OPTISCHE ARTIKELEN
bij DIRK HÜTTER, Opticien.
12 TAKSTEEG 12, AMSTERDAM.
11e Jaargang. ZATERDAG 6 OCTOBER 1917. No. 40
jtel Bloemcndaabcb Weekblad.
Redactie en Administratie: Prijs per jaar f2.60 Advertentiën 10 cents per regel.
Ged. Oude Gracht 63 Telefoon 141 Haarlem. Afzonderlijke nummers 10 cent
Dit nummer bestaat uit vier bladzijden.
Advertenties, berichten, enz worden
aangenomen in den boekhandel van den
heer CORN. NI. BLADERGROEN, Bloe-
mendaalsche weg 53, Bloemendaal.
Ook zijn daar steeds afzonderlijke num
mers van ons blad verkrijgbaar.
OPGEWEKTHEID.
Opgewektheid! Het is iets waarvan v rj
nog altijd niet genoeg bezitten. En het is
toch zoo'n schat, zoon onovertroffen piei-
zierigheid, een goed, opgewekt humeur te
hebben. Wel wordt, dat spreekt, ons hu
meur in deez' dagen nogal eens danig op
de proef gesteld, wel doen zich in voe.ing
en iu verlichting en in verwarming en zoo
heele hoopjes ongemakken voor, waarop wij
van z'n leven nooit gerekend hadden, maar,
gelooft me, gelooft me, gij allen, die dat
nog eens niet weten mocht: de eenige ma
nier om zich dat alles, waaraan nu toch
eenmaal niet veel te veranderen is, drage
lijk te maken, is: opgewektheid.
Boozigheid, humeurigheid maakt de toch
al donkere huiskamers nog donkerder, de
toch al niet overvloedige kcffiotafe! neg
schraler, de ongemakken en c.ngcmakjcs
nog ongemakkelijker. Laat ons, zooiang
mogelijk, nog maar blijmoedig blijven en
bedenken: Er zijn er heel wat die er rog
ellendiger aan toe zijn dan wij.
Een opwekking tot deze goedgehumeurd
heid vonden wij onlangs in de „N. R. Ct.",
onder den titel: „Er kunnen veel makke
schapen in één hok." Schrijver, de heer
H. (j. Cannegieter, geeft een beschouwinkje
over een der vele ongeriefelijkheden, die
wij ons in den ophanden winter zullen moe
ten getroosten, en welhet bijeenzitten van
alle huisgenooten in ccn vertrek, het eentg
verwarmde in de woning. Wij ontleenen
aan dat aardige artikel hieronder een en
ander.
„De beschaafde burger uit de twintigste
eeuw is niet meer gewend aan het patriai-
chale leven in de ééne tent. Naarmate de
omvang zijner woning is toegenomen, heeft
zijn vrijheidsbehoefte zich ontwikkeld ook
in zijn eigen huis, en de voortgaande spe
cialiseering van het gezinsleven heeft ieder
der huisgenooten zijn eigen zelfstandige
afdeeling aangewezen in het gemeen
schappelijk verblijf. Slechts enkele oogen-
blikken van den dag zien deze pensiongas
ten, en dan nog niet eens allen, elkaar in
gezelschap.
De kracht voor den gemeenschappelijke!!
omgang putten wij uit onze „binnenkamer
Zulk een vertrek, waar we ons kunnen at-
zonderen, om tot onszelf in te keeren, heb
ben we noodig. We moeten ons kunnen
ontlasten van al die menschen om ons
heen. Bestendig samenhokken houdt nie
mand uit.
Toch zullen wij dit moeten uithouden,
dezen winter. En, eischt dit gedwongen sa-
ZEER RIJKE COLLECTIE
(bij 't SPUI). TEL, 8829.
meilieven reeds een liooge mate van zeïf-
beheersching en zelfverloochening in gun
stige omstandigheden, hoeveel temeer zal
het vergen van lien, die door elkanders
aanwezigheid voortdurend worden geprik
keld. Lichtgeraakte echtgenooten, cii
de man loopt van ergernis de kamer uft,
dochde kou dwingt hem op zijn schre
den terug te keeren, voordat hij goed en
wel is uitgeraasd. Mevrouw en de meid
krijgen ruzie; de eerste, overspannen,
zoekt een plekje om uit te huilen, maar bib
berend zoekt zij maar weer gauw de warm
te op. De onhebbelijke kinderen worden, -
korte metten! met stoel en al buiten de
deur gezet, als ze 't aan tafel hebben ver
korven, maar ze kunnen daarbuiten toch
niet verkleumen
En zoo keert alles terug tot de gemeen
schappelijke wijkplaats, waar de kachel
brandt, om daar zijn ergernis te verbijten,
zijn verdriet te verkroppen, zijn balsturig
heid te bedwingen. Mak moeten de scha
pen immers wezen, zal 't in het overvolle
hok zijn uit te houden.
Het ergste zijn zij er aan toe, die met
ziekte hebben te kampen. Vooral voor on
ze zenuw- en zielszieken is het tegenwoor
dig een moeilijke tijd. Maar de winter zal
eerst de moeilijkheden brengen voor hun
huisgenooten, die gedoemd zijn, hun klach
ten aan te hooren, hun zwaarmoedigheid
met opgewektheid en hun geprikkeldheid
met kalmte te beantwoorden. Dapper hou
den zij het vol; hun toegewijde liefde geeft
hun daartoe de kracht. Doch hoe zouden
zij het den gansehen lieven dag kunnen har
den, zoo ze niet af en toe verpoozing kon
den zoeken, herademen buiten het gezel
schap van den veeleischenden zieke? Nu
echter zal hun daartoe vaak de gelegen
heid ontbreken; onafgebroken zullen ze
blootstaan aan de besmetting van het aan
stekelijke humeur. Dat wordt een harde
strijd!
Daarna wordt door schrijver het lot be
sproken van op kamers wonenden, die bij
gebrek aan brandstoifen zullen moeten bij
eenkruipen in eenzelfde vertrek, en nog an
dere gevallen, waarin er geen ontkomen
voor de „schapen" aan zal wezenze moe
ten „in èen hok". En eenmaal in een hok,
is er ook geen huis te houden met hen,
onder hen en door hen, dan wanneer ze
„mak" zijn.
Laten al deze slachtoffers, die op zoo
verscheiden wijze deze nieuwe beproeving
moeten dragen, onthouden, dat er veel
makke schapen in één hok kunnen. De
waarborg tegen ongelukken is, dat ze max
zijn. Tot makheid moeten we ons zelf op
voeden dezen winter.
Want de veelsoortigheid, waaruit een
samengepakte menigte bestaat, behoeft niet
steeds tot ongelukken te leiden. Integen
deel. als alle kwalen, draagt zij het genees
middel in zich. Onlangs stond ik iii den
laten avond op een tram. Het was de laat
ste tram en het plasregende. De menschen,
die uit den schouwburg kwamen, verdron
gen zich rondom het redding belovend ver
voermiddel. De conducteur was goedig ge
noeg om te laden, te laden, totdat ook de
laatste man binnenboord wns. Maar juisr
het ongerief van de overvolheid verkorte
de reis. De onderlinge vroolijkheid, wan
neer bij een halte de geheele kluwen weer
uit elkaar gewrikt moest worden, om een
juffrouw door te laten, werkte verbroede
rend.
Alle stijfheid, die anders zulk een rit zoo
afschuwelijk saai maakt, was vervangen
door een soort jolige welwillendheid.
Toen bedacht ik. dat de menigte, tot et-
kaar gebracht door een ramp. inplaats van
panisch te werken, evengoed de zedelijke
weerstand verhoogen kan.
Hier duid ik op het zedelijk probleem, dat
de oorlog ons thans weder voorlegt. We
kunnen ook deze zaak van twee kanten
gaan bekijken. We kunnen ons toeleggen
op ergernis, maar evengoed op verbroede
ring. Hoe weinig kennen wij, bewoners van
hetzelfde huis, elkaar vaak.
Nu keuken en kinderkamer, studeer
cel en woonvertrek één zullen woi-
den, zullen we elkaar leeren kennen. We
zullen ontdekkingen doen. Ja, we zullen de
lompheid van de meid en de onhebbelijk
heid der kinderen, de lichtgeraaktheid van
mevrouw en de stijfheid van meneer kun
nen gadeslaan, maar als we er een weinig
moeite voor over hebben, zullen we even
gemakkelijk prettiger eigenschappen bij
elkander ontwaren.
Als we alles er op zetten, om met ter
zijdestelling van eigen vooringenomenheid,
onze lotgenooten welwillend tegemoet te
treden; als we hen van den besten kant lee
ren bekijken en ook zelf ons beste beentje
voorzetten, wie weet, hoe gezellig we 't nog
krijgen in het gemeenschappelijk hok. Zelf
bedwang en zelfverloochening zijn de for
mules, waarmee wij moeten werken.