ALGEMEEN WEEKBLAD OPTISCHE ARTIKELEN Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM. bij DIRK HÜTTER, Opticien. 12 TAKSTEEG 12, AMSTERDAM. lie jaargang. ZATERDAQ 10 Februari 1917. No. 6. Het Bloemendnolscli Weekblod. Prijs per jaar 2,60 Prijs per nummer 25 cents. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie: Adyertentiën 10 cents per regel bij contract belangrijke korting. Dit nummer bestaat uit vier bladzijden. De stijging der papierprijzen en ar- beidsloonen noodzaakt ons den inteeken- prij3 van ons blad voor nieuwe inteeke- naren op f3.— per jaar te brengen. Zij, die thans abonnee zijn, blijven f 2.60 betalen. OP DE SCHAATSEN. Nu men algemeen, en begrijpelijkerwijze, leest van de boosheden van den barschen winter, die met zijn koude en met zijn ver- voer-belemmerende ijsvloeren op de vaar- 1 ten het gebrek en de zorgen verergert, mo gen wij toch wel eens eraan herinneren hoe dezelfde winter ook afleiding en pleizier bezorgt aan vele duizenden en duizenden menschen. Ons blad tracht nu eenmaal van alle dingen ook de goede en aangename kanten te belichten, en meent daar goed mee te doen. De vorst veroorzaakt heel wat miserie, daar gaat niets van af, maar de schaatsenrijders en wie zijn dat niet In Holland? beleven een gouden jaar. Wie zijn dat niet in Holland? Is er bij ons wel èen sport mèer dan deze in eere bij oud en jong, arm en rijk Is er wel ge noeglijker lichaamsbeweging dan het luch tig zwieren op de ijzers denkbaar Is er wel een gezonder lichaamsbeweging dan 1 deze, ons van binnen zoo heerlijk warmend, bij het klieven der fijne, scherpe koude var. buiten Hoe krachtig gevoelt men zich bij liet rhythmisch voortschuiven. Geen zo mersport haalt daarbij. Lekkere fnschte? Hoe spannen de spieren! 'k Voel me zoo forsch en zoo vroolijk gemoed. Kan men nog wenschen om Juli zefieren, Giet ons December niet kracht in het bloed Zoo klinkt het misschien wel niet zoozeer poëtisch, maar toch echt genoeglijk en ge zellig in Bogaers' „Schaatsenrijder". Zie me op de banen dat vertier eens aan, die feestelijkheid van vlottende vlaggen en daartusschen in veelkleurige kieeren de rij dende menschen. Het is een lieve lust. Dat gaat maar paarsgewijze, kruislings, of aar. pleizierige risten achtereenen; het is een algemeene vroolijkheid. En kijk eens naar de blozende blije gezichten van die men schen. Het is of ze allemaal jong en door- en-door gezond zijn, zoo zien ze eruit. Voor velen zijn de banen te klein; tochten worden gemaakt, en niet zulke luttele ook. De Duitscher Worthmann schreef van onze schaatsensport eens: „Wanneer de Neder lander eenmaal op het ijs komt, dan trekt hij zevenmijlslaarzen aan; zijn baan is dan het heele koninkrijk der Nederlanden." Het is een echte nationale sport. Men beweert wel, dat het in ons land was, dat men het eerst op ijzeren schaatsen reed. en deze sport van hier uit over alle landen der wereld bekend werd. En nog wordt het schaatsenrijden nergens zoo algemeen beoefend als bij cns. De ijsspert is echt nationaal, verweven met ons volksbe staan; in de schilder- en dichtkunst van geen enkel volk zal men zoo vaak deze sport afgebeeld en beschreven vinden, en onder onze spreekwoorden, die spiegels van de traditie, zijn er heel wat, die met het ijs te maken hebben. Spreken wij in Hol land niet van menschen, „die een rare schaats rijden"; van lui, die „niet goed beslagen ten ijs komen"; heet het bij on- niet van voorzichtige lieden „dat ze niet over ijs van èen nacht gaan"; van bedaar de, koele lieden, dat ze „zoo koud als ijs" zijn; iemand, die na een wat onmatiger, dag. weer wat veel drinken wil, waarschuwt men met te zeggen, dat „het op oud ijs licht vriest"; en wanneer wij, vergelijkender wijze misschien niet over-toeschietelijke Hollanders, wat meer vlotheid in den om gang of wat losheid in een stokstijf samen- zi:n zien komen, zes^n we dat „het ijs gebroken is". Het zijn maar een paar voorbeelden uit den hoopom eens te laten zien, hoe het schaatsenrijden bij het Nederlandsche volksleven behoort. Nc'èrlandsch door en door is de schaat sensport. De Nederlander allicht meer nog dan een ander, vindt in dcez' zorgliike tijden afleiding en verzet op het oud- vaderlandsche ijs. De ijspret, die ons voor een poos de zor gen vergeten doet, en lichaam en geest cns hardt om wat moeiten en ongemakken flin ker te doen dragen, zij is van deez' bar ren winter de goede zijde. VAN STATENPOLITIEK TOT WERELDPOLITIEK. III. (Slot.) Italië sleept met zich de herinnering aan de grootheid van Rome. Sinds het ont heven was van dien anti-nationalen druk door Oostenrijk uitgeoefend zoowel in Lombardije als op de meerderheid der kleine Italiaansche staatjes werd het voortdurend gekweld door grootheidswaan zin. Toch bestond voor zijn expansiezu-ht eene verontschuldiging. Het vraagstuk van de beheersching der Middellandsche Zee ging ook Italië aan. En sinds Frankrijk in 1830 door de verovering van Algiers de rij zijner veroveringen op de Noordkust van Afrika had geopend en door zijn deel neming aan liet graven van het kanaal van Suez, zijn invloed in Egypte (1869) belang rijk versterkt had, sinds Engeland Egypte bezette, (1882), meende het jonge konink rijk Italië aan zijn toekomst als greote mo gendheid verplicht te zijn, te trachten ook een deel van den buit te zien te krijgen. Maar de poging een evenredig deel te ver krijgen van hetgeen te veroveren viel, werd eensdeels geleid door een overspannen verwachting, anderdeels uitgevoerd met verwaarloozing van de belangen van Italië zelf. Feitelijk had Italië sedert het congres van Berlijn twee programma's van buiten- landsche politiek. Het eerste was het be doelde Middellandsche Zeeprogramma, dat vooral de verkrijging van Tunis ten doel had. Het andere het Irredenta-programma: de toevoeging aan Italië van de Italiaan sche landschappen en steden, die nog on der vreemde regeering waren gebleven. Ongetwijfeld was dat vaderlandslievend. Maar de zaak waarom het ging was van niet heel veel beteekenis. Het aantal bui ten Italië levende Italianen bedraagt niet meer dan 5 pCt. van het geheele aantal. Vooral en voornamelijk wat Oostenrijk nog bezat, wekte Italië's ergernis op. Maar het aansluiten van Italië bij Oostenrijk en Duitschland uit wrevel over Frankrijk's door Engeland begunstigd optreden tegen Tunis (1881) maakte het voortaan wel on mogelijk dat irredentisme zoo zwaar te laten wegen. Al was dat verbond dan ook zeer voorzichtig opgesteld. De feitelijke bepalingen zijn nooit geheel bekend ge worden. Maar zeer zeker kon het met Oostenrijk in verbond, niet meer tegen Oostenrijk optreden, zoolang het, uit vtees voor Frankrijk, te Weenen en te Berlijn hulp zocht. Door den nood gedwongen verlegde het zijn eerzucht naar de Middel landsche Zee, naar de Roode Zee. Al bleef het oog vooral onder Crispi ook ge richt op Tripoli. Sinds 1870 bezat Italië aan de Assab- baai een klein gebied. Engeland, bevreesd voor den in 1884 en 1885 zich uitbreidenden invloed van Frankrijk aan de kusten der Roode Zee, noodigde Italië uit die oude nederzetting uit te breiden. Ofschoon noo- de, gaf Depretis toe aan den drang daar toe. die ook in Italië zelf werd uitgeoefend. Maar het genoegen door Italië sedert on dervonden met de aanraking met Abessinië is van te twijfelachtigen aard, om de groote offers en kosten te rechtvaardigen. Italië betrad het veld der wereldpolitiek, terwijl het alle aandacht voor zich zelf noodig had. Het was op statenpolitiek, niet op wereld politiek aangewezen. Zelfstandigheid, een heid en zelfbestuur heeft het nog volstrekt niet tot die ontwikkeling gebracht, die noo dig is om jnet andere wereldmachten den strijd om het bestaan te voeren. In zekeren zin heeft Frankrijk daaraan schuld. Toen Emile de Lavelye den groo- ten Italiaanschen patriot en staalman M^rco MinghetH vroeg; Waarom duld* ve Frankrijk niet in Tun's? antwoordde M'n- ghetti: Ook de volkeren hebben hunne ge voelens die feiten zijn, waarmede men re kening moet houden. Italianen van alle ZEER RIJKE COLLECTIE (bij 't SPUI). TEL. 8829 partijen zien met groote ergernis, hoe de Fransche kanonnen van zoo nabij van de kusten van Tunis Italië bedreigen. Ik geloof dat Frankrijk eene groote fout heeft begaan, door dit gevoelen niet verstand'gcr te behandelen; het heeft ons in de armen van Duitschland gedreven." De wereldpolitiek d. w. z. de verove ringspolitiek van Oostenrijk-Hcngarije heeft zich bepaald en moest zich bepalen tot den Balkan. Maar ook die poging, be scheiden als men wil, in vergelijking met wat de ranggenooten onderstonden werd en wordt door twee dingen verhinderd. In de eerste plaats door den strijd der natio naliteiten in eigen boezem; in de tweede plaats door het onbeteekenende der kust lijn en het gebrek aan een vloot. Het con gres van Berlijn bezorgde aan de Dubbel Monarchie het beheer over Bosnië en Her- zogewina; maar eerst dertig jaren later wordt de keizer van Oostenrijk daarover „soeverein", en in de Balkancrisis 1912 1913, toen ingrijpen groote voordeden zou verschaft hebben, o. a. Saloniki, onthoudt O.-H. zich daarvan. Of dat een bewijs is van zwakte of een vrees voor het toen reeds ontketenen van den vreeselijken oor log. die heden woedt, daarop kan het ant woord alleen door de Oostenri'ksche ver antwoordelijke staatslieden zelf gegeven worden. Daarbij komt bovendien dat het lot van Oostenrijk-Hongarije sedert een menschenleeftüd verbonden is aan dat van DuitsGhland. Een reden, waarom het be schouwd kan worden, d'at voor zoover O.-H. wereldpolitiek drijft en dreef het ten nauwste samenhangt met die belangen van Duitschland. De groote antagonist van O.-H., Rusland, werd sedert 1879 door Duitschland in bedwang gehouden. En zoo trad Oostenrijk door Duitschland/ be schermd met zijn BalkanMannen de XXe eeuw in. Balkanplannen, die ten slotte ge bleken ziin, de middellijke oorzaak van het uitvechten van alle geschillen in Europa te vormen. Ziedaar in vogelvlucht den overgang van de oude staatkunde tot de nieuwe. Na dat de hersenschim van het staatkundig evenwicht verlaten was en in de staten politiek het verbond van belangen weder zijn intrede gedaan had, kon het niet uitblijven dat de veranderingen op econo misch gebied van statenhandel tot we reldhandel de grootere doelen tot we reldpolitiek leidden. Wat op kleine schaal vroeger door de handelsrepublieken, door Portugal, door Spanje was vertoond, werd nu in meerdere of mindere mate het doel der groote mogendheden. In dien onderlingen naijver doet zich ech ter een nieuw verschijnsel voor. dat vreemd was aan de vroegere veroveringspolitiek. Stoutmoedige staatslieden, stoutmoedige schrijvers richten het oog niet op de hege monie over een werelddeel maar cp de hegemonie over de wereld. Daarbij is op gekomen het vraagstuk van de meerderheid der rassen .De meerderheid der vroegere veroveraars bleek in vele opzichten daad werkelijk. Maar de veroveraars bepaalden zich er toe rondweg te zeggen dat zucht naar stoffelijk bezit hun doel was.s) Thans schrijft Kjellèn: Dies ist das in- nere Qeheimnis des modernen Imperialis mus: „nicht blosz ein Streben nach niate- riellem Gewin oder nur ein Wille zur Macht, sondern das Verantwortlichkeitsgefühl ei- ner Mission fur die Menschheit.'' En Duitschland moet dan de verantwoor delijkheid daarvoor dragen. Hoe missen wij, Nederlanders, die den aanloop van Europa tot die wereldro'i'iek zagen, het oordeel onzer groote historie schrijvers, onzer groote staatslieden, onzer groote letterkundigen .onzer greote econo misten, uit het verleden. Wat zou het ons niet waard zijn, indien nog Robert Fruin en Bakhuizen van den Brink, Thorbecke en Groen van Prinsterer, Busken Huet en Al- Iard Pierson, mr. N. O. Pierscn en Mees hun woord konden meespreken; meer: hun oordeel konden geven. Ofschoon wij we ten hoe boven allen uitstekende tijdgenoo- ten, als b. v. mr. S. van Houten, daarover denken. Te wenschen den loop der dingen te kunnen tegenhouden is dwaasheid. Ook op den overgang van statenpolitiek tot wereld politiek is het woord van Despinoza van toepassing; wat is. moet zijn. Maar bij de aanschouwing van de jam meren, waartoe de ontwikkeling der din gen sedert Von Bismarck's aftreden geleid heeft, een ontwikkeling hoogst merkwaar dig zoowel voor den wijsgeer als voor den historicus, zoowel voor den krijgskundige als voor den economist zij herinnerd aan een woord vroeger in dit blad neergeschre ven: „De arbeid der diplomaten is d'e ont knooping geweest tot een strijd. d!e diepe wonden heeft geslagen in het geestelijk en maatschappelijk leven der volkeren; deze oorlog is een slag in het aangezicht der be schaving, der liefde en der gerechtigheid^ Wolken van onmenschebik lijden, van die ren haat en van eruwelb'k onrecht verduis teren den blik. Slechts wat ons inJ:viJueel in deze ontzettende t"den kan staande hou den is het geloof, innig en vast, dat ook achter die zware wolken toch dë zon schijnt." Sol Justitiae illustra nos." En elke onrechtvaardigheid straft zich ook in de politiek. H. A. R i 11 e r. Dit artikel verscheen ook in het „Utrechtsch Dagblad". 1) Mannen van Beteekenis in onze dagen: Marco Minghetti, door Dr. E. D. Pijzei. (18871. 2) Alleen Spanje gaf voor dat verbreiding van het Christendom eigenlijk de hoofdzaak was. 3) W. Graadt van Roggen: De Voorgeschie denis van den oorlog, 1915, bladz. 196. INGEZONDEN. (Zonder verantwoordelijkheid der Redactie.) Mijnheer de redacteur, Het zij mij nog vergund, naar aanleiding van uw naschrift, eenige opmerkingen te maken, die, naar ik hoop, het misverstand, dat er tusschen ons bestaat, uit den weg zullen ruimen. Bij voorbaat mijn dank. Over de vraag, of mijn stuk al of niet geschikt is, om in het „Tijdschrift voor Wijsbegeerte'' te worden opgenomen, zal ik het hier natuurlijk niet hebben: het is een zaak van appreciatie, die anders zou uitge vallen zijn, indien u redactielid ware ge weest. En of dit wenschelijk is of niet, laat ik aan uw oordeel over. Het eerste misverstand betreft het woord „moment". Wij hebben dit blijkbaar in ver schillende bcteekenissen opgevat. Ik gaf er de beteekenis aan, die Hegel placht te geven, als hij b. v. spreekt van het abstrac te „zijn" als moment van het concrete „wordfen". Bolland is dus in mijn oog geen moment en wil ik verder de wijsbegeerte niet terugdringen naar het terrein van h:t abstracte. Begrijp ik uwe bedoeling goed, dan is Bolland juist een moment, zooals Boerhave een moment is in de geneeskun de. Het woordje „slechts" bij moment be zigde ik, om dit abstracte te doen uitko men. Ik wilde dus zeggen, dat de concrete wijsbegeerte van Bolland, ondanks hare fouten, niet met het abstracte mag ge'ijk gesteld worden. De heer Pen schijnt, als ik het goed inzie, te willen ontkennen, dat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1917 | | pagina 1