ALGEMEEN WEEKBLAD Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM. Zomer-abonnementen, 12e Jaargang. ZATERDAG 27 JULI 1918 No 30. Het Bloemendaolsch Weekblad. Prijs per jaar 2,60 Prijs per nummer 25 cents. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie: Advertentiën 10 cents per regel bij contract belangrijke korting. Oit nummer bestaat uit vier bladzijden. Advertenties, berichten, enz., worden aangenomen in den boekhandel van den heer CORN. NI. BLADERGROEN, Bloe- mendaalsche weg 53, Telefoon 3413, Bloemendaal. Ook zijn daar steeds afzon derlijke nummers van ons blad verkrijg baar. Men heeft ons verzocht ook de Sommer- frischler, die Bloemendaal de eer van hun bezoek aandoen, in de gelegenheid te stel len gedurende hun verblijf in deze gemeente ons blad te lezen. Daartoe gaarne bereid, stellen wij de ge legenheid open een zomer-abonnement te nemen van 6 nummers, die men in zijn hotel oi pension bezorgd kan krijgen tegen voor uitbetaling van f 0,90. Zomer-abonnementen worden aangeno men door ons kantoor te Haarlem, Ged. Oude Gracht 63 (tel. 141) en door den boek handelaar Corn. M. Bladergroen, Bloemen daalsche weg 53, Bloemendaal (tel. 2412). HET HALVE VARKEN. (Vervolg.) Toen mijn vrouw, de man, die in het schemeruur gebeld had, en ik binnen wa ren aldus voer ik mijn vriend uit het andere dorp weer sprekend in bleek mij spoedig, dat dit niet zijn eerste bezoek was. Hij was er al eens een keer geweest en toen was blijkbaar iets afgesproken. Mijne vrouw had het niet noodig geacht mij van deze afspraak in kennis te stellen. Ik was bij de ontdekking van het geheim tamelijk verstoord, maar kon toeli van die verstoordheid kwalijk doen blijken zoo lang de late bezoeker nog aanwezig was. Doch toen hij weg was. barstte de bom. „Mag ik ook weten „Je mag alles weten,'' viel inijn vrouw terstond in. En met haar aangeboren tact begon zij aile mogelijke ongelijk op mijn onschuldig hoofd te stapelen. Nooit nooit van mijn leven had ik me niet de huishouding bemoeid. Altijd had ik Gods water maar over Gods akker laten loopen. Andere mannen wisten niet wat ze zouden doen- om hun vrouw in dezen tijd te helpen en ter zijde te staan. Maar zij kon maar sloven en zwoegen. Nu, dat had ze voor haar huishouden over. Maar om nu nog standjes op den koop toe te krijgen „Maar, lieve kind, ik heb nog geen stom woord gezegd Ja, maar ze zag het best aan mijn ge zicht. O jé, ik behoefde niet eens wat te zeggen. Ze kende me beter dan ik me zelf kende. Neen, ze was blind! Ze had dat lachje niet om mijn mond gezien, toen die man zijn boodschap kwam doen! Net zoo als dien keer. toen-mevrouw Jansen „Pietersen, kind Nu, Pietersen dan. Dat kwam er ook niets op aan, hoe dat mensch heette, 't Was een naar mensch! En wat 'n malle hoeden droeg ze. Jaloersch dat ze was! Als ik zegge mijn vrouw, die van de gelegenheid gebruik maakte om te betoo- gen hoe zelden ze zich de weelde van een nieuw kleed veroorloofde één dag een nieuwe japon aar. had, dan moest dat malle dier dadelijk net zoo'n japon hebben. Tot d'r meid toe moest net zoo gekleed gaan als de onzeen er volgde nog eene ge- heele opsomming van ondeugden, die der sedert lang vertrokken overbuurvrouw ei gen waren. Maar het eigenlijke verhaal van dien keer, de herinnering waaraan zoo bitter was, ging in den chaos verloren. Trouwens ik kende het. En het slot der door mij ondergane redevoering was een beroep op mijn plichten als man en vader benevens de vermaning, dat ik de buiten gewone voorzienigheid en huishoudelijk heid mijner gade toch eindelijk eens op prijs mocht stellen. Na mijne herhaalde ver zekering dat ik dit steeds gedaan had en na mijn belijdenis dat ik niet steeds ver mocht de plooien mijns gelaats in over eenstemming te doen zijn met de aandoe ningen van waardeering, die in mijn hart behoorden te huizen, kwam de onthulling. De man van het schemeruur was er den vorigen avond ook al geweest. Dat ik toen niet thuis was, kon zij niet helpen. Ik was ook altijd uit. „Maar nu was ik dan toch Ja, net altijd als ik thuis niet noodig was. Er waren mannen, die altijd thuis waren. En die niet altijd alles aan hun vrouw overlieten. „Zaken Ja, zaken, dat kende ze wel. Zeker met dien mooien meneer Overdendam „Onderdendam, kind.'' Nu, Onderdendam dan. Dat deed er trouwens niets toe. 'n Akelig sujet. Zij vertrouwde hem niet. Menschen met slob kousen aan moet je nooit vertrouwen. Bah! Je hebt van die mannen, die zich nog altijd kleeden alsof ze dertig De heer Onderdendam werd nog verder voor veel uitgemaakt, dat ik hem niet gaarne zou overbrieven. Maar toen zijn zondenregister was afgelezen en ten duide lijkste was geconstateerd, dat mijne zaken met hem niets of althans bitter weinig om het lijf hadden de man hield mij aan het lijntje veel beloven en weinig geven doet de gekken in vreugde leven honig, die op stuk van zaken azijn blijkt te zijn (en meer van die menschkundige opmer kingen openden mijne oogen ten volle en sloten mijn mond ten dichte), kwam het oorspronkelijke onderwerp weer ter sprake. De man van het schemeruur was er den vorigen avond ook al geweest. Hij had mijn vrouw gevraagd of ze geen half var ken gebruiken kon „Een half varken Net of dat zoo veel was. Misschien kon je wel in geen drie jaar een onsje vleesch krijgen, 't Was wat lekkers om altijd dat gemopper aan te hooren. Net of ze dat laatst niet gehoord had, dat liedje van Steenhof „Speenhoff, kindje Nu, Speenhoff dan, ook goed! 's Maan dags boonen, Dinsdags boonenNet of zij het helpen kon. Zij hield zelf ook niet van boonen. Maar kook jij eens soep, ais ie geen vleesch hebt. En maak jij eens jus van gort! O jé, ze had het best begre pen. Maar de kinderen hadden het wel uit hun hart gelaten om te lachen. Ze verkoos niet uitgelachen te worden. En als haar eigen man dan zoo laag was om schimp scheuten te maken, de kinderen Ook deze uitweiding had een einde en we kwamen weer terug op het halve varken. 2,75 het pond en de man had gezegd, dat het spot was. Want als je eens rekende al dat dure voer, het transport en „En hoeveel weegt dat halve varken wel Ja, dat kon je natuurlijk nooit zoo pre cies zeggen. Er zijn magere varkens en dikke varkens „Gezonde varkens en zieke varkens Ajakkes! Om het iemand nu zoo tegen te maken. Net of ze aan een ziek varken ook maar een mond zou zetten. Maar dit varken was niet ziek. Het was gisteren nog springlevend en de man had niet eens geweten of hij liet wel zou kunnen leve ren. Want de andere helft van het varken had hij natuurlijk eerst aan iemand anders moeten verkoopen. Hij zou Op dat oogenblik werd er luid geram meld met een instrument, dat een fietsbel moest voorstellen. En toen ik op den weg keek, zag ik den man van het schemeruur, die .zooeven vertrokken was, hard voorbij ons huis fietsen. Hij liet de rammelende fietsbel alleen maar even los om met bree- de zwaaien van zijn arm naar iets te wij zen, dat achter hem aan kwam hollen. Het was een paard, dat voor een kar liep. Op den bok zat een man met een zweep, waar van hij onbarmhartig gebruik maakte. In volle vaart kwam de kar nader en plotse ling stond ze stil vlak voor mijn tuinhek. Waar de man van het schemeruur, die toch dóór was gefietst, zoo opeens vandaan kwam, weet ik niet. Ook niet, waar hij zoo plotseling zijn fiets had gelaten. Maar hij stond ineens weer op m'n stoep en daar mijn vrouw zich gehaast had de deur te openen, kon hij zich ditmaal de moeite be sparen om de huisschel in trilling te bren gen. Het ongewone lawaai had de kinderen ijlings doen toesnellen, maar zoo gauw hadden zij niet ten tooneele kunnen ver schijnen of zij werden nog sneller weer weggewerkt. „Kinderen hebben niets met varkens te maken „Sst!'' vermaande de man op stoep, die nog zijn gelaat stond af te drogen, waarop zijn koeriersdienst dikke druppelen getoo- verd had. Ik mag zeggen, dat ik gehoorzame kin deren heb. Zij luisteren gewoonlijk naar „heir mother's voice" met niet minder aan dacht dan waarmede het bekende foxje op de reclame-plaat eener fonografenfirma op het geluid wacht, dat uit den hoorn moet komen. Maar ditmaal scheen de discipline zoek te zijn. „Zeg jij dan toch ook eens aan de kin deren, dat ze hun neus niet overal hebben in te steken. Jij laat ze altijd hun gang maar gaan; 't is me wat moois. Ze zouden warempelMan, laat ze nuAllez, jongens, naar binnen ik was juist voornemens mijn kroost on der het oog te brengen, dat een moederlijk bevel onmiddellijke gehoorzaamheid eischt, maar eenige slotwoorden der afscheidsrede, die mijne vrouw hield (welke woorden ik nu maar niet zal herhalen) deden de bende afdruipen en maakten het voor mij over bodig het gewicht van mijn vaderlijk gezag in de schaal te werpen. Ik beschouwde evenwel de vermaning om weg te wezen niet als ook tot mij gericht en verlustigde mij in den aanblik van de kar, waarvoor nu het hijgende paardje stond te snuiven. Die kar zag er vreemd uit. Bovenop lag een zware mestvork, die blijkbaar ten doei had gehad een zeil in bedwang te houden, dat bij den woesten rit, waarvan het paard nu stond uit te rusten, allicht neigingen had vertoond om zich aan de spelingen van den wind toe te vertrouwen. Deze had toch niet kunnen nalaten er eens onder te kijken en lag nu hier en daar in bergjes gevangen. Het zeil, van een ietwat groezt- lige kleur, maakte zoo ongeveer den in druk van een panoramadoekje, dat Alpjes of Noordpoolgebergtetjes moet voorstellen voor wie in een panorama-gebouw entree heeit betaald, doch een hangerig, zakkerig, rimpelig frommellapje lijkt voor den „vriend der directie", die tot aan den rand der eeuwige ijsgebergten wordt toegelatên. Het zal ook wel de schuld van den woesten rit geweest zijn, dat uit een der hoeken een poot uitstak. Een grijs-witte poot, strak verstijfd naar boven gericht, zooals je ze op voorstellingen van slagvelden ziet afge beeld. Maar dan van paardendit was de poot van een varken. Ik had er nog nauw mijn oogen op ge richt of de man van het schemeruur, die, schoon mijn blikken hem niet golden, ze blijkbaar gevoeld had, hij had zich bij het tuinhek geposteerd als een schildwacht, die gereed stond eiken sluipvijand den doorgang te betwisten verliet zijn obser vatiepost en hulde het grijze, strakke pootje in het groezelige zeil. Zonder een woord te spreken was de voerman van den bok gedaald, had iets uit de kar gegrepen en droegeen mand met rhabarber binnen. „Mooie rebarber, mevrouw," zeide hij, zeer gemeenzaam lachend en alsof hij zijn leven lang bij ons en pension was geweest, liep hij de voordeur waar mijn vrouw op wacht stond binnen en verdween m het huis. De deur werd onmiddellijk geslo ten. En toen ze weer open ging, verscheen de geheimzinnige man weder. Merkwaar digerwijze staken uit de mand, die hij we der naar buiten bracht, nog verschillende rhabarberstelen, maar ik kreeg toch wel den indruk, dat de inhoud der mand ge slonken was. Zoo werd geleidelijk de geheele wagen geledigd. Telkens werd er een mand met rhabarber binnengedragen, telkens kwam er ook weer een uit en telkens meende ik mij toch te verbeelden, dat de mand lich ter was. Eindelijk was de wagen afgeladen. Het zeil werd weer recht gestreken over de rhabarber, de mestvork werd wederom als windbeschermer neergelegd en de voer man, den bok bestijgende, legde de zweep er over. Toen volgde ik mijn vrouw naar de keu ken, waar de man van het schemeruur stond. Hij had voor het eerst zijn pet afgenomen en aan dien plicht der be leefdheid blijkbaar alleen voldaan om er een papiertje uit te halen, dat hij nu mijne vrouw voorhield. „Zeshonderd-drie-en-veertig gulden vijf- en-vijftig cents, astublieft." „Wat! Zeshonderd „Ja, tweehonderd-vier-en-dertig pond. En vijf cents voor het zegel.'' Deze laatste punctualiteit nam mij voor den man in. In alle omstandigheden des levens was hij er blijkbaar op uit den ko ning te geven wat des konings is, der schat kist niet te onthouden wat haar toekomt. Maar mijn vrouw was sprakeloos ik moet zeggen, dat ik haar te voren nooit in dien toestand had aangetroffen. „Zeshonderd „Tweehonderd-vier-en-dertig pond," ver beterde en herhaalde de man van het sche meruur. „Maar ik wist niet, dat zoo'n varken „D'r benne dikke en d'r benne dunne. En mevrouw mag 't gerust nawegen.'' Instinctmatig vestigde m'n vrouw haar blik op ons lieve keuken-basculetje, dat net lü pond haalt. Maar droef wendde haar blik zich weer af. „Zeshonderd-drie-en-veertig gulden „En vijf-en-vijftig cent.'1 „Maar zooveel geld heb ik niet in huis. Man Ik hield me van den domme en keek strak naar den vloer, naar de rechtbank, naar de keukentafel, naar de keukenstoe len alle beladen met een bloederige mas sa. die lilde en me griezelen deed. De man van het schemeruur toonde nu zijn waren grootmoed. „Als u me dan maar vast vierhonderd gulden geven wilt, dan kom ik morgen de rest wel halen. U begrijpt Wat ze begrijpen moest en of ze wat begreep, dat begreep ik niet. Maar mijn vrouw verwijderde zich, keerde een oogen blik later terug en stelde den man van het schemeruur vier bankbiljetten van honderd gulden ter hand. Hij haalde een smerig boek uit zijn zak, stopte het geld er in, borg zijn quitantie weer in zijn pet, zette deze op en verwijderde zich met minzamen groet en de stellige belofte, dat hij den vol genden dag terug zou komen. Daar stonden we, mijn vrouw en ik, in de van het lillende vleesch gevulde keuken. Het eerste werk mijner vrouw was om een poging aan te wenden tot redding van het tafelkleed, dat ook onder het vleesch be dolven lag. Maar die poging werd opge geven zoodra een bloedig stuk vleesch ter aarde stortte en het kokette boezelaartje van mijn vrouw besmeurde in zijn val. Ik zeide niets. Maar ik geloof niet, dat ik mij ooit hoonender heb uitgelaten. (Slot volgt.) DE ANNEXATIEPLANNEN. IV. Er is onzes inziens nog één afdoend argu ment, waarom zelfs de meest verwoede voorstander van annexatie niet goedkeuren kan, dat de gemeenschappelijke belangen, die er tusschen Haarlem en Bloemendaal mogen bestaan, als argument voor Haar lem's voorstel gebruikt worden. Om de moeilijkheden, die een doeltref fende regeling der gemeenschappelijke be langen hebben opgeleverd te ondervangen, heeft de tegenwoordige regeering niet den weg gekozen de grensverandering te ver gemakkelijken of de zoo noodige verbete ring in de procedure der grenswijziging aan te brengen. Zij heeft 1 Maart 1915 een ontwerp ingediend om te vergemakkelijken, dat voor gemeenschappelijke belangen tus schen de gemeenten een gemeenschappe lijke regeling worde getroffen. Waar de regeering dezen weg aangewezen heeft, waar de volksvertegenwoordiging zich nog niet daartegen heeft verklaard, gaat het daar aan om op grond van eenige gemeen-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1918 | | pagina 1