is, om meer dan één reden, moeilijk aan te
nemen; wat blijft er dan anders over dan
te veronderstellen, dat de Duitsche regee
ring ons eenvoudig voor den mal houdt
met hare verzekering, dat de onzijdigheid
van het Nederlandsche gebied ook door
hare luchtschepen ten strengste moet wor
den geëerbiedigd
En voorts in zake de Duitsche luchtsche-
pen:
„Door diplomatieke betoogen zullen de
Zeppelins alleen uit Nederland worden ge
weerd, wanneer bij de Duitsche regeering
ook werkelijk de gezindheid bestaat, om de
onzijdigheid van Nederland in de lucht te
ontzien. Tot dusverre heeft zij van deze
itizindheid alleen door hare woorden ge
tuigd, niet door hare daden. Toen op den
Isten Februari 1916 het Duitsche lucht-
:hip de L 19 door de kustwacht van Ame
land was beschoten, heeft de Duitsche re
dering, in een nota van 17 Febr. d.a.v. (zie
lz. 26 van het jongste Oranjeboek), tegen
at beschieten geprotesteerd, „daar de
ederlandsche autoriteiten hadden moeten
ogrijpen, dat het luchtschip zich alleen
ren gevolge van force majeure boven Ne-
rlandsch gebied bevond, aangezien het
ch bekend was, dat de Duitsche regeering
n hare luchtschippers de striktste beve-
n had .gegeven, onzijdig gebied te vermij-
ii en dit langs den kortst mogelijken weg
verlaten, wanneer zij er bij vergissing
ven waren gekomen.-'
Wie zulke argumenten gebruikt, maakt
n vreemd figuur, wanneer een half jaar
er, en het is niet bekend geworden,
t in dien tijd de Duitsche regeering haar
neven bedoelde „striktste bevelen" heeft
rroepen bijna dag aan dag Zeppelins
er Nederland snorren, zelfs bij het hel
ste weer.
.Zulke dingen maken dat men in Neder-
d niet goed weet, wat men eigenlijk aan
itschland heeft; dat men gaat twijfelen
n de waarheid van zijne verzekeringen,
Jat zijne daden daarmee in flagranten
iid zijn; dat men moeite heeft te geloo-
dat het ons klaren wijn schenkt."
en nieuw menschenras. Met behulp
i verrassende X-photo's toont D. D.
lily in „New-York med. Journ." van 29
i aan, dat er een nieuw ménschenras is
.staan, van den zooitredenden homo sa-
ens te onderscheiden, doordat het op de
ïen gaat. Men kent tot dusver alleen
uwelijke exemplaren. Zij kunnen ech-
door zich andere schoenen aan te
affen, weer tot den oorspronkelijken
m terugkeeren, en de meer intelligente
limina zijn ook wel daartoe over te
en, als men hen op een beenderphoto
t zien, hoe deerlijk zij door den teen-
ïg haar voeten hebben misvormd. Eén
.s bekeerde heeft gezegd, dat geen
vrouw, die het degelijke en aangename
ft ondervonden van te gaan en tewer-
in physiologisch schoeisel, opnieuw
een slavin der mode zal worden.
Een leugen is een sneeuwbal: hoe langer
'sou hem rolt, hoe grooter hij wordt.
Luther.
Droomen.
Het was de vermaarde zielkundige Freud,
di" ons aan het wezen van den droom den
Eststen tijd wat nader bracht. Een zijner
bewonderaars, dr. Meijer, Den Haag,
schreef in het Nederlandsch veel over de
Fransche theorieën. Het blad „De Gezond
heid" gaat deze theorieën aan de hand van
dr. Meijer's geschriften nu eens na. Aan
deze beschouwing ontleenen wij een en
ander
Een droom maakt gedurende den slaap
op ons den indruk van een werkelijke ge
beurtenis. Zoowel actief als passief treden
wij in den droom op. Bij het ontwaken zijn
wij alles weer kwijt, of de droom staat ons
zoo duidelijk voor den geest, dat we ons
afvragen: hebben we gedroomd of hebben
we het werkelijk beleefd. Gehoor-indruk-
ken komen in den droom herhaaldelijk
voor; reuk-, smaak- en tastgewaarwordin-
gen zijn zeldzamer, zooals dit ook in ons
leven het geval is.
Een droom is het product van onze per
soonlijkheid, omdat een droom het beeld is
van onze gedachten, die ons geheel alleen
en aan niemand anders toebehooren.
Indien twee menschen een zelfden droom
hebben, dan behoeven de gedachten die dien
droom hebben voortgebracht, niet bij beiden
dezelfde te zijn geweest, waarmede bewe
zen wordt, dat elke droom in nauw verband
staat tot den persoon, die droomt.
Wanneer men iemand zijn droom laat
vertellen, dan vindt men in eiken droom
een herinnering aan iets van den vorigen
dag, wat we ondervonden, overdacht, gele
zen of gehoord hebben. Die herinneringen
van den vorigen dag beschouwt prof. Freud
als de aanleiding tot den droom.
Als men den droomer verzoekt alles me
de te deelen wat hem van den droom invalt,
dan komen er een tal van persoonlijke her
inneringen voor den dag, die betrekking
hebben op aangename of minder aangename
ervaringen, die voor den droomer eene ze
kere gevoelswaarde hebben en voor hem
hem van groot belang zijn.
Deze belangrijke herinneringen zijn de
eigenlijke oorzaak van den droom.
De droom is dus het gevolg van allerlei
gemoedsaandoeningen, die gewekt zijn door
eene gebeurtenis op den dag vóór den
droom.
De gedachten geven den inhoud van
den droom. Maar die gedachten vindt de
droomer niet, omdat ze voor hem verbor
gen zijn. Hij moet er speciaal naar zoeken.
Het droombeeld (het beeld dat ons in den
slaap verschijnt) bezit derhalve een verbor
gen inhoud, n.l. de gedachten waardoor dat
beeld gevormd wordt, gedachten die hoe
weinig van beteekenis soms, voor den droo
mer echter een groote gevoelswaarde heb
ben.
Als wij in wakenden toestand zijn, dan
controleeren wij al onze gedachten, al onze
indrukken, al onze voorstellingen door ons
verstand en door vergelijking met de bui
tenwereld.
In den slaap houdt die controle op: ons
gevoel en onze fantasie hebben vrij spel en
ons verstand is, zooals dr. Meijer het uit
drukt, op non-actief geplaatst.
Daarom zijn onze droomen soms, of lie
ver gezegd meestal zoo onzinnig, zoo onsa
menhangend.
Onze gedachten worden daarin in beel
den geuit, meestal zonder logisch verband.
Droomen geven ook vaak allerlei indruk
ken weer van inwendige organen en van de
huid. B. v. hoofdpijn geeft aanleiding tot het
droomen over een kamer, waar tal van
spinnen tegen den zolder zitten. Aandrang
tot urineloozing, geeft aanleiding om vr.n
water, overstroomingen, regen, enz. te
droomen.
Deze droomen worden „lichaams-prikkel-
droomen" genoemd, in tegenstelling met de
„gedachtendroomen".
Wanneer men eenige duizenden droomen
heeft ontleed, dan ziet men, dat dezelfde
prikkels of dezelfde gevoelens of gedach
ten, dezelfde beelden in den droom (droom
beelden) kunnen te voorschijn roepen.
Nu zou men hieruit de gevolgtrekking
kunnen maken, dat, indien b.v. allen die van
water droomen, ook aandrang tot urineloo
zing hadden, enz. En men zou dus een lijst
van oorzaken en gevolgen kunnen samen
stellen, die men maar had op te slaan, om
te weten, wat er bij een persoon omging
toen hij dit of dat droomde. Zoo is dit ech
ter niet. Een ruiter is iemand die te paard
zit, doch het omgekeerde is niet altijd waar.
Iemand die in zijn slaap aandrang.tot uri
neloozing heeft, zal meestal over „water"
droomen, doch iemand die van „water"
droomt, behoeft niet per se dien aandrang
tot urineloozing te hebben gehad.
"t Is waar dat men telkens dezelfde sym
bolen voor algemeen gelijke menschelr'
gevoelens zal aantreffen, waardoor men, na
langdurige ervaring, bij het hooren van een
droom al vrijwel kan veronderstellen, welke
Je verborgen gedachten waren, die de beel
den te voorschijn riepen. Uit het beeld di
rect en zeker te besluiten tot zijn oorzaa-
kan men niet.
Om een droom te kunnen verklaren kan
men nooit alleen afgaan op het beeld er van.
Men moet zoeken naar de verscholen ge
dachten, die aanleiding tot dit beeld gaven
en hiertoe heeft men de medewerking van
den droomer noodig, die men rustig de in
vallen moet laten mededeelen, die bij hem
opduiken als hij zijn droom vertelt.
Als wij denken, dan brengen we onze ge
dachten in woorden, tegelijk met de indruk
ken die we van de buitenwereld ontvangen.
Ir. den droom echter worden onze gedach
ten in een zinnebeeldige voorstelling om
gezet.
Zoo een en dezelfde zinnebeeldige voor
stelling kan door verschillende gedachten
of gevoelens worden opgewekt.
De helderste beelden uit een droom heb
ben gewoonlijk hun ontstaan te danken aan
meerdere voorstellingen. Zoo droomt men
ook soms van onbekende personen, die ei
genlijk een samensmelting zijn van meer
dere bekende personen.
Beelden die algemeen, d. w. z. door vele
personen gedroomd worden, zijn meestal
herinneringen uit de jeugd. Men droomt
b.v. dat men van een steenen trap afdaalt;
dit kan een herinnering zijn uit de jeugd,
toen men in het gebergte was.
Samensmelting van verschillende ge
dachten tot een beeld wordt door prof.
Freud verdichting genoemd. Deze samen
smelting geeft een droom die zoo kort is,
dat men hem op een klein stukje papier kan
schrijven, terwijl de verscholen inhoud zoo
lang kan zijn, dat men eenige vellen noodig
heeft om dien op te teekenen.
Eigenaardig is het, dat de innigste gevoe
lens, de diepste gedachten, juist een beeld
geven, dat zich maar even en onduidelijk
openbaart en waaraan in den droom weinig
aandacht wordt geschonken.
Iedere droom behandelt altijd gevoelens
en belangen van den droomer zelf. Komt
er een ander persoon in den droom voor,
dan kan men er zeker van zijn daarachter
zich zelf te vinden, of de droomer wenscht
hem daarin te laten optreden.
Dat we onze droomen niet begrijpen, dat
de beelden meestal fantastisch zijn, is een
groot geluk, daar ze, volgens prof. Freud,
indien dit zoo ware, den slaap zouden ver
storen. Gemoedsaandoeningen treden in
den droom zelden op; soms maken ze
ons wakker, b. v. als we angst gevoelen, en
storen dus den slaap. Lichaamsprikkels,
die eigenlijk onzen slaap moesten storen,
vormen soms een fantastische voorstelling;
we droomen en slapen dus door. Wordt
er b. v. aan uw deur geklopt, dan moest ge
wakker worden; neen, ge slaapt soms door
en ge droomt van stratenmakers die buiten
bezig zijn, enz. Zoo is dus volgens prof.
Freud de droom, de „Hüter des Schlafes",
en ook eene wenschvervulling.
Dikwijls toch wenschen wij iets in onze
gedachten, en zeggen „ik wou"; die wen
schen worden in de droombeelden op ver
schillende manieren vervuld voorgesteld en
het is vooral de vorm waarin die wensch
vervulling zich hult, die het vreemde aspect
aan den droom geeft.
Het wenschkarakter van den droom komt
vooral voor bij kinderen. Als er een pretje
in het vooruitzicht is, kan men er op reke
nen, dat er bij voorbaat van gedroomd
wordt.
Ook de lichaamsprikkeldroomen nemen
duidelijk een wenschvervullingskarakter
aan. Iemand die b.v. dorst heeft, droomt
vaak zich aan bier te goed te doen.
De droom is steeds absoluut egoïstisch
en gebruikt andere personen zooals het in
zijn kraam te pas komt, zonder zich iets
om hunne belangen te bekommeren.
Het treft ons, dat die egoïstische manier
van vervuNing onzer wenschen, zoo keurig
voor ons bewustzijn wordt verborgen ge
houden. Zonder analyse van den droom
bemerkt men er geen spoor van.
Bij diepgaande analyse van eigen droom
echter, komen zulke gevoelens, gedachten
en wenschen voor den dag, waarvoor de
droomer zich schaamt en die hij meende
niet te kunnen koesteren.
Door de droomanalyse vinden we in ons
binnenste nog het echte béte humaine, de
egoïste bruut die alles zou willen vernieti
gen wat hem in den weg staat, die alles
zou willen nemen wat hem aanstaat.
Door de analyse der droomen blijkt, dat
onze moraal onze egoïstische wenschen
slechts in toom houdt, ze heeft terugge
drongen.- Maar ze heeft dat zoo goed ge
daan. dat we ons van het bestaan ervan
zelfs niet meer bewust zijn.
LETTEREN EN KUNST.
Bij De Bois. Het is altijd weer eens
loonend voor de vrienden der kunst, bij
den heer De Bois, Kruisweg 68, eens even
aan te wippen. Steeds vindt men er wat
nieuws, en, beter nog, wat merkwaar
digs. Wij zagen er dezer dagen weer een
fraaie prent van Degouves de Nuncques,
een buitengewoon zeldzame litho van
Goya, een meesterwerk; voorts o.m. etsen
van Jessurun de Mesquita, schilderijen van
Mattli. Wiegman, en een aantal oude
schaarsche boekwerkjes, wemelend van
genoeglijke en kunstvolle illustraties. Als
gezegd, er is daar altijd wat goeds en wat
moois te bekijken.
TOONEEL.
Het Nationaal Klein Tooneel, onder
leiding van G. van Hulzen in het
Centraal Theater te Amsterdam.
Een der woordvoerders van den raad
van beheer van de K. V. „Het Nederlandsch
Tooneel" heeft, ter gelegenheid van het
40-jarig bestaan van genoemde vereeni-
ging, de klacht geuit dat er zoo weinig
Nederlandsche tooneelschrijvers zijn.
Welnu, Van Hulzen's gezelschap zal deze
uiting logenstraffen. Hij zal ons, naast bui-
tenlandsche, ook en in de voornaamste
plaats Nederlandsche kunst brengen. „Als
ze me niet in de gelegenheid stellen voor
minstens 50 pCt. van Nederlandsche au
teurs te spelen, treed ik af", vertelde hij
mij in een gesprek, dat ik eens met hem
had. Welnu, dit spelen van Nederlandsche
tooneelschrijvers is een lofwaardig streven
en wij blijven dit waardeeren, al was het
eerste programma niet geheel, zooals het
had kunnen zijn. Het begon met een voor
woord van Caroline v. Dommelen: „Vóór
het begin". Dat was zeer levendig en werd
kordaat en joviaal de zaal ingezegd: Dit
programma was slechts een voorproefje,
een hors d'oeuvre, het eigenlijke begin is op
1 October. Na deze gezellige „conférence"
kwamen Nederlandsche liederen, gezongen
door Paul Masson. De liedjes waren niet
onaardig, de tekst was voor het meeren-
deel van Jan C. van Ees, die zelf ook deel
uitmaakt van het gezelschap. De voor
dracht van den heer Masson echter
De gebaren waren bijna alle foutief, de
zang was zoo zoo. Een Hollandsche zan
ger: Als men het eens met Orelio pro
beerde Of anders desnoods, zoo niet met
Speenhoff, met Henri Wallig of Marcel
Barger.
Volgde eene „groteske" van Johan Broe-
delet, getiteld: „Waarom nietDeze
viel zeer in den smaak. Een weduwnaar
en eene weduwe, die in een stationswacht
kamer zaten te wachten op een lokaaltje
dat naar „Bergrust" een begraafplaats in
de buurt zou gaan. Beiden zijn van plan
bloemen te leggen op de graven van hunne
gestorvenen: De weduwe op dat van haar
overleden man, de weduwnaar op dat van
zijne overledene vrouw. Zij raken met
elkaar in gesprek enverliefd. Bij zulke
stukjés komt het meer op de woorden aan
dan op het geval zelf. Welnu, de dialoog
was geestig, het geval zelf lijkt mij wat
cynisch. Uitstekend werd er gezegd door
mejuffrouw Duymaer van Twist en uitste
kend gespeeld door Alex Frank, dien ik
zelden zoo goed heb gezien. Het décor
was onvoldoende.
Daarna een nog onbedreven juffrouw:
Ro de Beer, die ongevoelig eenige versjes
zei. Misschien talent, maar dan zeer in den
dop.
Toen een stukje van Karei Wasch: „De
Inbreker", een brok rauwe werkelijkheid,
des te ontroerender om de tegenstelling
met het daaraan volgende fijne zegstukje
van denzelfden schrijver. Bij eene demi
mondaine komt een inbreker binnen. Daar
„hij" uit is, zendt zij haar dienstmeisje
(verdienstelijk, temperamentvol spel van
eene jonge actrice, Annie Blommers) naar
de politie. Zij zal den inbreker dan wel zoo
lang bezighouden. Dat doet zij dan ook
met al haar verleidingskunsten. Maar ze
wordt werkelijk op hem verliefd, vóór dat
de politie komt. Deze „verliefdheid" bleek
uit een tooneeltje dat velen uit het publiek
te realistisch was. Ik zou zeggen: „Waar
om nietAlle kunst moet van het
plan uit, waarop het geschreven is, worden
beschouwd. Caroline van Dommelen, het
vrouwtje en Rienk Brouwer, de inbreker,
gaven de volle maat. Mooi en sterk (iets
te sterk uitgebeeld spel.
Het zegstukje van afstooten en aantrek
ken, een fijne dialoog, zooals we die van
Wasch kennnen. Goed gezegd door Mien
Duymaer en Jan van Ees. Adolphe Engers
typeerde raak een oberkellner.
Toen weer Paul Masson met liedjes.
Het moet nog beter worden. En er moet -
nog meer „gang" in komen. („Gang" is een
wezens-kenmerk van het z.g. „Klein Too
neel.") Edmond Visser.
i) Nadat wij dit artikel Schreven, heeft men
inderdaad den heer Masson vervangen door Henri
Wallig, „zanger van het levenslied".
MUZIEK.
Orgelbespeling in de Groote kerk, op
Dinsdag 5 Sept. 1916, des namid
dags van 23 uur, door den heer
Louis Robert.
Op dezen zonnigen dag was de Praelu-
dium et Fuga G. gr. t. van J. S. Bach ook
een warm, zonnig begin; de toonsoort G.
gr. t. behoort tot de licht- en warmtestra-
lende toonsoorten; door modulaties hoort
men ook de bewolkte stemmingen en scha
duwen; ook rust-, storm-, strijdgewaarwor-
dingen, doet de componist ons meebeleven,
lil de 6e sonate van MendelssohnBarthol-
dy zijn in de „Choral-Variationen" veel
mooie gedachten verklankt; de melodie in
't laatste deel „Andante" is zeer gevoelig
(niet te, zooals Mendelssohn wel eens ver
weten wordt); van het middendeel „Fuga"
hebben natuurlijk zij, die weten wat een
Fuga is, wel genoten; voor hen, die fuga-s
altijd zoo verward vinden, zal deze 't ook
geweest zijn. Hierna hoorden we een kalm
eenvoudig zangrijk „Andante" in F. gr. t.
van H. Smart, en daarna een „Fantaisie de
Concert sur „O Sanctissima" van F. Lux,
waarbij de rijkdom van klankschakeeringen
van het orgel bizonder uitkwam. Tot be
sluit kregen we nog eens de Rhapsodie sur
des Airs Catalans" van E. Gigout; dit werk
is heel merkwaardig en eigenaardig en heeft
veel mooie modulaties. Het was wederom
een uur van verheven en verheffende kunst.
Concertvereeniging „Haarlem's Mu
ziekkorps. Concert op Zondag 3
September 1916, 's avonds 8 uur.
Van dit concert hoorde ik de vier eerste
nummers. Eerst de „Marsch der Bersaglie-
ri" van Eilenberg. Krachtig en opgewekt
klonk die nu. Vervolgens „tweede Concert-
Ouverture" van Massenet, waarin mooie
gedeelten. N". 3 was een „Declarations-
Walzer" van Waldteufel, goede dansmu
ziek. Het vierde was een „Grande Fantaisie
de l'opéra „Manon" van Massenet. Het
grande kan zoowel op de lengte der Fantai
sie als op den rijkdom der verbeelding van
toepassing zijn, want het was een schat
van verscheidenheid van stemmingen.