12e jaargang. ZATERDAG 2 FEBRUARI 1918. No. 5 jtct Bloctncttdaabcb Weekblad. Redactie en Administratie: Prijs per jaar f2.60 Advertentiën 10 cents per regel. Ged. Oude Gracht 63 Telefoon 141 Haarlem. Afzonderlijke nummers 10 cent Dit nummer bestaat uit vier bladzijden. Advertenties, berichten, enz., worden aangenomen in den boekhandel van den heer CORN. Hl. BLADERGROEN, Bloe- mendaalsche weg S3, Bloemendaal. Ook zijn daar steeds afzonderlijke num mers van ons blad verkrijgbaar LEZINGEN Dr. J. D. BIERENS DE HAAN. IV. Het leven we zagen liet in de vooraf gaande lezingen is voortbeweging, met een richtpunt, met ten doel: de eenheid. In ons en buiten ons is een stuwkracht, en die stuwkracht bestaat niet uit allerlei be denksel van het intellect; neen, zij is de Goddelijke Idee, die het al doorwoont. De weg, we zagen het, is de bewustwording. En deze geschiedt naar een innerlijke vaste wet, de wet der tegenstelling. En bij die tegenstelling wordt de eenheid niet verbroken. De groei des geesteslevens werkt van binnenuit, maar hij is niet als b. v. die der planten een onbewust-organisehe. biolo gisch, neen, hij is een dialectisch-organische, die zich volgens de wet des bewustzijns toe draagt. Hij gaat met innerlijken strijd ge paard. Het geestesleven groeit niet een parig geleidelijk, docli volgens die wet der tegenstelling. Aan het denken is de tegenstelling ten grondslag; het begrip eenheid b.v. doet ons dadelijk denken aan zijne tegenstelling: de veelheid; eindigheid doet ons denken aan oneindigheid, enz. En wat voor het denken geldt, geldt ook voor het leven, dat im mers bewustwording door denken is. Eerst door b. v. zich in de Renaissance te den ken. kan men de Hollandsche schilderkunst in-al zijn eigenaardigheid erkennen; wij leeren ons zeiven zien door de tegenstel ling met anderen. Het leven, w'il het zijn doel bereiken, moet zijn tegenstelling door maken. Het geestesleven ligt maar niet ergens buiten de wereld; het heeft er deel aan, is er de weerspiegeling van. Dezelfde wet van tegenstelling geldt voor beide. Waar ligt nu in ons leven die tegenstel ling Hierin: dat wij beginnen in den natuur staat om dien in het geestesleven te over winnen. De natuurstaat gedijt niet voort; er komt omwending. Dat is tegenstelling. Wat is de natuurstaat? Niet was Rous seau ermede meent, n.l. een door de be schaving verloren geraakt paradijs van on gedwongenheid, de opwellende natuur in haar oorspronkelijkheid als toestand van geiuk en van volmaaktheid. Neen, voor ons is de natuurstaat niet een verleden; hij Is er altijd met eiken mensch opnieuw, zoo lang deze niet bewust van zichzelf is. De mensch is in aanleg Ziclizelt. Het zelf ech ter is in hem uit zijn ware eenheid verzon ken tot het instinktieve en driftwezen, als hoedanig het in verschijning treedt (en waarin de eenheid niet is verloren, maar omhuld). Deze aanvankelijke en in elk leven nawerkende gesteldheid is onze na tuurstaat. In dien toestand weet de mensch zich een altoos-begeerigc, een behoeftige, een bedelaar. De koning is zoo aan zich zelf ontzonken. Zijn eenheid is te loor. Een schoone verzinnelijking van dien „val" tot natuurstaat is het Paradijsverhaal, waar de mensch Zichzelf het Paradijs verliest door zijne begeerten. Een koning, zegt Pas cal, is de mensch, doch een berooide, vanwege zijne driften tin roi dépossédé. Dit is de fundamenteele tegenstelling van het leven. Het leven begint met natuurstaat, en deze moet door het geestesleven worden over wonnen; de natuurstaat blijft echter altijd aanwezig; zooals de steenen en het hcut en de kalk steeds in het huis terug te vin den zijn, zoo is ook de natuurstaat, zij het dan door den Couw, door de ordening over wonnen, nog steeds in het geestelijk ge bouw aanwezig. Die natuurstaat is niet, als de theologie zegt, een schuld. Schuld is een misgreep; iets dat niet zoo behoort te zijn. De natuurstaat behoort zoo te zijn, hij is de wil der Godheid. Hij is de ««"- vang. Omtrent den natuurstaat zegt Spinoza, dat hij niet zou kunnen zijn, indien in onze ziel niet het negatieve was. Ja, die driften, die ons zoo wezenlijk, zoo positief schijnen, blijken in wezen negatief. Zoo is b. v. dorst negatief, wijl hij aanvulling, d. i. lessching behoeft; honger, wijl hij verzadiging heb ben moet. Van den natuurstaat, zegt Spi noza. is dat negatieve het wezen. Het geestesleven is de groote bevestiging van het ware Zelf; en de natuurstaat is van het ware Zelf de groote ontkenning. Wij hebben hier het vraagstuk van het kwaad aangeroerd. Waarom, zoo zeggen velen, is er kwaad? Waarom heeft de vol maakte God de wereld ook niet volmaakt doen zijn Eenmaal de tegenstelling in de wereld ziend, is het ons duidelijk: God heeft Zichzelven in de wereld ontkend; het Eeuwige heeft zich er vertijdelijkt; het on eindige heeft er zich vereindigd; zonder eindigheid, zonder tijdelijkheid kan er geen wereld zijn; kan er geen mensch zijn. De mensch, zal hij er zijn, moet wel uit den natuurstaat zijn aanloop nemen. Een vol maakte wereld ware een vlakte. Wij echter zien door haar als een schoone heerbaan den tegenstelligen weg Gods loopen; den weg Gods: dat is het zich-ontzinken en Zich weder hernemen der Godheid. En zoo is de wereld niet vlak, maar diep en schoon. Dat het geestesleven den natuurstaat overwint, zien we overal. Zoo b. v. in de wetenschap met haar primitieve absurde voorstellingen van de gestalte der aarde, enz.; zoo in de oorspronkelijke vereering der natuurkrachten als goden; zoo in de zedelijkheid, die als een opgedrongen regel begon; zoo in de schoonheid, die met bonte kleurenschittering zonder harmonie aan ving. En al dat primitieve is er om te wor den overwonnen. Ziehier de wet der tegen stelling in al haar werking. Die overwinning geschiedt door een om keer van het streven, door een inkeer van het bewustzijn. In zijn natuurstaat is de mensch naïef, weet hij zichzelven niet, handelt hij onbe wust. Zijn inkeer is dat hij zich ontdekt; hij ziet, dat hij egoïst is. Niet egoïst in den zin van het eigenbelang ten nadeele van dat der anderen dienend, maar in den zin van: verkeer met de loutere eindigheid van zijn wezen, in de ondiepte van zijn eigen driften. Bij zijn inkeer ziet de mensch zijn egoïsme als armoede van het oogen- blik. Een treffend voorbeeld van dien in keer is het verhaal van den verloren zoon, die plotseling zichzelf ontdekt: ook de ge schiedenis van Boedha, die eensklaps zijn wèeldeleven als ledigheid ziet, als de blin kende oprit naar het wereld-niet. En hij wendt zich naar de eenzaamheid. De ascetische wereldbeschouwing zegt, dat wie eenmaal tot inkeer komt, zich ook afwendt. Afwendt van den levensdrang ook. Echter, onze instincten, onze driften, onze hartstochten, verteèenwoordigen een mach tig kapitaal van arbeid. De tegenwoordige natuurleer erkent de omzetbaarheid van. alle energie. Geen afwending dus, maar omwending onzer energie naar een ander, een schooner doel. Onze energie, die in natuurstaat de'negatieve neigingen diende, zij moet nu aangewend voor het groot», het ideaal. Het begrip tegenstelling is het scherpst tusschen lijden en geluk. Wat echter is geluk Geluk is enkelvoudigheid. Geluk is, dat we het eens zijn met ons Zelf, dat wc beseffen deel uit te maken van liet uni versum. Dat is het hoogste geluk; geluk van liefde, arbeid, enz. zijn daarvan slechts uitstralingen. Schopenhauer noemt het geluk negatief; en slechts positief het lijden. In èen opzicht is dit juist, n.l. dat het geluk is boven alles, een onuitsprekelijkheid, een boven alle positiviteiten staande innerlijke stilstand, waarbij de mensch is ingevoegd in de ecu- wigheid. De natuurstaat begint met lijden; met, wat in wezen alle lijden is, een innerlijk con flict. Het is het conflict tusschen ziel en wereld, tusschen ziel en lot; de ziel krijgt niet wat ze vraagt. Langzamerhand ziet de mensch echter, dat het conflict niet tusschen ziel en wereld ligt. doch voortkomt uit zijn eigen onmacht om zich zelf te zijn: de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1918 | | pagina 1