ummi overschoen; J. Huisinga, Kennemer- veg 13, to Bloemendaal, een handtaschje; ir Benders, Meerenbergscheweg, een ro- nkran.s hi étui; Willemse, Binnenpad 13, Overveen, een zilveren manchetknoop; an het bureau van politie te Overveen, een wielpomp. een brief, geadd. Privé voor neder; een dames portenionnaie. Verloren: een muilkorfeen hand- uschje; een trouwring; een bruin beursje: n bontkraag; een ring met sleutels; een aten blokje waaraan 4 sleutels. BURGERLIJKE STAND. 'van Vrijdag 1 Dec. tot en met Donderdag 7 December. Geboren: z. van J. S. M. Vrijland en „li. M. Tiemens Kersen. Overleden: A. A. Spanjaerdt Speek- - man, 66 j. 0 v o r 1 e d e n i n h e t g e s t i c h t M e e- nA. Nol. 72 j.; G. Meerdink, b UIT ANDERE GEMEENTEN. Museum van Kunstnijverheid. Het mu- ;iim van kunstnijverheid te Haarlem werd edurende de maand November bezocht 1 or 456 belangstellenden; uit de aan het mseum verbonden boekerij werden 203 ,,ek- en plaatwerken naar verschillende kaatsen van ons land in bruikleen verzon- uen. De aan het museum verbonden school werd gedurende dezelfde maand door 236 vrouwelijke en mannelijke leerlingen be zocht. Natuurhistorische Vereeniging. Dins dag a.s. des avonds ten 8 uur houdt de aï- deeling Haarlem en omstreken van de Ne- derlandsche Natuurhistorische Vereeniging een vergadering in het gebouw „Zang en Vriendschap" in de Jansstraat te Haarlem. Het Koningin Elisabeth-Comité te Haar lem, houdt een fancy-fair op 15 en 16 De cember a.s. in het Brongebouw te Haarlem. De opbrengst ervan is bestemd voor het Koningin Elisabeth-fonds, ter ondersteu ning (.slachtoffers van den oorlog en voor de gemobiliseerde Nederlandsche mi litaire;) Hernieuwing. Wij plaatsen in dit num mer van ons blad een stuk van den heer Jos van Veen. Dit uitnemend geschreven stukje werd overgenomen uit Van Veen's onafhankelijke kroniek „Hernieuwing", en geeft den lezers een denkbeeld van dit fris- sche, goed geredigeerde en vaak belang wekkende blaadje. Wij kunnen onze lezers j gerust opwekken zich als inteekenaar er voor op te geven. Ze zullen er geen spijt van hebben. Het adres is Anthony Duyck- straat 70, Den Haag. De prijs voor een reeks van 10 afleveringen is 1,Proef nummers zijn kosteloos te verkrijgen. WIJSBEGEERTE. Lezing van dr. A. H. de Hartog over „Schopenhauer en het Atheïsme.' Om tweeërlei reden, lezer, zou ik ditmaal m n verslaggeversplichten willen verzuimen. En wel eerstens, omdat het aantal der ge trouwen zoo klein was, dat ondanks regen buitjes en lokkende winkel-etalages den weg naar „De Middaghoogte" vond, maar vooral ook omdat van zulk een lezing slechts de hoorders vreugd genieten. Hoe zou ik in enkele regelen weer moe ten geven het beeld, dat dr. De Hartog ons bood van een dier „leeraars der mensch- lieid, die oerlichten in den wereldnacht van dien zooveel-gesmaden, pessimist-ge- naamden Schopenhauer Hoe zou ik, met zooveel minder woorden nog dan dr. De 11. noodig had voor een „zeer korte", maar toch nog duidelijke weergave van Schopen hauer's wereldbeschouwing, u daarvan deelgenoot maken Vergun mij daarom te volstaan met en kele punten aan te stippen. Dr- De Hartog dan liet allereerst zien hoe naar Schopenhauer's beschouwing deze wereld zich tweeledig aan den mensch openbaart. Eensdeels blijkt zij n.l. te zijn onze voorstelling, dit is als het ware hare buitenzijde, en anderdeels, naar haar inner lijk, blijkt zij begeerte, wil. De wil nu ziet Schopenhauer als het we zen der wereld, terwijl hij anderzijds ook de ideeën als de hoogere eenheid be schouwt. Naar de physische voorstelling neemt de mensch de verschijnselen als uit elkander getrokken ideeën in de tijdruim telijke wereld waar, terwijl deze voorstel ling tevens een hooger schouwen wordt, wanneer ze de eeuwige idee grijpt. Tot het schouwen der ideeën brengt de philosophie en de kunst. Zij brengen den wil voor een wijle tot rust. Maar ook slechts voor een wijle. „Weisheit ist keine Arzenei für Herzeleid" (Gorki). De volkomene ver lossing schouwt Schopenhauer in de „Wil- lensverneinung" tegenover de „Willens-be- jahung", zelf-negatie zal den wereld-wil verlossen moeten. Dit geschiedt in het individu door wat de christelijke kerk wedergeboorte noemt. Ook Schopenhauer onderscheidt alzoo den na tuurlijken, van den vernieuwden, weder-ge- boren mensch. Hij bedoelt met deze ver nieuwing een afsterven van eigen natuurlijk begeeren. Het lijden moet den mensch een zegen worden. Zeer diep grijpt deze leer in 's menschen innigst leven. Geen kunst, geen wijsheid, slechts heiligheid kan de wereld overwinnen. Het leven der heiligen ontlok te Schopenhauer dan ook de woorden „das ist Sache der Gnade." Ten slotte besprak dr. De H. Schopen hauer's standpunt ten opzichte der religie en toonde ons, dat Schopenhauer, hoewel hij God misschien het meest heeft miskend, Hem nochtans als weinigen in Zijn kinde ren heeft erkend. Want zijn heimwee was naar de heiligen, de eeuwig-stillen hij Hem, „die de wortelen aan ons leven uitstuwt, Die de mond opent van die Hem vloekt." E. Wie het door Dr. De Hartog gesprokene nader wil toegelicht zien, leze diens „Groo- te Denkers". (D'itgave Hollandia-Drukkerij.) TOONEEL. Wij vestigen er de aandacht op, dat Dins dag a.s. in den schouwburg Jansweg „Het Ned. Tooneel" met het drama Lodewijk XI van Casimir de la Vigne optreedt. Louis Bouwmeester zal de titelrol spelen. VREDEKINDJE. Op een warmen zomerdag van vreugdig sprankelende zonneschitteringen, trokken duizenden en nog eens duizenden menschen. zwoegende en vrachten torsende, öp, door de groene weiden naar een steile rots, die kantig opdook uit de zee. Daar waren zij bezig den woningtempel te bouwen voor hun grooten koning, dien zij na lang en ern stig zoeken uit hun midden hadden geko zen, als den moedigste, den edelste en den sterkste. Kracht was zijn naam. Hoewel de winterkoude handen en aan gezichten paarsig had doen krimpen en des zomers warme zweetdroppels hen met natte strepen teekenden, bouwden de men schen steeds door voor hun grooten ko ning, Kracht, den eerbiedwaardigste van allen. En terwijl zij werkten, trok hij door het land om kennis te nemen van de levens en van Het Leven, en zich voor te bereiden voor de heilige daad van koning-zijn. Eens ging Kracht door een bosch langs het smalle pad, dat donker kleurde onder de overhangende varens. Stil was alles om hem heen; alleen de boschinsecten ritselden in het geurend pijpekruid- In eens zag hij iets schemeren tusschen de laaghangende takken. Hij stond stil, den adem inhou dendWat zou het zijn?Een dier?Of een verdwaalde? Behoed zaam, zijn dolk omklemmend, stapte Kracht voort, toen, bij het omslaan van het pad, plots vóór hem stondeen wonder- schoone vrouw, geheel onbevangen, naakt en blank. „Ik ken u," begon zij eerst. „Gij zijt de koning en ik ben de Waarheid." Een briesje scheidde hoog boven hen de boomtoppen, zoodat de zonnecirkels even over hen heen dansten. Toen heersch- te weer smaragden, koele schaduw. „U kende ik niet," sprak Kracht, en ern stig bewogen: „Wat zijt gij schoon!" En van dit oogenblik af hadden zij elkan der lief. Toen in de daaropvolgende lente de ko ning intrek nam in zijn slot, voerde hij aan zijn hand de jonge koningin. Nog steeds was zij naakt, want zij was Waarheid en elk kleed zou haar doen sterven. Dichte menschenrijen stonden langs den weg, die het koningspaar volgde. Er was trillend gejuich in de lucht en het wapperen van vele bonte vlaggen. Door de blauwe wijdte boven hen woelde de wind- Plechtig en gelukkig trad het konings paar door de poorten van wuivend groen en kleurige guirlanden over het geurend en veerkrachtig tapijt van roode en witte ro zen, die door bloemgekranste kinderen ge strooid werden. Samen betraden de koning en de koning in de witmarmeren trappen van het slot. Koning Kracht en koningin Waarheid leefden rustig en gelukkig in het slot, waar in stormachtige nachten het schuim der gol ven spatte, die zich brandend en bruisend de koppen te pletter sloegen, hoog opstei- gerend tegen de natzwarte rotsen. Als zoo de stormen woedden, kromden aan den anderen kant van het slot de twee oude eiken hun ruggen tegen den wind in, die ze wilde breken, elders beukte op de koperen poorten en dan, teruggeworpen, gierend het slot omslingerde, rammelend aan ieder raam. Dan rimpelde het vel van de oude eiken van boosheid en zij baldén de knoestige takken als vuisten om den doorgang te beschermen tot dert vriendelij ken tuin, waar de bloemen stil geurden, en de vogeltjes angstig wegdoken in hun veertjes. En in de eerstvolgende Lente werd het vorstelijk paar een kindje geboren, dat zij Vrede noemden, het Vredekindje. Maar in het naaste rijk regeerde de broe der van Kracht, List. Deze voelde zich en zijn rijk bedreigd door de toenemende wel vaart van zijn broeders onderdanen, de Sterken, die tegelijk, maar dat kon List zich niet begrijpen, de Vreedzamen waren. En List zon op een middel om die welvaart tot zich te trekken, een middel, dat spoedig ge vonden was, want de Vreedzamen waren de Argeloozen tegelijk. Toen trokken List en de zijnen, de Leugens, het rijk van vorst Kracht binnen met gevlei en zoete woor den, handeldrijvend en geschenken rond- deelend. Maar zij zaaiden in de harten der Sterken ontevredenheid tegen hun koning en Wantrouwen, en de Leugens leerden den sterken Schande en Schaamte kennen. Wanneer de zon ter kimme neeg. was Waarheid gewoon zich onder het volk te begeven vóór de nacht viel. Lichtend-blank, met Vredekindje op haar arm, ging de ko ningin. In den schemer bewogen haar voe ten gelijk witte leliën over de donkere keien van de kronkelige straat. Alle menschen stonden in eerbiedige stilte voor hunne hui zen, waartusschen de nacht reeds gleed. De hofhonden hieven geruischloos den waak- zamen kop. En het volk wachtte aandach tig, tot Waarheid hun een blik van haar oogen, en Vrede hun een vriendelijken glim lach had geschonken. Daarna keerden de Sterken, tevreden en rustig, terug naar het intieme schijnsel van de lampen binnens huis, om zich daar te verpoozen en kracht té verzamelen voor den arbeid van den volgenden dag. Maar sedert de Leugens onder het volk der Sterken verkeerden, schaamden dezen zich over de blanke naaktheid hunner koningin. Zij zagen niet meer haar zuivere schoonheid, zij zagen slechts haar onbedektheid en zij ergerden zich er aan, want zij hadden geleerd leelijk te zien, dat wat hen verkwikt en versterkt had. En als dan de koningin bij het vallen van den avond door de straten ging, wachtten steeds minder menschen op Waarheid, die Vrede met zich bracht. Steeds meer wan trouwende blikken volgden haar van achter de gesloten ramen. En eens ging Waarheid, éénzaam, Vredekindje dragend, door de doodsche straten, waar huiverig-diepe schaduwen donkerden. Boven in de zwart groene boomen klonk slechts een klagende vogelenroep. Op een woesten herfstdag, toen de wind de boomen en struiken gierend boog, en on der den donker-dreigenden hemel het gol vend slotenwater opstuwde waarlangs bruinverdorde rieten knakten, brak er op stand uit in het rijk van koning Kracht, die verjaagd werd door zijn broeder List- Met Vredekindje in de armen vlood Waarheid het bosch in.steeds verder. Het was er koud en ze beefden van ellen de. Zij maakten een hut van takken en daar woonden moeder en kindje in. Onder wijl streed Kracht met enkele getrouwen onvermoeid om zijn rijk te behouden. Aan den rand van het besneeuwde bosch, boven aan de heuvelglooiing, wachtte Waarheid op zekeren dag de terugkomst van Vredekindje, dat, alleen, in de blanke sneeuw was gaan wandelen. Plots in de diepte, hèèl ver, zag ze de stad der Sterken branden! Granaten barst ten in de luchten ze zag vèèl drommen van de strijdende menschen. Dezen geheelen dag had ze gewacht en nog was Vredekindje niet gekomen! Angst kwelde haarWat zou er ge beurd zijn Daar zag ze een klein figuur tje. donker afstekend tegen de witte sneeuw. Gelukkig, dat was Vredekindje! Met uit gestoken armpjes kwam het op haar toe- loopen, angstig zagen de oogjes en het teere lichaampje was grauw van ontbering en koude. „Moeder, moeder," klaagde het kindje, „ik heb het zoo koud!" „Kom hier, mijn kindje," troostte Waar heid, „ik zal je warmen." Zij drukte het bevende lichaampje tegen zich aan. „Moe der, ik ben zoo moeik heb zoo ver ge- loopenmijn voeten doen zeer!" „Mijn kindje, rust maar bij mij, ik zal je koesteren." „Moeder," smeekte het, „toch ben ik hier niet rustigMoedertje, waar is vader? Alle menschen heb ik aangekeken, en ik heb gevraagd: Ben jij mijn vader? Maar zij keken mij zoo koel aan.en zoo vreemd. en vader was er niet! Moedertje heb ik een vader Waar is toch mijn goede va der?" „Kindje, mijn arm hartekind, jouw vader is de Kracht! Maar hij is lang geleden weggegaanHij was groot en goed! Toén woonden wij in een warm paleis, de frappen en gangen waren van marmer, door goud- en regenboogkleurige ramen viel het lichtAan de muren waren schoone weefsels. Kleurige schilderijen hingen aan den wand. Wij hadden een geprenden bloementuin, waar schitterende vogeltjes in vlogen. Maar van al dat schoone, mijn kind, was jij het schoonste! Ons blanke kindje.De lieveling van de menschen! Toen moest vader wegtrekken, hij werd verjaagd door zijn broeder List. Maar vacjer zal terugkomen." Waarheid sterkte zich aan haar hoop en aan haar herinneringen, maar treurig bleven de oogjes van Vredekindje kijken, het klemde de bleekkoude handjes in elkaar. „Moedertje, ik heb het nog kouden ik ben zoo bang! Ik hoorde gillen en ker men en donderende knallenik zag ver wrongen gezichten en weenende kinde renMoeder, wat is dat toch?" „Dat zijn de menschen, mijn kind! Maar als vader terugkomt, is het hier warm en rustig!" „O moeder, laat de menschen stil zijn! Waarom schreeuwen ze zoo? Dat doet zoo'n pijn aan mijn hoofdjeMoeder, toe, zeg dat ze stil moeten zijn!" „Leg je hoofdje tegen mij aan, kindje, de menschen zijn in de macht van List gekomendaarom kunnen ze niet hoo- ren, als ik spreek tot henMaar als vader komt, zal alles rustig zijn en vredig, dan zullen de menschen niet meer vech ten. dan zal je niet meer schrikken van kogelgeknal!" ,,'t Is zoo donker! Doffe wolken zijn voor de zon, en de vogeltjes fladderen zoo ang stigHet helpt me niet, dat ik mijn handjes voor mijn ooren houdaltijd hoor ik nog die dompe knallen. Daar is weer dat schrikkelijk gekermmijn hoofdje! Mijn hoofdje doet zoo'n zeer Moeder! Moeder.... help mij!" „Stil maar, kindje, wees maar gerust! Als vader komtdan is alles hier vei lig." „Moedernu zie ik niets meer het is alles zwart, pikzwart om me heen Ben je daar nog, moedertje? Houd mijn handje vast, ik ben zoo bang!'t Duurt zoo lang eer vader komt! Ik voel me zoo vreemdZal hij gauw komen?" „Kindje, kindje! Wees rustigik blijf bij je.en misschien komt vader gauw!" „Moeder, moeder! Zie eens dat vuur! Groote vlammen.alles rood en vreese- lijk! Het komt hierik wil weg, en ik kan niet.Daar is het aldie hitte. dat vreeselijke geweldmoeder, o!" Toen Kracht kwam, was Vredekindje ge storven. De Sterken waren overwonnen door de Leugens. Armoede begon te komen in de vroeger welvarende huisjes, en er kwam groote droefheid over den dood van Vrede. De hoofden der menschen zonken steeds lager, al somberder keken de oogen en de eertijds rechte ruggen der Sterken bogen onder den last van Weemoed en Bedrog. Op een morgen stond Kracht op. Den ganschen nacht had zijn hart geweend, maar met de frissche morgenkoelte ont waakte ook de moed van zijn ziel. Hij daalde neer van het hutje op de heu velglooiing naar de weide aan de zee. Daar stond hij midden op een groene duinvlakte, die eindigde in golvende lijnen, steeds ver der in den morgendamp. Achter hem. heel ver, was de zachtroode huizenrij van de stad als grijsrose kantwerk met grillige puntjes van torens en daken. Een reusach tige, felwitte wolk steeg over de blinkende duintoppen in de strak-blauwe oneindig heid. Heel klein stond daar Kracht. En toen werd het hem helder, dat in hem I geleefd had de Hoogmoed der Goeden, die de Macht der Sluwheid onderschatte; dat in hem geleefd had de Pedanterie der Eerlij- 1 ken, die te trotsch was geweest om na te gaan, waarin de Macht van List geLger was. Hij was blind geweest voor de schade- aanbrengende Kunde van zijn vijanden. Hii had niet geloofd aan het Beleid van List; hij had gefaald in zijn Waakzaamheid over zijn rijk; zoo was het overgegaan in de handen van List! Ach, zijn arme onderdanen!Waar was nu Waarheid? Waar Vredekindje? Maar het droombeeld verliet hem niet meer, om aan de Sterken Vrijheid en Vrede terug te geven. Hij wilde onder de menschen gaan om van de Leugens te leeren Beleid S en Waakzaamheid, waarvan zijn kracht zich moest bedienen om zijn rijk te her- stellen, en Waarheid met Vrede tot macht te brengen. Zóó deed Kracht. En hij herwon door de verkregen Wijs* heid het vertrouwen van zijn volk. Langzamerhand verzamelde hij steeds meer aanhangers om zich heen zoodat na eenigen tijd hij de Leugens kon verjagen, na een strijd op leven en dood. En weer was Kracht koning over het rijk der Sterken. Het verbrande slot werd herbouwd. De marmeren zuilen streefden weer op in de trillend-wa'rme luchtde bloemen geur den weer en de vogeltjes zongen in den slottuin. En in de daarop volgende Lente werd het koningspaar een kindje geboren dat zii weer doopten: Vredekindje. Jos van Veen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1916 | | pagina 3