ALGEMEEN WEEKBLAC 1 Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM 10e Jaargang. ZATERDAG 16 September 1916 No. 38. 1 1 I lel 'rijs per ja 2,60 Prijs >er numni 25 cents. ar er Bloemendaolscli (deelt Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie blad. b Advertentiën J 10 cents per regel bij contract belangrijke korting. B Dit nummer bestaat uit vier bladzijden GEMEENTEBESTUUR. Donderdagmiddag vergaderde onze raad. Voorzitter de burgemeester. Afwezig de lieer Jacometti. Het eerst werd het verslag der gemeente over 1915 aan den raad aangeboden. Daar na kwam een adres van den heer Th. G. H. Stibbe ter sprake. Deze heer, eigenaar van „Dunenburg", wenscht een verordening, waarbij verboden wordt op een weg langs zijn huis te fietsen, en dat verbod keu- baar wordt gemaakt door een bord; ook zou hij dien weg gaarne zien bestraat. Het adres wordt teruggekaatst naar B. en W. ter afdoening. Een ander adres, n.l. van den heer J. H. Tadema, te Aerdenhout, bracht meer tongen in beweging. De heer Tade ma wilde worden geschrapt van de lijst van hen, die in aanmerking komen voor inkwartiering, op grond van het feit, dat ij alleen de.s zomers inwoner der ge- neente is. De heer Van Tienhoven zegt, dat de heer Tadema, 's winters te Haarlem wonend, ook niet op de lijst der inwoners van Bloe- mendaal staat, en dus Dq Voorzitter zegt, dat hij op onderzoek in deze zaak geweest is, en vernam dat tij delijke bewoners ook wel degelijk voor inkwartiering in aanmerking komen. De heer Van der Vliet wijst erop, dat de heer Tadema zich waarschijnlijk niet bij een afwijzende beslissing door het gemeen tebestuur zou neerleggen, en aangezien de rechtskundige raadsman van den adres- ant niemand minder is dan staatsraad mr. Oppenheimer, vreest de heer Van der Vliet, dat de gemeente toch in het ongelijk zal worden gesteld (niet „in het ongeluk :al worden gestort", zooals een zetfout in de eerste proef ervan maakte.) Op een vraag van den heer Laan deelt de voorzitter mede, dat' men zoolang men in een gemeente verblijf houdt, daar ook inkwartiering tegemoet kan zien, b. v. s winters te Amsterdam, 's zomers te Bloe- mendaal. De heer Koolhoven vindt dit een ver standige regeling, en vreest dat de staats raad vreezen moet, het wel eens te kunnen verliezen. Een stemming wijst uit, dat de raad (behalve de heeren Tienhoven en Van der Vliet) den adressant niet van de lijst der inkwartiering-plichtigen afvoeren wil. En hij blijft er dus op. De heer Van Nederhasselt wil zijn huis vergrooten, maar moet daartoe vergun ning vragen tot ontheffing van het ver maarde artikel 10bis der bouwverordening. Hij doet zulks, en krijgt het gedaan. Tot leden der financieele commissie worden nu herbenoemd de heeren Teding van Berkhout, Laan en Van der Vliet. Tot leden der waterleiding-commissie worden herbenoemd de heeren Bispinck en De Rco van Alderwerelt. Aan de orde is thans een nadere rege ling van de jaargelden van den burgemees ter, den secretaris en den ontvanger, en wel dat van den eerste op 2400,—, van den tweede op 2300,en van den derde op 1600,—. De heer De Roo zou in verband met de drukke werkzaamheden en groote verant woordelijkheid van den gemeente-ontvan ger diens jaargeld verhoogd willen zien t t 1800,—. De Voorzitter, noch de anderen hebben hiertegen bezwaar, en zoo worden de be dragen van 2400,2300,en 1800,aangenomen. De heer Laan deelt onder gelach nog me de, dat hij bezwaar heeft tegen de verhoo ging der jaargelden van de wethouders van 500,op 600,—, waaromtrent in dc raadsstukken te lezen was, doch de voor zitter wijst er op, dat dit eerst bij de be grooting ter sprake komen zal. Gedeputeerde Staten hadden verzocht, den hoofdelijken omslag voor 1917 van 125.000,op 160.000,te brengen. Wordt aangenomen. De begrooting voor 1917 wordt aange boden, dat wil zeggen, ze wordt niét aan geboden, daar ze nog in bewerking op de drukkerij is, doch een exemplaar ervan wordt den leden in uitzicht gesteld. (Deze begrooting bevat de volgende cijfers: aan gewone inkomsten 303.013,6814, aan ge wone uitgaven 303.000,aan buiten gewone inkomsten 7986,31 lA aan buiten gewone uitgaven 8000,—. De begrootiug 1917 der waterleiding vertoont het bedrag 30.669,—.) Aan de beurt is nu een voorstel tot de vaststelling eener nieuwe rooilijn voor ge bouwen aan den Zijlweg vanaf het Zand voortsche pad tot den Bloemendaalschen weg. De heer Van Tienhoven is erop tegen, daar deze nieuw-ontworpen rooilijn over het stuk bouwgrond der gemeente, daar ter plaatse bestemd voor een nieuw raad huis, loopen zou, en de gemeente dan dus later voor zichzelve ontheffing der bouw verordening zou moeten vragen, of een stuk van haar grond inboeten. De Voorzitter verdedigt de nieuwe rooi lijn, zijnde een vaste, zuivere aflijning, die, bij de vermoedelijk ophanden bouw aldaar in acht genomen, verbreeding van den weg mogelijk maakt. Omtrent den bouw van het nieuwe raadhuis weet nog niemand iets, en men behoeft dat dus hierbij niet ter sprake te brengen. De heer Laan zegt, dat dit allemaal mooi en wel is, maar dat men er wel degelijk rekening mee houden moet of de grond voor het raadhuis, die aan de gemeente indertijd een hoop geld gekost heeft, ge schikt is en blijft. De heer De Roo valt hem bij. Ook de heer Bispinck, en het besluit is, dat deze zaak nog eens terdege moet worden on derzocht, tot welk doel de behandeling er van naar de volgende raadszitting ver schoven wordt. Er is nog een voorstel van het dage- lijksch bestuur, om het raadsbesluit, waar bij aan P. Hoogeveen grond aan de Korte Kleverlaan verkocht is, dermate te wijzi gen, dat er, niet, als in den aanvang be paald, slechts heele huizen op mogen wor den gebouwd, doch ook beneden- en boven huizen van 350,— huur elk. Na eenig heen- en weer praten wordt het voorstel aangenomen, met dien verstande, dat er een sceptic-tank komen moet, daar de wasscherij in een riool haar water loost. De Voorzitter deelt nu mede, dat het verzoek om gasvoorziening, door 200 inge zetenen onderteekend, hem zoo juist heeft bereikt, en spreekt zijn verwondering uit, dat dit thans geschiedde, nu tengevolge der tijdsomstandigheden er geen sprake van het geven van concessies wezen kan, daar op het gebied van prijzen en levering van grondstoffen, niet de geringste zekerheid heerscht. Bovendien er willen blijkens het aantal handteekeningen, slechts een paar honderd menschen gas hebben. De heer Bispinck meent, dat een groot aantal ingezetenen gaarne gas zouden wil len, hij zal gaarne het advies van B. en W. vernemen, en de zaak in een volgende zit ting ampel besproken zien. De heer Laan vraagt, waarom er 's nachts geen lantarens branden; een overbodige duisternis voor een gemeente met een hoofdelijken omslag van 160.000,meent hij. De Voorzitter deelt mede, dat dit bij de begrooting behandeld zal worden. De heer Koolhoven deelt nog mede, dat het voor nemen bestaat, langs de hoofdwegen ook des nacht de lantarens te laten branden. De heer Laan komt nog eens met zijn bezwaren tegen het zoogenaamde onbrand bare riet, dat, blijkens door hem ingewonnen berichten, wel degelijk brandbaar is, en eigenlijk dus weer van die daken moet worden verwijderd, waar het met goed vinden van het gemeentebestuur reeds op aangebracht is. Hij wil nog eens, en doel treffend, proeven genomen zien. De heer Bispinck klaagt over het rijden zonder licht. Op een goeien avond heeft hij in de Zomerzorgerlaan, in den tijd van nauwelijks tien minuten 3 auto's, 7 rijtui gen en 22 fietsen zonder licht gesignaleerd; hij wil strenger politietoezicht. De Voorzitter antwoordt hem, dat er heel wat processen-verbaal tegen dit euvel opgemaakt worden, maar belooft nochtans de zaak eens te onderzoeken. Na een op wekking van den heer Bispinck om te Amsterdam de tentoonstelling van zaken, het gemeentelijk beheer betreffend, eens te gaan zien, gaan de raadsleden uiteen, niet, zooals ge wellicht meenen zoudt, naar de genoemde tentoonstelling te Amsterdam, maar elk zijns weegs. S. NEDERLAND EN BELG1E. II. (Slot.) In België toch was het denkbeeld van vereeniging met de noordelijke gewesten voor velen ondragelijk. Reeds vóór de aanneming der Grondwet was dat geble ken. Van der Capellen had in 1814 pogingen gedaan om de Belgische geestelijkheid, den adel, den handelsstand gerust te stellen omtrent de gevolgen van een vereeniging met het Noorden. Des ondanks waren de bezwaren bij de Belgen gebleven. De gees telijkheid eischtc zelfstandigheid voor haar kerk, de oude Belgische adel wilde slechts noode de heerschappij van het huis van Oranje verdragen; de Belgische nijverheid achtte haar belangen niet veilig in handen eener regeering, die ook de Nederlandsche nijverheid met haar verschillende behoef ten zou hebben te ontzien. De zware Hol- landsche Staatsschuld en de vrees het Nederlandsch als voertuig van regeering en onderwijs ook een plaats te zien inge ruimd drongen de Belgen eveneens tot verzet. Al bestond er dan geen nationaal gevoel in België het was anders in opvatting van vele dingen. Zoowel in die welke wel, als in die welke niet tot deze wereld be- hooren, verschilden de Belgen te veel van de noordelijke broeders. De verschillen waren te groot. De insnijding, in de XVIe eeuw in de Zeventien gewesten geschied, was te diep geweest. De toen ontstane kloof gaapte in 1815 nog. Met geweld sa mengeperst, is de vereeniging van Noord en Zuid nooit innig geweest en vergeefs heeft Willem 1 getracht het in 1815 gestich te rijk bijeen te houden. De fouten na te gaan van Willem's be stuur heeft thans geen zin meer. Het vraag stuk, waarvan door het Congres van Wee- nen de oplossing aan hem werd overge dragen, was een onoplosbaar vraagstuk. Noord en Zuid hebben om strijd de scheu ring toegeschreven aan het staatkundig be leid van den eersten en eenigen koning, die over beiden het bewind moest voeren en het met graagte had aanvaard. Het is de taak van den geschiedschrijver daarom trent uitspraak te doen. Maar één onge dacht gevolg van dat beleid moet worden vermeld. Willem's regeeringsstelsel heeft in beide deelen van zijn rijk verschillend gewerkt. De staatkundige geest in Noord- Nederland werd er door uitgedoofd. In het zuiden werd die geest opgewekt en aangevuurd. Hij verhief zich tot een ge duchte kracht. De beweging voor zelfstan digheid werd gesteund door Frankrijk dat reeds veel vroeger plannen had gevormd de macht van het Nederlandsche Konink rijk te verbreken en de Belgische natio naliteit af te scheiden van Holland. Nooit had die Belgische nationaliteit bestaan. Wat er van bestaan had, was het gevoel van saamhoorigheid met het noorden onder Filips II en zijn voorgangers. Maar in het verlangen te ontkomen aan de leiding uit 's-Gravenhage men was liever eigenlijk van uit Parijs bestuurd deed iets wat daarop geleek geboren worden. En geen economische bloeier kan eenigen tijd lang gesproken worden van den bloei van het Koninkrijk der Vereenigde Nederlan den scheen den wensch naar eigen volksbestaan te kunnen tegenhouden. „Lc peuple beige'' te worden scheen het middel tegen alle kwalen. De drang naar onafhankelijkheid schiep iets dat daarop geleek. De sufheid gedu rende twee eeuwen getoond, bleek in 1830 verdwenen. Het verbond tusschen de Pot ter en de Mérode tusschen het Belgisch liberalisme en de Belgische geestelijkheid bewees den ernst om afzonderlijk, om onaf hankelijk te zijn. België wilde zichzelf voortaan regeeren. En de moeilijke vraag stukken voortkomende uit zijn dualistisch bestaan uit kracht van eigen Souverei- niteit oplossen. In de vijf en zeventig jaren dat het onafhankelijk is geweest, heeft het getoond ten volle die onafhankelijkheid te verdienen. Geen plotselinge overval kan aan dien roem iets ontnemen. Nadat de scheiding eenmaal was vol bracht, ging België onder het uitstekend beleid van Leopold I met groote schreden den weg op naar den vooruitgang. Toch moet ook in verband met de gebeurtenissen van heden een enkel woord aan „de revolutie van '30" gewijd worden. De scheuring van België en Nederland is het'werk geweest der katholieke geeste lijkheid. De beschikking van het Congres van Weenen heeft zij openlijk veroordeeld, De Grondwet deed zij afstemmen. De bis schop van Gent, De Brogli, schreef aan zijn geloovigen openlijk dat vrijheid van godsdienst voor alle gezindheden, open stelling van alle betrekkingen voor alle burgers zonder onderscheid van kerkelijk geloof onvereenigbaar was met de grond stellingen der katholieke kerk. Zelfs dr. Nuyens, de welbekende katholieke schrij ver van de „Geschiedenis der Nederland sche Beroerten", moet erkennen, dat de houding der Belgische geestelijkheid vij andig was.D) De groote spanning loste zich op in wat bij ons wordt genoemd: De Tiendaagsche Veldtocht. Generaal Knoop een der eer ste militaire geschiedschrijvers in Neder land heeft dien veldtocht beschreven. (Een beschrijving die misschien alleen door militaire geschiedschrijvers op prijs kan worden gesteld.) Maar aan die beschrij ving laat hij iets voorafgaan, dat merk waardig is. „Het behoort noch tot onze taak, noch tot onze bevoegdheid, om de waarde en zedelijkheid van dien opstand te beoordeelen, en te beslissen, of men dien moet rangschikken onder de door niets ge wettigde volksbewegingen de vrucht van kuiperijen en aanstokingen van listige eerzuchtigen of onder dat rechtmatig verzet tegen de dwingelandij dat ieder vrij man zich tot plicht en eer moet rekenen."0) Ongetwijfeld zal men ook bij ons dat laat ste onderschrijven en toegeven, dat er inderdaad dwingelandij over België was uitgeoefend. Niet echter door Willem I, maar door het Congres van Weenen. Dat Willem I zelf de regeering over België had verlangd is een bewijs voor gebrek aan staatkundigen blik. Nooit zou zijn groote voorzaat Stadhouder Willem III een dergelijke positie hebben verlangd. Dat wordt bewezen door zijn houding toen het Engelsche volk in 1688 zijn tusschenkomst wenschte. De Tiendaagsche Veldtocht zelf bewees dat de Belgen iets over hadden voor hun „onafhankelijkheid", en op ons vestigde zij de aandacht van Europa, als op een „strijd bare natie", die te overwinnen wist. „L'Union fait la force", (Eendracht maakt macht), dat zou voortaan het devies zijn van het jonge koninkrijk. In de eerste twin tig, dertig jaren na de scheiding bleef de verhouding koel en onverschillig. Er was tijd noodig elkaar weer aan te zien, op een wijze, die bewees dat het verleden was ver geten. De oude wonden moesten weer ge heeld; de geleden verliezen hersteld wor den. En het was Nederland niet dat het minst geleden had. Maar hoe smartelijk ook voor beide vol ken de vereeniging is geweest, zij bevat een kostbare les. Welke gebeurtenissen ook in de toe komst mochten plaats hebben en wij zijn heden wel aan onverwachte, ongedachte gebeurtenissen gewend een herhaling van het „Koninkrijk der Vereenigde Ne derlanden" is voorgoed onmogelijk. „Een zelfstandig volksbestaan cischt zelfstandige staatkunde." Daarom is ook een economi sche vereeniging tusschen België en Neder land onuitvoerbaar. Hoe nauw ook verwant wie heeft niet in deze dagen de eenheid van ras tusschen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1916 | | pagina 1