ALGEMEEN WEEKBLAD
OPTISCHE ARTIKELEN
Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM.
bij DIRK HÜTTER. Opticien.
12 TAKSTEEG 12, AMSTERDAM.
lie Jaargang. ZATERDAG 14 April 1917. No. 15
Het Bloemendonlsch (üeekblad.
1
Vrijs per jaar
2,6»
Vrijs
per nummer
25 cents.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie:
Advertentiën
10 cents per
regel;
bij contract
belangrijke
korting.
"1
J
Dit nummer bestaat uit vier bladzijden
en bijlage.
Als bijlage bij (lit nummer vinden onze
lezers een welgelijkend portret van K<>
Doncker.
Kü DONCKER.
Wij vrienden moesten zijn dood uit het
dagblad vernemen. Voor 'n paar dagen had
ik nog bij Brinkmann een kopje thee met
hem zitten drinken, had zijn goedmoedige
grappigheid als altijd me bekoord. Hij was
al meer dan een jaar niet.... niet heele-
maal die onverwoestbaar sterke kerel van
vroeger. Zijn groote, goeie-gezicht was niet
meer zoo door- en door bruin als voordien;
eer geelachtig, en soms wat mat. En we
waren wel wat bezorgd om hem. Maar hij
Zijn geest glom uit zijn groote bruine oogeu
als altijd; zijn mond lachte zoo leutig als
vroeger. Eens, het zal zoowat een maand
geleden zijn zag hij er zoö slecht uit dat
een vriend hem waarschuwde. Wel had
Ko zijn ontwijkende kwinkslagen gereed;
wel lachte hij ongeloovig, maar zoö goed
was hij niet, of hij moest naar den dokter.
Die constateerde een ernstig nierlijden, en
Ko moest dieet houden, een vegetarisch
dieet. Dat deed hij. Maar nog iets anders,
hem door den dokter geraden, deed* hij
niet: zich voor alle inspanning en vermoeie
nis in acht nemen, en liefst zich laten ver
plegen in een gasthuis. Ja, hij zou in het
voorjaar zijn moestuin, daar achter zijn
lieve woning aan het Zuider-Spaarne. laten
liggen als hij was! Neen, dat kon hij met
den besten wil niet over zijn hart verkrij
gen. Was er geen spinazie te zaaien, en
geen radijsjes, en zooveel meer? Waren
er geen potaten te poten? En was zijn
lieve-leven van alledag er niet. Zijn bijen
Zijn katten Zijn teekentafel Zijn guitaar
Zijn boeken En zijn stille woning daar
aan den waterkant. Neen, hij walde niet
ziek zijn. Hij zag er geen kans toe. Met
den besten wil van de wereld niet.
Den dag tevoren was hij jarig geweest.
43 geworden. Dien avond had hij bij vrien
den doorgebracht. Bij het komen voelde hij
zich niet wel, maar al spoedig temidden van
het vroolijke gezelschap, kwam ook hij
weer los, en zijn goedhartige koddigheid
vermaakte een ieder als vanouds. Den dag
van het ongeval, Zaterdag, was een andere
vriend in het middaguur eens even bij hem
komen aanwippen. Hij was toen erg beve
rig, maar stak er zelf den draak mee.
Dien avond was hij naar gewoonte op de
fiets uitgegaan om inkoopen te doen. Huis
toe rijdend lijkt een duizeling hem te heb
ben overvallen. Hij tuimelde althans van
de fiets, en bleef aan den wegkant liggen.
Menschen schoten toe, trachtten te helpen.
Hij schijnt een hersenschudding te hebben
gekregen. Hij braakte, bracht de hand pijn
lijk naar zijn hoofd, en stiet onsamenhan
gende Engelsche en Nederlandsche woor
den uit. Men droeg hem binnen bij den
heer Savrij. De wakkere heeren Meijerink
en Holzhaus hielpen wat er te helpen was;
toen de dokter eindelijk kwam, was er niets
meer te helpen. Ko was dood.
Dit alles hoorden wij later.
Toen wij Zondag getweeën, vrienden van
Ko, ons over het Spaarne lieten zetten, wist
de veerjongen er ons al van te verhalen.
Het gesloten huisje verhaalde in droeviger
toonaard nog. De leege verlaten woning
was als een lichaam zonder ziel. Van Ko's
verwanten, die wij ontmoetten, vernamen
wij de toedracht, en dat zijn lijk in het Eli-
sabethsgesticht was ondergebracht. En
daar heengegaan, vonden we hem liggen
onder een wit laken, het eens zoo levende
lachende gelaat strak en gesloten als een
eeuwig geheim. Onder het bed lag zijn pak
kleeren. Met een speld op het laken ge
hecht een briefje, met zijn naam beschre
ven.
Woensdag hebben we zijn stoffelijke
rest naar het kerkhof aan den Schoterweg
gebracht. Maar zijn guitigen geest en zijn
goede hart die houden we in onze herin-
ring, diè zullen nog lang blijven voortleven
in de heugenis van ons, zijn vrinden.
Vrinden! Diè had hij er velen. Wie
Woensdag bij de begrafenis zijn geweest,
hebben dat kunnen zien. Honderden vrin
den. En goede. Ik heb er velen zien schrei
en toen de zwarte kist met Ko in de aarde
zonk.
1
En toch had hij eenzaam geleefd. Zijn
levendige geest had behoefte aan omgang,
aan spreken, aan luisteren, aan gezamenlijk
lachen om de dagelijksche belachelijkheden
des levens. Maar 11a elk samenzijn trok hij
zich weer alleen terug in zijn afgelegen
stille huisje aan het Spaarne. Hij hield er
van, alleen met zichzelf te zijn. En toch.
heb ik wel eens gedacht, dat hij onder die
eenzaamheid soms leed
Hij kende den weemoed. Herinnert ge u
zijn stem, zijn welluidende stem, als hij, des
avonds in den schemer op zijn rustbank zich
zette, zijn guitaar nam, en zijn oude melan
cholieke Hollandsche, Fransche of Engel
sche liedjes zong
Wat ging dat eenvoudig. Hij zat, en zong
voor de bewonderende vrinden, en tokkelde
en zong. En daarbuiten gleed en glin
sterde het Spaarne onder een teedere
avondlucht, en een onzegbare stemming
sloop onze zielen binnen. Wat was dat
eenvoudig, wat was dat goed, wat was dat
mooi, dat zingen van Ko Doncker. Gij,
vrinden, ge zoudt iets kostelijks willen mis
sen om het nog éénmaal te iiooren.
Eenvoudig? Misschien de eenvoudigste
mensch, dien ik ooit heb gekend. Sprak hij
ooit van zijn liedjes anders dan van zijn
„rijmpies", van zijn teekeningen anders dan
van 'n soort kribbekrabbelsKunst? Hij
spotte er wat mee. Wie altijd den mond
vol hadden van dat groote woord, hij niet.
De waarachtige Kunst was voor hem te
hoog om haar den heelen dag over de tong
te laten gaanIn zijn beste oogenblik-
ken kon een mensch pogen haar te naderen
maar anders. Niet te veel er over pra
ten; doèn.
Het heeft hem niet aan eerbetuigingen
voor zijn werk ontbroken, maar als men
hem een kunstenaar noemde, lachte hij u
zijn luiden, gullen lach daarover in het ge
zicht. Kunst? Het mócht wat
Ik hoorde hem vaak een „zonderling"
noemen. Ja, zoo ge wilt, dat was hij dan.
Een zonderling, een buitengewone zonder
ling, zoö weinig gesteld op uiterlijk ver
toon. Zijn bestoven hoed en ongeborstelde
ias getuigden van zijn eenvoud niet slechts,
maar van zijn grooten onafhankelijkheids-
gevoel, zijn machtigen vrijheidszin. En
dansprak hij ook daarin zijn spotternij
ZEER RIJKE COLLECTIE
(bij 't SPUI). TEL. 8829.
FEUILLETON.
Een Schimmenspel van Ko Doncker.
Daar stond Ko dan midden in zijn groote
tooverlantaarn. vlakbij het kleine orkest, en
de helpers, die de schimmen langs het witte
liehtvierkant schoven.
En zijn welluidende stem droeg de ver
zen met leutigen nadruk voor.
„De Lieide door alle Tijden."
Welk een onderwerp, niet waar? Hoe
omvangrijk! Hoe ondeugend! Hoe geëi
gend tot scherts! Welk een onuitputtelijk
materiaal voor een man als Ko Doncker. En
hij heeft het onderwerp uitgebuit, dat ver
zeker ik u. In den aanvang wordt de chaos
en de groei daaruit naar een wereld ver
toond, en bij den duisteren, onontwarbaren
bajert, die de heele toekomstige wereld in
haar schoot nog houdt verborgen, zegt
Doncker
Het begin was een chaos,
Een stand van zaken,
Waar niemand een touw
Aan vast kon maken.
Je zoudt waarlijk zeggen,
Als je niet beter wist,
Dat alles het werk was
Van een futurist!
Maar al spoedig komt het aardsche para
dijs op de proppen, een meesterlijk geknipte
teekening, uiterst fijn van omtrekken. Ver
geten we de voorwereldlijke dieren echter
niet, en de doorcencn krioelende insecten
en afgrijselijke oermonsters, welke beginnen
niet uit, spotternij met de laffe heerschende
mode om meer te schijnen dan men is; Ko
voelde niet voor den schijn; het was hem
om het wezen te doen.
Deze humorist was als alle ware humo
risten, een diep gevoelend man; gemoede
lijk en leutig en luid van lach, wist hij te
vens een fijne, nobele .sfeer om zich te
scheppen. Hij had groote kunstenaarsga
ven; en hij bezat behalve zijn guitige gees
tigheid en zijn weidsche verbeelding, zoo
ruim en nobel een hart, als maar heel wei
nigen. Ko Doncker was een juweel van een
kerel.
Wij, de vrienden, we hebben veel van
1 hem gehouden, we zullen hem nooit verge-
ten: onzen Ko.
S t e y n e n.
Aan den heer Jan Feith.
M'n God, wat ter wereld bewoog u, over
de begrafenis van Ko in „Het Handelsblad"
te schrijven zooals ge dcedt
Voelt ge de afschuwelijke smakeloosheid
van deze „grappigheid" niet? (Terwijl de
verkeerde interpunctie in uw stukje ook nog
den schijn wekt. alsof ik, ondergeteekende,
deze „grappen" ten beste zou hebben gege-
ven. Ze zijn van u, en ge moogt er de eer
van hebben.) Speenhoff, Van Raemdonck,
ik. de door u genoemde, - - en de vele
nietgenoemde vrinden, we hebben allen van
Ko met zijn groot talent en zijn mooie ka
rakter gehouden en allen zijn, ik weet het
zeker, niet minder dan ik gekwetst door uw
onverantwoordelijke wijze van schrijven
over den dood van onzén onvergetelijken
vrind. S t e y n e n.
DOODENDANS.
De oorlog giert rondom het kleine land.
Het volk wordt wakker, langzaam aan.
maar toch zoo dat ook langzaam aan zijne
regecring ontwaakt. Nu is zij wakker,
maar te laat. Te laat althans voor de ge
liefden en verwanten van hen, die in het
leger hun leven verloren. Verloren door
slechte verzorging. Slechte verzorging? Ja
slecht, zeer slecht, en met schuld. Schuld
van onze bewindslieden, schuld van onze
pers, schuld van onze aannemers, schuld
van ons allen. Wij allen hebben schuld
aan den dood van iederen militair, die om
kwam door ongezondheid der plekken, ge
kozen voor barakken, door onreinheid van
die barakken, door ondoelmatigheid hun
ner inrichting. Daar zijn de Vlasakkers te
Amersfoort. Het terrein is drassig. Dat
erkennen officieren. Tot den enkel zakt
men er in weg. Draineeren onmogelijk
Dan ophoogen met sintels! Ze zijn aange
vraagd, maar niet te krijgen. Naar de
waschbakken is 200 meter door open lucht,
en daarbij die kou! Naar de latrine's Is
100 meter, en dat somtijds des nachts! Des
nachts Dan rennen muizen over de plan-
ken-met-brood-en uitrusting. Hun vuil wijst
het uit den volgenden dag. En de ratten!
met elkander te bijten, te krabben en door
elkaar te rammelen, welke handelingen
echter gaandeweg in liefkozingen overgaan,
krabben wordt streelen, bijten wordt kus
sen, (het vermaarde kussen, een bezigheid,
waarvan gij allen wel eens hebt vernomen,
naar ik vermoed) en de liefde is geboren.
En al wat nu maar verband met deze liefde
houdt (en wat tei wereld doet dit niet. deed
dit niet, en zal dat niet doen!) dat alles
wordt in fijngesneden schaduwbeelden,
uiterst geestig van profiel, houding en ge
baar, en kunstvol en kostelijk van groepee
ring aan ons vertoond.
De eerste menschen richtten zich op uit
de dierlijke viervoeters-houding, wat dek
sel, zijn zij geen zoolgangers, en wie onzer
liet ooit zijne handschoenen verzooien
in het kort, de erectici-familie weet heel
Zij hebben er gaten gevreten in dekens, die
jongens van ons op hun lichaam hadden.
Een is door een rat gebeten in den teen.
De boerenjongens lachten er om, de an
deren griezelden, maar hielden zich groot.
Was het hun zaak het goed te hebben, of
was het die der officieren het hun goed
te geven? Bij God, waar is de officier die
er zijn sabel brak, omdat hij wilde dienen,
maar zoo niet wilde laten dienen Dagen
lagen doode ratten onbegraven op het
veld; de jongens keerden ze om en lachten
bij het zien der kriewelende beestjes onder
aan die beesten. Vies? Neen, schandelijk.
Erger. Misdadig. Daar is met redenen van
wetenschap gezondigd op de Vlasakkers bij
Amersfoort. Tot de nekkramp kwam. De
vreemde ziekte komend in het gevolg van
de vervuiling, de onzindelijkheid, de tocht,
de ontbering. Het schrobben van de vloe
ren was verboden. Wie plengt er water
op een vloer die reeds te vochtig is om nog
gezond te zijn Waren er te Amersfoort
geen zemelen, geen droge schuiers? Ook
niet toen eenigen tijd geleden Hare Majes
teit liet weten dat zij zelf de Vlasakkers
bezoeken zou? Neen. Want voor zemelen
en schuiers was het toen te laat. Toen
moesten schoppen voor den dag gehaald
tegen de dikke lagen vuil! Historisch. Maar
is er, vraagt ge, schuld ook bij de flinke
Koningin Neen ik. Zij blijve buiten het
geding. Zij lijdt met ons. Maar die Haar
raden, hebben Haar te raden inspectiën te
houden onverwacht, want wat de hovelingen
onder de burgerlijke of militaire autoritei
ten laten zien aan haar, die het echte leven,
lijden en werken van haar volk wil zien, is
een vooraf gereedgemaakte schijn.
Naschrift. Wij waren reeds eenige weken
in het bezit van dit stukje. Hoewel er, naar wij
vermoeden, maatregelen zijn genomen om al
thans op de Vlasakkers verbetering aan te brengen
plaatsen wij het 1111 toch, omdat de slotsom waar
blijftde hoveling is een der rampen der samen
leving, wat voor een gewoon mensch ademen
is, is voor hem liegen, hij weet velerlei, maar
verdient geen geloof, hij gelooft ook niet in
anderen, hij is de groote twijfelaar onder vrien
delijken schijn. Om misverstand te voorkomen,
diene dat de feiten waarop dit stukje wijst, op
betrouwbare wijze hier en daar zijn opgevangen,
er zit niet de een of andere ontevredene achter,
die door onze bemiddeling het hart lucht wilde
geven. In gedachtewisseling over die feiten, die
voor ons vaststaan, treden wij niet.
Red. Bid. Wkbl.
GRENSVERANDERING
VII.
Een zonderling voornemen, gelegen in
de sfeer van goede trouw, practisch en
theoretisch staatsrecht en economisch be
lang en waarvan de doorvoering zou zijn
in strijd met goede trouw, uit staatsrech
telijk oogpunt zoowel practisch als theo
retisch onjuist en economisch in strijd
met het algemeen belang.
Men begrijpe ons intusschen goed. De
lof dieu wij den heer Havelaar hebben toe
bedeeld is niet alleen welverdiend, maar
goed, dat zij aan haar fatsoen verplicht is,
alleen op haar beenen te loopen, en dat zc
haar armen vrij moet houden voor dage-
lijksch gebruik en niet het minst om, waar
het maar eenigszins te pas komt, elkaar te
omarmen, ook wel gezegd omhelzen. We
zien dus de eerste menschen zoo rechtop
als gij en ik staan, we zien hen elkander
kussen, dat je er koud van wordt. En een
stroom van liefdes-tooneelen ontrolt zich
allengs.
We zien den kuischen Jozef ten prooi aan
de lage listen van mevrouw Potiphar, een
individu, dat den schoonen naam van „me
vrouw" onwaardig is, en veel meer beant
woorden zou aan een vocatief, dien ik hier
voor geen geld zou neerschrijven; godlof,
gelukkig scheurt een pand van Jozefs ja-
quet af, en vindt de zuivere jonkman dus