de deelen en moet de zelfstandigheid dier deelen be schermen. Of het noodig is, dat b.v. de kleinere Staten bescherming tegen de groo- tere behoeven is een vraag, die hier niet behoeft te worden uitgewerkt, aangezien in den eenheidsstaat, zooals ons land, dit ar gument in ieder geval geen zin heeft. In Nederland dateert het Tweekamerstel sel van 1815. Wel zei artikel 52 der staats regeling van 1798, dat het vertegenwoordi gend lichaam, zich in twee kamers verdeel de, waarvan de eerste het initiaitef,de twee de de bekrachtiging van alle wetsvoorstel len had, maar een lichaam, dat „zich ver deelt" met het oog op de werkzaamheden, is niet hetgeen onder twee kamers wordt verstaan; deze moeten zijn onderscheiden in samenstelling en bevoegdheid. In de Grondwet van 1814 vinden we reeds een kiem van een Hooger Huis; im mers art. 58 bepaalde, dat de Souvereine Vorst het recht had om eene wet voor te -dragen, waardoor aan de edelen of ridder schappen uit elke provincie of landschap zóo te zien, zóo te onderscheiden, zóo ont roerd te zijn en den ontzaglijken hartslag van het leven met het eigen hart te voelen samenkloppen. Aldus eens op een Kerstavond, lang, lang geleden, als ik zeide. Wij liepen gevieren vrienden, door de ontzagwekkende stad, en bespraken op onzen gewonen littcrairen, maar daarom niet minder waarachtig gevoelden trant het Kerstfeest, en den zin daarvan, en we verdiepten ons in de schoonheid van het feit, dat er een vaste dag was, over de ge- heele beschaafde wereld als het feest der huiselijkheid gevierd, en waarop ver van de ouderlijke woning vertoevende kinderen en verwanten vanuit de vreemde landen naar hun ouderhuis reizen, om in één vertrek, aan ééne tafel en onder den uitschijn van ééne lamp samen te zitten, vader, moeder, broers en zusters, in de innigheid der ge zinsliefde, na lange scheiding, die soms wel vervreemding leek. Zoo pratend en overwegend hadden we eenige café's bezocht, van die genoeglijke geheimzinnige kroegjes, welke men nergens dan in die wereldstad vindt, en die door ons op onze vagebondentochten ontdekt werden. Het was met dit al tijd voor den maaltijd geworden, en we besloten, dien in een wel veraf, maar daardoor dubbel dier baar restaurant, het „Restaurant Suédois" te gaan gebruiken. Het had ferm gesneeuwd, zooals dat vooral in dien tijd bij een behoorlijken Kerstavond paste, en vanwege den fraaien aanblik der besneeuwde stad besloten we te voet te gaan. Het was barsch koud. Lichaam en brein, en onze jonge harten, een zeker evenredig aandeel onder het getal der leden van de Staten-Gencraal wordt verzekerd, ten minste een vierde van het geheele getal. Hierdoor zouden in de vergadering ko men twee elementen; de ridderschap, die de minderheid kon vormen, zou steeds ge neigd zijn zich af te scheiden; immers, wanneer het tot stemmen kwam, zou hunne stem zwaarder wegen in een afzonder lijke, dan in een vereenigde vergadering. In 1815 krijgen we, op aandrang der Bel gen het Tweekamerstelsel. Na veel oppo sitie en nadat verschillende voorstellen in de commissie tot Grondwetsherziening zijn verworpen, komt een artikel tot stand, het welk bepaalt, dat de Eerste Kamer zal be staan uit 40 tot 60 leden, 40 jaren oud zijnde, die door den koning voor hun leven worden benoemd en gekozen uit hen, die door diensten aan den Staat bewezen, door hunne geboorte of gegoedheid onder de aanzienlijksten van den lande behooren. Het werd in de praktijk een geldaristo cratie; de zittingen waren niet openbaar en de Eerste Kamer was zeer impopulair (men sprak van het „oude-mannenhuis"). Zij diende tot niets, dan om een spaak in het wiel te steken. (Wordt vervolgd.) H. DUITSCHLAND—ENGELAND. Opmerkelijk, in tegenstelling met het denkbeeld, dat de botsing Engeland Duitschland uitsluitend uit handelsnaijver te verklaren zou zijn, is een geschrift, waarin de algemeen geldende meening, als zou Duitschlands vooruitgang ten ko'te van Engeland geschied zijn, weersproken wordt. Aan een naar aanleiding van dit geschrift („Hat Deutschlands' Handel und Schiffahrt sich auf Kosten Englands ausgedehnt"?, is de titel van het bedoelde geschrift, van de hand van een lid der Hamburgsche Kamer van Koophandel), door de „N. R. Ct." geschreven beschouwing ontleenen wij hier een en ander. De schrijver begint met het onderzoek der bewering, dat Duitschland ten koste van Engeland vooruit is gegaan, wijl Duitschland's aandeel in den wereldhandel gestegen is van 10.8 op 12.9 pCt., Enge- land's aandeel gedaald van 20.9 op 16.6 pCt. Duitschland heeft dus 2.1 pCt. gewon nen, Engeland 4.3 pCt. verloren. Ware nu de wereldhandel een onveranderlijke groot- behalve door onze idealen en litteraire ont roeringen om de diepten des levens, ook verhit door een aantal pleizierige apéritifs, wandelden wij voort, en een stemming, van genot met weemoed vermengd, kwam zich allengs in onze jonge, ontvankelijke zielen legeren. We traden de volkstraat uit, en geraak ten aan een plein, dat droop van licht, uit de ronde gloeiende gevaarten der electri- sche booglampen rondom neergegoten. Het plein was als een tuin van kristal en opaal, vonkelend in strak-wittc blankheid te allen kant. Het besneeuwde plaveisel leek een daar omlaaggelaten gladde marmeren vloer, onbetreden. De boomen droegen op één kant witte banen, die als schelle licht- reflexen waren op de groen-grauwe basten. Op de takken lagen fijne strooken van glin sterend wit en de lantaarns, eveneens met witte strooken als met fijn hermelijn afge zet, droegen witte puntige sneeuwmutsen. Stoepen en trottoirs leken schitterend om zoomd; kozijnen bij honderden, in stille, stelselvolle groepeering, blonken uit hun sneeuwen boorden. Gelijk blanke glimmen de koorden van zijde, zoo hingen de be sneeuwde gootpijpen langs de gevels neer. De daken waren in onafzienbare groepen saamgedoken als stompe pyramiden van wit marmer tegen den arduin-grauwen he mel, die nog immer zijn vlokken omlaag sproeide in dichten val. Zoo bouwde de sneeuw een wcidsche witte stad, een schit terende stad van marmer en glas als gansch-en-al-doorzichtig. Zoo zagen we dien avond de stad. De straten als doorzichtige kristallen buizen, tintelend van licht; de pleinen als wijde, te, dan zou gezegd kunnen worden, dat Engeland aan Duitschland 2.1 pCt. van het aandeel had moeten afstaan. De vraag zou dan nog altijd moeten worden opgelost aan wie de resteerende 2.2 pCt. zijn verloren; of dat één concurrent is of meerdere en of deze concurrent misschien van anderen ook nog een deel had weggekaapt De vraag is ook, of Duitschland alleen ten koste van Engeland heeft gewonnen, en niet, b. v., ook ten koste van Oostenrijk. Engeland echter heeft totaal niet verloren. Immers de gezamenlijke in- en uitvoerhan del van Engeland is van 1890 tot 1913 geste gen van 15.300 tot 28.632 millioen mark, dus met 13.3 milliard mark. Grooter is de stijging van Duitschland, namelijk van 8195 tot 22.546 millioen, of 14.4 milliard mark. Het verschil tusschen Engeland's en Duitschland's handel, dat in 1890 7100 mil lioen mark ten gunste van Engeland be droeg, is dus in 23 jaar tijds gedaald tot 6100 millioen. Zoo zijn de feiten tot juister verhoudingen teruggebracht. Bij een juiste vergelijking komen echter nog andere overwegingen in aanmerking, zoo vervolgt de schrijver. Een ervan is de groei der bevolking. In 20 jaar tijds (1890 tot 1910) is de bevolking van het Vereenigd Koninkrijk van 38 op 46, van Duitschland van 50 op 66 millioen gestegen, dus voor Duitschland een dubbel zoo groote toene ming. Nu blijkt uit de cijfers, dat in het bedoelde tijdvak de vermeerdering in den handelsomzet der beide landen ongeveer gelijk was (n.l. 9432 millioen voor Engeland en 9449 millioen voor Duitschland). Hieruit volgt, dat, in verhouding tot de toeneming der bevolking, de handelsomzet van Engeland in het tijdvak van 1890 tot 1910 een tweemaal zoo groote vermeerde ring heeft aan te wijzen als Duitschland. Ziedaar dan de „achteruitgang" van Enge land en de „grandiose ontwikkeling van het Duitsche bedrijfsleven." Hetzelfde blijkt, wanneer men de bewe ringen omtrent Duitschland's erf Engeland's aandeel aan de handelsvloot der wereld nader op den keper beschouwt. Duitsch land's aandeel, is „op kosten van Enge land" natuurlijk, gestegen van 5.2 op 10 pCt, Engeland's aandeel is gedaald van 46.8 op 42.6 pCt. Wie de werkelijke cijfers naziet, komt tot geheel andere resultaten. Van 19011913 heeft Engeland zijn aantal stoomschepen met 3160 weten op te voe ren, en zijn laadvermogen met 3.782.669 netto registerton, voorwaa,r geen geringe diepe kommen van marmer. En dan weer trof ons in het onwezenlijke van zulk een witte sprookjesstad, het zoete geheimzin nige, litterair en ontroerend. In een stemming van de toen gemeen zame, mij thans wel wat bevreemdende, soort gingen wij het Restaurant Suédois, het doel van onzen tocht, binnen. Het was er zeer leeg. De gansche inrichting scheen ons toe van eene triestige verlatenheid. En deze verdrietige aanblik was het, die nu onze stemming, waarin dolzinnige vreugd en vage weemoed tegen elkander in evenwicht waren, naar den kant van den weemoed deed overslaan. En het moge u vreemd toeklinken, maar wij waren alle vier bewogen bij den aanblik der droeve, ledige zaal. Dan trad een kcllner op ons toe, een magere, bleeke jonkman, wat onvast van tred en van blik. Hij sprak met een eenigs- zins vreemd accent, zoo leek ons, en zijn wijze van doen had die stille bescheiden heid, die het kenmerk van zielszwakte is; zijn onzekere gebaren en blik deden ons als iets nameloos droevigs aan. Het is niet vol, zei er een tot dien kellner. Neen, mijnheer, antwoordde een zachte, vriendelijke stem. Neen, mijn heer, maar het is ook al laat. U moet ook niet vergeten, dat de -vreemdelingen in deze dagen allen naar hun familie zijn vertrokken, zei de kellner dan nog, en het scheen ons nu toe, dat zijn toon zeer ernstig en veelbeteekenend klonk. We beaamden 's mans woorden, en be vroedden reeds het treurspel, maar we

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1916 | | pagina 1