Het Sloemendaalsch Weekblad
van ZATERDAG 2 DECEMBER 1916.
TWEEDE BLAD.
STAATKUNDIG EVENWICHT OE
NATIONALITEITSBEGINSEL.
II. (Slot.)
Het is een herhaling van den ouden strijd
om de macht maar thans in grooter af
metingen, uit oorzaken van geheel ande
ren aard. De oorlogen in de XlVe eeuw ge
voerd kunnen beschouwd worden als staat
kundige oorlogen. Maar reeds kort nadat
de grootste en meestbeslissende slagen ge
vallen waren, begonnen zich symptomen
voor te doen van datgene, waardoor de be
langen der Europeesche Staten zouden wor
den getrokken binnen de wereldpolitiek. De
voorboden van een tijd, waarin, gelijk Ho
mer Lea het uitdrukt, slechts in wereld-
doelen zou worden gedacht. De tijdgenoot
kon dat niet vermoeden. Sprak Disraëli
niet in 1866 als zijn meening uit dat En
geland met zijn koloniën en bezittingen
een wereldrijk vormde, dat feitelijk stond
buiten de gebeurtenissen op het continent-
Dat Engeland aan Europa was ontgroeid?
Disraëli stond daarin wel betrekkelijk alleen
maar hoewel hij dwaalde in zijn meening
dat Engeland slechts een verwijderd belang
bij Europa had, het feit dat er van een we
reldmacht gesproken kon worden, was
juist gezien. Binnen twintig jaren het
thans levende geslacht heeft dat beleefd
zou de invloed van Europa op de overige
wereld een beteekenis krijgen, zooals nim
mer was gezien.
Die invloed bepaalde zich niet alleen tot
koloniaal gebied. De dolle wedloop om
koloniaal bezit door mogendheden die of
daar nimmer naar hadden getaald, zooals
Italië en Duitschland, of die daarmede sinds
meer dan een eeuw waren geëindigd, zoo
als Frankrijk, opende het nieuwe tijdperk
in de wereldgeschiedenis, waarin Engeland
vrij snel afgleed van het buitengewoon
hooge bloeipunt, dat het had bereikt. In de
bloeiperiode van Victoria's regeering
stroomde de rijkdom Engeland binnen.
„De Britsche producten gingen over de
gansche aarde bijna nog zonder mededin
ging, zij waren meester van de markten der
groote volken, daar deze nog in hoofdzaak
landbouwstaten waren, althans hun nijver
heid nog niet in die mate hadden ontwik
keld, dat zij in hun eigen behoeften kon
den voorzien, en natuurlijk nog veel min
der op vreemde markten den strijd tegen
de Engelsche industrie konden aanbinden;
deze voorzag de wereld van haar stapel
artikels, de producten van de textiel-, de
ijzer- en staalindustrie." 2)
De Engelsche vlag woei over Engelsch
gebied tot in dp verste zeeën; de Engelsche
handelsvloot vond haar gelijke niet, en zij
werd beschermd door een oorlogsvloot,
waartegen niemand was opgewassen. Daar
bij bloeide de landbouw op te voren nooit
gekende wijze.
Reeds vóór 1880 echter waren de klach
ten over achteruitgang in Engeland alge
meen. Zij had naast tijdelijke oorzaken,
blijvende: te weten de beginnende concur
rentie op nijverheidsgebied. Spoedig zou,
10 jaar later, Engeland ook rekening moe
ten houden met concurrentie op handels-,
op koloniaal gebied.
Tot 1890 evenwel zoolang Von Bismarck's
staatkunde Europa zoo niet meer be-
heerschte als van 1870 tot 1880, maar dan
toch geducht beïnvloedde, bleven de belan
gen van de Europeesche Staten zuiver bin
nen Europa besloten. Maar na zijn val werd
de Europeesche politiek snel wereldpoli
tiek. Nog altijd was de Driebond de mach
tige wig in het midden van Europa gedre
ven, die allen in ontzag hield. Maar de
tijd naderde, dat indien ooit een coalitie
zou ontstaan, om die macht te breken, de
oorzaken daartoe niet meer alleen in Eu
ropeesche staatkunde zouden liggen. De
historie van de laatste 30 jaar der XlXe
en der eerste twaalf jaren van de XXe
eeuw zullen voor den lateren historicus
hoogst opmerkelijk blijven. De gebeurte
nissen dier jaren zijn van wijder strekking
en grooter gevolgen dan de aera van Na
poleon. Want waar het ten slotte om ging,
drukte Von Biilow reeds in 1899 in den
Rijksdag uit „lm Falie einer neuen Teilung
der Erde, wird sich Deutschland von keiner
Groszmacht auf die Fiisze treten oder sich
beiseite schieben lassen."3) Negen jaren
na Von- Bismarck's aftreden, kondigde
Duitschland zich dus als grootmacht, als
een nieuwe wereldmacht aan. De mach
tigste en geduchtste concurrent van Enge
land sprak zijn bedoelingen uit. Zijn poli
tieke reorganisatie was voltooid, van land-
bouwstaat was Duitschland industriestaat
geworden. Markten en koloniën had hij
noodig om zijn verdubbelde bevolking bin
nen de grenzen des vaderlands het leven
verder te waarbofgen. Sterk in Europa,
voerde de logica der feiten Duitschland
meer dan welken anderen Europeeschen
staat ook op den weg van Engeland. Het
ging met snelle schreden zijn weg zoeken
in de overige wereld, tot nu toe door En
geland beheerscht Tot nu toe had Enge
land op koloniaal gebied concurrenten als
Italië en als Frankrijk vrijwel en vrij snel
beheerscht. De Fashoda-geschiedenis
(1898) toonde aan Frankrijk de grenzen,
die het had in acht te nemen. Italië was In
Erethrya opgeborgen. Terwijl de rivaliteit
tusschen beide Latijnsche volken ten op
zichte van koloniën aan de noordkust van
Afrika afleiding verschafte. Rusland alleen
was in Azië de geduchte mededinger,
op weg zoowel naar de kusten van den
Stillen Oceaan, als naar Indië, de hoek
steen van Engelands koloniale macht.
Zeer grof geteekend, was de toestand
bij het begin der XXe eeuw:
In de eerste jaren dier eeuw zocht Edu-
ard VII na den dood van Victoria tegen
over den Driebond die Duitschland zoo
sterk maakte naar een evenwicht. In
beginsel bestond dat reeds, sinds 1893, dooi
de entente tusschen Rusland en Frankrijk,
waarvan de beteekenis veel verder reikte
dan Europeesche belangen alleen. Door
zich daarbij aan te sluiten was het werk
gedaan. Oorspronkelijk lag het niet- in de
bedoeling der Engelsche regeering. Veel
eer vreesde zij in den beginne de macht
door Rusland en Frankrijk op koloniaal ge
bied gevormd. Daarom bleef zij eerst met
Berlijn in vriendschappelijke verstandhou
ding. Maar Duitschlands geduchte invloed
op economisch gebied tegelijk met die van
Amerika, dreef Engeland naar de zijde
van Duitschlands tegenstanders. Het we-
reldevenwicht was gevormd, maar kon,
zooals het bij groeiende machten niet kan
uitblijven niet anders eindigen, dan het
geëindigd is: in een strijd om de suprema
tie. Een strijd, die alle vraagstukken tus
schen de Entente-verbondenen deed ach
terstellen bij de hoofdvraag. Er zou een
interessant hoofdstuk te schrijven zijn over
de vraagstukken, die verstarden op het
oogenblik dat Gavrilo Princip's revolver
schot den wereldbrand ontstak.
Gelijk België in vroeger eeuwen tot slag
veld diende, waarop over het lot van Eu
ropa werd beslist, dient thans de Oude
Wereld tot champ de bataille, waarop over
de oplossing van wereldvragen wordt ge
streden.
En bij de oplossing van die vragen zullen
de diplomaten opnieuw komen te staan
voor de vorming van een evenwicht, al of
niet met erkenning van het nationaliteits
beginsel.
Salisbury was van oordeel dat de kleine
staten steeds kleiner en steeds geringer in
aantal zullen worden. De ondergang van
Transvaal en Oranje-Vrijstaat (1902), van
Korea (1910), van Marokko (1911) schijnt
dat te bewijzen. Gelijk ook de geschiedenis
van Cuba (1901) en van Panama (1903)
daarop wijst. Toch is daarnaast de vor
ming van nieuwe kleine staten op te mer
ken: Noorwegen (1905), Bulgarije (1908),
Albanië (1913).
Deze tegenstrijdige gebeurtenissen schij
nen elkander op te heffen. Kjellèn ziet daar
in een parallel met wat gebeurd is met Karl
Marx's voorspellingen betreffende den on
dergang van kleine bedrijven. „Der Impe
rialismus und der Sozialismus haben sich in
dieser Hinsicht als gleich schlechte Pro-
pheten erwiesen."
De ervaring in den. krijg van heden op
gedaan, schijnt de volkomen afhankelijkheid
der kleine staten echter bevestigd te heb
ben; ofschoon Engeland in 1914 beweerde
den oorlog te beginnen voor de gewaar
borgde rechten der kleine naties. Een be
wijs dat, welk belang en welke oorlogsnood-
zaak ook de overheersehing van kleine sta
ten eischten: het nationaliteitsbeginsel in
theorie werd geëerbiedigd. Iets dat als een
vooruitgang sedert 1815 zou kunnen worden
aangemerkt.
Alleen blijft de vraag of het mogelijk zal
blijken in de praktijk het nationaliteitsbe
ginsel te handhaven.
Alles toch wordt beheerscht door de be
langen der wereldmachten, die uiteraard
naar uitbreiding moeten streven, op straffe
van verminderden invloed, wat gelijk staat
met achteruitgang.
Kjellèn geeft in de „Schuszfolgerungen"
van zi;n merkwaardig boekje een kort over
zicht van het karakter dier wereldmogend-
heden, wel waard voor een deel overgeno
men te worden.
„Betreffende de middelen die aan de we
reldmachten ten dienste staan oin hun be
langen te behartigen, onderscheidt hij twee
typen van wereldmacht: de economische en
de militaire wereldmachten. De Vereenigde
Staten en Engeland zijn zuivere tyoen van
geldwereldmachten; Rusland en Japan zui
vere krijgsmogendheden. Frankrijk en
Duitschland zijn daarvan óf overgangsvor
men of gemengde vormen.
„In anderen zin kan nog een tweede on
derscheiding gemaakt worden: zeemogend
heden en vastelandsmogendheden. Rusland
en Engeland vormen bij die onderscheiding
zuivere tegenstellingen. Frankrijk en
Duitschland vereenigen beide vormen. Uit
zonderingen daarop zijn de Vereenigde
Staten en Japan.
De zeemogendheid verschijnt in het ka- 1
rakter van moederland en koloniën, en dus
als een verspreid gebied. De vastelands-
mogendheid als een aaneengesloten massa.
Engeland en Rusland bewaren hun type
zuiver. Frankrijk en Duitschland naderen
het Engelsche type. Japan is een gesloten
eenheid. Opmerkelijk schijnt daarbij te zijn,
dat de verspreide zeemogendheid minder
levenskrachtig is dan de vastelandsmo-
gendheid."
De wereldmachten zijn thans over den
geheelen aardbol verspreid. Religie noch
ras geven een voorkeur om daartoe te be
lmoren. Evenmin de staatsvorm. Door de
toetreding van Japan is het monopolie van
het Arische ras en van den christelijken
godsdienst in dat opzicht verbroken. Tot
de wereldmachten behoort zoowel het Rus
sische Caesarisme als het Engelsche parle
mentarisme. Zij allen hebben hun belangen;
hun wil om tot macht te komen is de voor-
Waarde voor hun bestaan.
Daarom kan het niet uitblijven gelijk
het niet uitgebleven is dat machten met
gelijke belangen zich tegenover tegenstan
ders vereenigen. Het streven daarbij is een
machtsevenwicht te scheppen, dat zoo
lang duurt tot een der partijen zich over
machtig gevoelt en het oogenblik gekomen
acht, dat te toonen.
Dat is een les, die de wereldgeschiedenis
in dat opzicht geeft. Daarom is een staat
kundig- of een wereldevenwicht het
grootste aller staatkundige chimères. Het
eenige voordeel er van is, dat het eenige
jaren rust geeft gelijk de Talleyrand om
trent dat in 1815 geschapen, volmondig be
kende.
Wat geen chimère is, dat is het beginse'
der nationaliteit.
De volken beschouwende als individuen,
kan gezegd worden, dat elk volk zijn voort
bestaan niet minder dan aan zijn kracht, te
danken heeft aan zijn karakter. Bij tijde
lijke overheersehing zal het daaraan een
maal zijn bevrijding te danken hebben. En
zelfs bij voortdurende afhankelijkheid zal
het daardoor toch een geduchten invloed
blijven uitoefenen. De nationale beteekenis
zal dan niet verloren gaan indien dat k-
rakter erkenning en eerbied afdwingt.
Het beginsel der Nationaliteit heeft daar
om een ethisch bestanddeel, dat het verre
verheft boven dat van het staatkundig- of
wereldevenwicht.
Zelfs op het Congres van Weenen, voor
hetwelk de volken niet schenen te bestaan
dan als aanhangsel van den grond dien zij
bewoonden, gaf het feit, dat Holland uit zich
zelf de wapenen had opgevat om de Fran-
schen te verdrijven, den doorslag bij de
vraag of het al of niet onafhankelijk zou
zijn. Het had getoond niet ontaard te zijn
van zijn verleden, waarvoor de kenners
der historie, gelijk de diplomaten ongetwij
feld waren, den eerbied bleven gevoelen,
dien het verdient.
Ook de geschiedenis der XlXe eeuw heeft
getoond, dat het beginsel der nationaliteit
niet straffeloos kan worden geschonden
welke overwegingen daarbij ook den door
slag mogen hebben gegeven of geven.
H. -A. R i 11 e r.
1) Geschiedenis van onzen tijd sedert 1848,
door dr. P. L. Muller. Voortzetting van dr. Th.
Bussemaker). Vijfde boek, Eerste stuk, bldz. 76.
2) Idem bldz. 77.
3) Kjellèn. Die Groszmachte, bldz. 76.
Kjellèn, t. a. p. bldz. 207.
VAN HIER EN DAAR.
Zuster H. Keg, hoofdverpleegster van
viouwen-Paviljoen III in het Wilhelmina-
Gasthuis te Amsterdam, zou zoo graag
voor de aan hare zorgen toevertrouwden
een piano hebben. En ze vraagt dat zoo
aardig, dat het ons lijkt of iemand die het
maar even betalen kan, het haar niet wei
geren zal. Zoo vraagt ze het:
Heeft ook iemand een piano
De onze is zoo vreeselijk valsch,
Dat een „forte" klinkt als „dolce"
En een treurmarsch als een wals.
Willen we wat liedjes zingen
Met behulp van zijn geluid,
Dan wordt 't zoon rare hutspot,
Dat 't effect is: „Schei maar uit"!
Onze zenuwzieken' snakken
Naar een beetje vroolijkheid,
In hun lange, lange dagen,
En wij zusters zijn bereid.
Maartot onze groote wanhoop
Is 't met ons klavier gedaan
Leeft er niet een milde gever,
Die soms ongebruikt heeft staan
Een halfsleetsche pianino,
Die raakt in vergetelheid?
Schenk ze ons voor de patiënten
En de zusters zijn verblijd!
Het kwcule komt soms uit het goede
voort. De werking der artikelen, welke
in de invaliditeitswet-Talma den overgangs.
toestand beheerschen, biedt een eigenaar
dig voorbeeld van de bekende waarheid,
dat de best bedoelde maatregel, onoordeel
kundig toegepast, soms meer bederft dan
goed maakt. Zeker, onder degenen, die in
't genot zijn van de rente van 2,per
week (echtparen 3,te samen) zijn er
zeer velen, voor wie die op zichzelf gerin
ge uitkeering een enorme verbetering be-
teekent (en dit geldt vooral voor oude
menschen, die'in 't gezin van zoon of doch
ter zijn opgenomen), maar daarnaast is de
treurige tegenstelling geschapen tusschen
fatsoenlijke oude zelfstandige werkers en
werksters, die een pensioentje hoog noodig
hebben en 't niet kregen, en oude welva
rende, soms gegoede vroegere loontrekken-
den, die 't pensioen ontvingen en het zeer
wèl kunnen missen.
De bevrediging en voldoening, aan de
ééne zijde gewekt, staat dus helaas! tegen
over het wijdverbreid gevoel van onrecht
en benadeeld en achteraf gezet zijn aan de
andere zijde.
Haddc bij 't ontwerpen der artt, 369 en
37(1 invaliditeitswet niet de fictie voorgeze
ten, dat een loontrekkende per sé arm is op
den ouden dag, en een zelfstandig werker
per sé zélf wel in staat zich te helpen, dan
zou de zaak thans er gansch anders uit
zien. En des te zonderlinger, des te verbijs
terender is het aanvaarden van dien fictie
ven ondergrond, omdat Nederland bij uit
stek het land is van kleinbedrijf en zelf
standig individueel bedrijf.
Oude visschers, schippertjes, marskra
mers, kleine dorpssmeden, fiets- en auto
reparateurs, kleermakertjes, schoenmaker
tjes, winkeliers en winkeliersters, bakers,
waschvrouwen, particuliere verpleegsters
en hoe de uitoefenaren der honderd-en-
een andere zelfstandige beroepen meer
mogen heeten maar vooral de vele
oude vrouwen, oude moedertjes, kun
nen zich als hun de afwijzing op hun
ne aanvraag om ouderdomsrente bereikt,
maar niet voorstellen, dat zij krachtens de
wet worden afgewezen. Wet en recht zijn
en waren voor hen steeds woorden van
dezelfde klank, begrippen die elkaar dek
ten. Zij ondervinden thans aan den lijve,
dat dit helaas! lang niet altoos het geval
is; en wie met hen medeleven ondervin
den het eveneens.
Niet alleen voor de ouden van dagen
zélf, maar ook voor de tusschenpersonen,
de leden van rentecommissies en in 't al
gemeen voor ieder, die met de toepassing
van art. .370 invaliditeitswet te maken
heeft, is dat onrecht een nachtmerrie, die
zoo spoedig doenlijk moge wijken!
Zóó wil 't de Bond voor Staatspension-
neering!
De verkiezingsonhebbelijkheden, die in
Amerika bij een presidents-verkiezing voor
vallen, werden door het Amerikaansche
weekblad „Unity" weder eens in het licht
gesteld. Schrijver dezer terechtwijzing
geeft aan het eind ervan een aantal regels,
waaraan elk landsburger zich bij de verkie
zingen houden moet. We nemen ze uit de
„N. R. Ct." over:
1. Bewaart uw kalmte! Laat uw hoofd
niet overgaan tot het uiten van beleedigin-
gen door de opwinding van uw gemoed!
2. Neemt u immer in acht tegen het
schijnbaar overwicht van getalsmeerder
heden! Laat u niet door cijfers overbluf
fen!
3. Betoon eerbied aan het verstand!
'Verwaarloos geen grondbeginselen met het
doel makkelijker vooruit te komen!
4. Wees bizonder op uw hoede om uw
zelfstandige en onafhankelijke begrippen te
bewaren! Zij, wier stem en wier geweten
tweeërlei uitspraak verkondigen, misbrui
ken hun kiesrecht.
5. Elk landsburger zij indachtig, dat op
verkiezingsdagen evenals op alle andere
dagen des jaars, de meerderheid wordt ver
kregen door die zijde, waaraan Godes bij
stand wordt verleend. En aan de stembus
spreekt God tot den kiezer door middel van
diens geweten een onbevangen oordeel.
6. Bedenk wel hoe gij hoopt mede te
leven met den welslagenden candidaat en
dat, wie ook moge winnen, gij een man ver
langt, die na de verkiezing in staat is zijn
evenwicht te herwinnen en zijn waardig
heid alsook de volledige mate zijner be
schaafdheid weder aan den dag te leggen.
7. Sla geen acht op zoo menige soort
cendagskwestie, welke feitelijk geen be
langstelling verdient, doch daarentegen in
strijd is met degelijke vraagstukken van
den dag, die aldus op den achtergrond ge
raken tengevolge van politieke bijoogmer
ken.
Standaardleuzen van ouderen stempel,
zooals: Vrijheid, vooruitgang, rechtscha
penheid, ingetogenheid, enz. leenen zich
thans kwalijk tot partijkenmerken, doch
haar naleving zal lang nadat de stem-
bureelen gesloten zullen wezen over
winnaar en geslagene ten goede komen.
De schrijver richt zich bovenal tot
„zulke der kiezers, welke zich elk viertal
jaren heesch schreeuwen voor hun candi
dates terwijl deze laatsten op andere tijd
stippen door hen worden onderworpen aan
het scherpste onderzoek, ja, wellicht wor
c'en gewantrouwd, of zelfs aangeklaagd."