De 3loemendaalsche
12e Jaargang.
ZATERDAG 6 APRIL 1918.
No. 14.
Jtet Btoetnendaabcb Weekblad.
Redactie en Administratie: Prijs per jaar f2,60 Advertentiën 10 cents per regel.
Ged. Oude Gracht 63 Telefoon 141 Haarlem. Afzonderlijke nummers 10 cent
Dit nummer bestaat uit vier bladzijden.
Advertenties, berichten, enz., worden
aangenomen in den boekhandel van den
heer CORN. Hl. BLADERGROEN, Bloe-
mendaalsche weg 53, Telefoon 'Z113,
Bloemendaal. Ook zijn daar steeds afzon
derlijke nummers van ons blad verkrijg
baar.
NAAR HET BEVRIJDENDE WOORD.
III.
Het Al-Eene heeft alleen
zichzelf tot doel.
lil eun helder gestelden briefheeft onze
vroegere plaatsgenoot H. J. G. Janssen van
Raay de vraag gesteldwat zal na den oor
log zegevieren: het recht van den sterkste
of Gerechtigheid In het eerste geval zullen
beginselen die aan het begrip onrecht be
antwoorden heerschen, en zal het tijdperk
van komenden vrede een tijdperk van nieu
we oorlogsvoorbereiding zijn. Alleen in het
tweede geval zal weder sprake zijn van
eene vreedzame samenleving, eene be-
heerseht door een rechtsorde, door begin
selen van rechtvaardigheid. In dit geval
zal de maatstaf waaraan te toetsen is. wat
recht is en wat onrecht, opnieuw moeten
worden gevonden, want zii is nu vrijwel
verloren gegaan. Dan komt het, ook voor
de nijverheid, er niet in de eerste plaats op
aan, naar binnen vaardig, naar buiten mach
tig te zijn, maar dan komt het aan op den
nieuwen geest die de mcnschen bezielen
moet. Dan zal de diepere grond der din
gen vrijuit in alle kringen, die het wèl mee-
nen met de toekomst der samenleving, op
nieuw moeten worden onderzocht. Opnieuw
moeten juiste begrippen omtrent de maat
staf die moet worden aangelegd, ingang
vinden. De schrijver hoopt, dat verstandige
denkbeelden van gezaghebbende zijde daar
omtrent ten beste te geven, in ruimen kring
weerklank zullen vinden.
Deze uiteenzetting is o. i. zuiver en de
inhoud juist. Of van gezaghebbende zijde
schrijver alle medewerking heeft ontvangen
waarop hij hoopte, is de vraag. Met die „zij
de" zijn, naar wij vermoeden, bedoeld de
kringen van akademische rechtsgeleerden.
Maar dit zouden dan rechtsfilosofen moe
ten zijn. want den grond der dingen peilen,
is het werk der wijsbegeerte. In ons land
komen dan, als zoodanig in aanmerking de
hoogleeraren, Krabbe, Kranenburg en Paul
Scholten. Wij moeten in het midden laten
welke verwachtingen van de twee eerste
geleerden gekoesterd kunnen worden.
Krabbe's leer richt zich, wat het verleden
betreft, tegen de opvatting, dat verplichting
tot gehoorzaamheid van een mensch aan
een ander zou kunnen worden afgeleid uit
een ander gezag (b.v. het kerkelijke) dan
dat des rechts: wat de toekomst betreft,
stelt zijne leer der moderne staatsidee, dat
's menschen rechtsgevoel en rechtsbewust
zijn dicteert wat recht is en mitsdien
rechtsgeldig behoort te worden gemaakt.
Kranenburg is een aanhanger van Hey-
man's „geloof", dat ook in geestelijke aan
gelegenheden eene streng wetenschappelij
ke (lees: natuurwetenschappelijke) metho
de, die oorzaak en gevolg verbindt, en
die alleen tot ware kennis leiden kan. een
leer die aan alle bespiegeling het zwijgen
oplegt. Niet aldus prof. Scholten. Deze
heeft in de December-aflevering 1917 van
„Onze Eeuw" gedachten gegeven over
Macht en Recht, welke bij hetgeen Janssen
van Raay schrijft, aansluiten. Prof. Schol
ten immers besluit zijn artikel o. a. met deze
woorden: „Het bleek een oude leer, de op
vatting, dat macht ook tegen recht (lees:
het geldende wetmatige recht) is toegelaten
als zij de gerechtigheid dient. Door de ge
dachte van de staatsalmacht verdrongen,
kan zij weder een plaats verwerven, indien
de persoonlijkheid van den mensch tot mid
delpunt van het staatsleven wordt." En
even te voren zegt hij„Macht tegen reent
is geoorloofd, indien hij in de hoogere ge
rechtigheid, die haar grondslagen ten slotte
nergens anders kan vinden, dan in 's men
schen innerlijk, zijne persoonlijkheid, steun
heeft
„Recht zal heerschen, zegt men, geen
macht maar ten slotte is het de macht
alleen die beslist.De vraag blijft, waar
om ook een niet gerechtvaardigde, onge
rechte breuk van het positieve recht toch
op den duur tot nieuw positief recht zal
leiden. Het antwoord zal mijns inziens ge
zocht moeten worden in de noodzakelijk
heid om bij de reciitsvorming evenzeer met
de gegeven stof, (ik cursiveer, T.),
de feitelijke verhouding, als met den
ideëelen factor, den gerechtigheidszln
rekening te houden. Van die feitelijke ver
houding, de stof die geregeld moet worden,
vormt ook het historisch verloopeen
belangrijk elementdit is dunkt mij,
duidelijk geworden, dat alleen een erken
ning van de gerechtigheid in de verhouding
van recht en macht hier een inzicht kan
geven.'' Tot zoover prof. Scholten, dien
wij niet alleen aanhaalden om Janssen van
Raay te wijzen op den hem meest verwan
ten akadcmicus, maar ook om straks een
deel van ons eigen betoog hieraan te ver
binden. „Justitia est fundamentum regno-
rum", deze oude Latijnsche spreuk zou men
in dit verband aldus kunnen vertalen: Ge
rechtigheid is de grond van alle beklijvende
macht.
Een andere aanhaling uit een geschrift van
denzelfden hoogleeraar (Recht en levens
beschouwing in Synthese 1915 deel II)
brengt ons vanzelf tot ons uitgangspunt te
rug en wijst tevens aan Janssen van Raay
de streek van het kompas waarheen hij zien
moge om het nieuwe te verwachten. „Het
is," zegt Scholten, „mijn innige overtuiging.
Gecontroleerde Nachtveiligheidsdienst belast
zich met de nachtbewaking van bewoonde
villa's, dag en nacht contröle van villa's bij
tijdelijke afwezigheid, bewaking van bouw
werken enz. Alles onder behoorlijke contróle.
Aanbevelend,
J. D. TOEBES, Bloemendaal.
dat slechts een nieuwe religiositeit ons kan
doen opklimmen uit de ellendig verbrokkel
de cultuur van nu. Wordt die ons gegeven,
dan zal ook de nieuwe levensstijl gevonden
worden voor staat en samenleving, voor
bedrijf, handwerk en kunst. Zonder haar
zijn alle pogingen daartoe onmachtig. En
dan maar ook dan eerst, zal het mo
gelijk zijn gezamenlijk te komen tot een
beter recht, een recht, waarin de breuR
tusschen wat geldt en wat moet gelden naar
algemeene overtuiging, minder groot zal
zijn dan thans". Mr. Limburg heeft onlangs
op eene vergadering van „Vrede door
Recht" als zijne meening geuit, dat van
vrede dooT nieuw recht niets komen zal.
als niet eerst de menschelijke psyche eene
vernieuwing ondergaat.
Zoo hebben wij uit den industrieelen. den
akademischen en den politieken kring stem
men die allen in ééne richting wijzenniet uit
de dingen, niet uit de stof. niet uit de prac-
tijk, maar uit den Geest moet de vernieu
wing komen die wij zoo schreeuwend noo-
dig hebben. Toch is de practijk niet niets.
Prof. Scholten wees er reeds op. Hoe de
dingen geworden zijn, hoe ze nu zijn. is
van groot gewicht, omdat de vernieuwde
geest de dingen aan moet vatten.
En dit nu is m, i. de groote beteekenis
van den wereldoorlog: hij heeft alle oude
verbanden losgerukt.
De roomsclie kerk ligt uiteengescheurd in
zoovele kerken, als er nationaliteiten zijn:
alle geregeld verkeer is verbroken, tijdelijk
in eenzijdige banen gelegd, die wel een
militaire maar geen economische,psychische
of geestelijke waarde hebben. Alle volken
staan op tegen hunne overheden. Alle over
heden staan met de handen scheef in de
taak om hunne volken te verzorgen. Er ts
nergens een contact, dat de waarborg aan
zich heeft, dat het zal blijven.
En nu komen tot dusver onderdrukte,
verborgen zedelijke waarden naar bóven.
Engeland durft aan Ierland niet raken, maar
belooft het zelfbestuur; want de lersche
ziel leeft. Het Pruisisch militairisme schijnt
oppermachtig, maar het behoudt slechts
zijn nvloed op de belofte aan het
Duitsche volk van meer zelfbestuur; de
veel gesmade Michel wordt mensch.
Allerlei machthebbers schermen met het
woord: zelfbestemmingsrecht voor minder
heden en afhankelijken. Koloniën worden
gestuurd in de richting van zelfstandige ko
loniale rijken. Taalminderheden binnen de