OPTISCHE ARTIKELEN
bij DIRK HÜTTER, Opticien.
12 TAKSTEEG 12, AMSTERDAM.
11e Jaargang.
ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1917.
No. 37.
jt «t Bloctnendaalsch Weekblad.
Redactie en Administratie: Prijs per jaar f2,60 Advertentiën 10 cents per regel.
Ged. Oude Gracht 63 Telefoon 141 Haarlem. Afzondej-lijke nummers 10 cent
Dit nummer bestaat 'uit vier bladzijden.
Advertenties, berichten, enzworden
aangenomen in den boekhandel van den
heer CORN. Hl. BLADERGROEN, Bloe-
mendaalsche weg 3, Bloemendaal.
Ook zijn daar steeds afzonderlijke num
mers van ons blad verkrijgbaar.
STAATKUNDIGE OPSTELLEN.
Scheiding der machten.
Wanneer we zeggen: Nederland is eene
„ei nstitutioneele monarchie", drukken we
uit het feit, dat de macht niet berust bij
de Koningin alleen, maar dat ze verdeeld is
over verschillende machten. Er is verdee
ling van arbeid, omdat die geacht wordt
als eene noodzakelijke voorwaarde voor
vrijheid en rechtszekerheid.
De leer van de scheiding .der machten
noemt men gewoonlijk „de leer van Mon
tesquieu". Zij is gebouwd op deze idee: de
attributen van het staatsgezag kunnen en
moeten worden aangemerkt als wezenlijk
van elkaar onderscheiden in dezen zin, dat
ze kunnen en moeten worden opgedragen
aan verschillende organen, welke organen
geheel van elkander gescheiden en onaf
hankelijk van elkaar zijn.
Hoewel de naam van Montesquieu (1689
-1755) aan deze leer is verbonden, toch
is deze persoon niet de eerste geweest, die
op het belang van eene scheiding van
machten in het staatsbestuur heeft gewe
zen. Door verschillende schrijvers, o. a
Hugo de Groot, is reeds veel vroeger deze
leer verkondigd. Door Locke, een wijsgeer
uit de 17e eeuw, werd een verdeeling in
drieën aangeprezen, waarbij deze in zijne
geschriften trachtte te weerleggen den
schrijver Filmer, die het goddelijk recht
van het koningschap verdedigde.
De drie machten, welke Locke begeerde,
waren: wetgevende, uitvoerende en fede
ratieve macht. (De laatste macht zoude
omvatten het beleid der buitenlandsche be
trekkingen.)
Hoewel nu Montesquieu geput heeft uit
Locke en anderen, is de leer van de schei
ding van machten aan zijn naam verbonden,
omdat wij bij hem iets vinden, wat we niet
bij andere schrijvers aantreffen. Terwijl het
Locke te doen was om de volkssouverel-
niteit, was het Montesquieu te doen om
het evenwicht der machten. Hij zocht een
voorbehoedmiddel tegen tyrannic en wille
keur bij de uitoefening van het staatsbe
stuur: daarom stelde hij als eisch, dat er
nergens moet zijn een hoogste macht, doch
verschillende machten, die in evenwicht
met elkander waren. Hij meende zijn ide
aal in Engéland te hebben gevonden: schei
ding en evenwicht, n.l. wetgevende macht,
uitvoerende macht en rechterlijke macht.
De trias politica van Montesquieu lost zich
echter op in een duas politica, daar de
ZEER RIJKE COLLECTIE
(bij 't SPUI). TEL. 8829.
rechterlijke macht een deel uitmaakt van de
uitvoerende macht, aangezien beide bestaan
in uitvoeren van de wet.
Is de leer van Montesquieu juist? Hij
had in Engeland de groote staatkundige
vrijheid gezien en schreef die toe aan het
evenwicht der machten, die hij in de En-
gelsche constitutie meende te ontwaren,
maar toen Montesquieu zijn boek schreef,
(uitgegeven in 1718) had men in Engeland
reeds de parlementaire regeering niet ge
richt op eene scheiding, doch juist gericht
op eene groote innigheid der machten. Er
was in Engeland geen evenwicht; de aris
tocratie was aldaar oppermachtig, namelijk
van 1688, toen de „glorious resolution" een
eind maakte aan de overmacht van de
Kroon, tot 1832, toen de eerste reform-bill
het zwaartepunt van de aristocratie over
bracht naar het volk en de democratie
hare intrede deed. Men had in Engeland
eene wisselwerking tusschen wetgevende
en uitvoerende macht tengevolge van de
ministerieele verantwoordelijkheid, waar
door de wetgevende en uitvoerende macht
aan elkaar worden verbonden.
Het is immers een feit, dat het kabinet
leeft bij de gratie der vertegenwoordiging
en op hare meerderheid steunt. Wel wor
den de Ministers gekozen door de Kroon,
maar inderdaad alleen door haar samen-
gelezen uit een kleine keurbende, waarin de
vertegenwoordiging vertrouwen heeft. Er is
dus wel degelijk een hoogste macht, n.l.
de vertegenwoordiging, die de Kroon kan
dwingen, de uitvoerende macht te leggen
in handen van die Ministers, die in over
eenstemming met de vertegenwoordiging
zullen handelen.
Is dus de leer van Montesquieu niet op
de historie gebaseerd, wetenschappelijk is
ze al evenmin vol te houden, omdat het
staatsgezag is eene ondeelbare grootheid;
staatsgezag is de wil van den Staat en die
is evengoed één als die van een physiek
persoon. Men kan de uitoefening van het
gezag over verschillende organen verdee-
len, maar die organen staan met elkander
in verbinding; er kan zijn verdeeling van
functiën, niet van macht; er is slechts één
macht met één wil op één en hetzelfde
oogenblik.
Men kan wel praten van twee verschil
lende machten, die met elkander in even
wicht staan, maar practisch moet dit on
juist zijn, want bij conflicten moet er op
zeker oogenblik een macht zijn die de
hoogste is, die den doorslag geeft.
Een kern van waarheid is wel in de
leer van Montesquieu te vinden en wel, dat
het niet goed is, dat bij één orgaan alle
macht berust: het orgaan, dat de regels
stelt, moet deze niet toepassen. Verder is
tengevolge van deze leer meer doorge
drongen de idee, dat de Staten-Generaal
de koorden der beurs moeten houden.
Voorts heeft men leeren inzien, dat de
rechtspraak moet zijn een op zich zeil
staande, van wetgeving en uitvoering ge
scheiden functie, in dien zin, dat de von
nissen van den rechter moeten gerespec
teerd worden en dat aan den anderen kant
de rechter niet bij algemeene verordening,
dispositie of reglement uitspraak mag doen.
Dit is bij ons bepaald in artikel 12 der wet
houdende algemeene bepalingen der wet
geving van het Koningrijk (wet A, B.) AI
zijn de zaken van precies denzelfden aard,
toch mag de rechter verschillende bij hem
aanhangige rechtsgedingen niet bij ééne
uitspraak afdoen, doch moet hij elk rechts
geding afzonderlijk behandelen.
De leer van Montesquieu is vooral van
invloed geweest in de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika.
Bij ons zien wij dien invloed het sterkst
in de staatsregeling van 1798. In de grond
wet van 1814 wordt, evenals in de Schets
van Van Hogcndorp, alleen gesproken van
een rechterlijke macht (niet van een wet
gevende en van een uitvoerende macht).
De Grondwet van 1815 neemt op ons arti
kel 109: „De wetgevende macht wordt ge
zamenlijk door den koning en de Staten-
Generaal uitgeoefend" en de grondwet van
1848 brengt ons artikel 55: „De uitvoerende
macht berust bij den koning." Wij offeren
dus in toenemende mate aan de theorie
van Montesquieu, maar slechts op papier;
zelfs zijn we in 1887 hiermede nog verder
gegaan door den titel van de tweede afdee-
ling van Hoofdstuk V te noemen „van de
rechterlijke macht".
Hebben wij nu ook werkelijk drie mach
ten, gescheiden en elkander in evenwicht
houdende? Wij hebben reeds gewezen op
de onmogelijkheid om dit stelsel door te
voeren; ook Montesquieu zelf bracht de
beschikking over de geldmiddelen (begroo
ting) bij de wetgevende macht, hoewel we
hier toch niet te doen hebben met een daad
van wetgeving. H.