VAN HIER EN DAAR.
De „neutrale" vereeniging voor Vrouwen-
kiesreeht zond een verzoekschrift aan den
minister van üiuncnlandsche Zaken, waar
in wordt aangedrongen, het daarheen te
willen leiden, dat een eventueel voorstel
door de Regeeniig gedaan tot wijziging der
Urondwet ook zal bevatten een voorstel tot
wijziging van art. 50 zoodanig, dat door die
wijziging het actief vrouwenkiesrecht zal
worden vastgelegd in de Grondwet, zooals
dat met het mannenkiesrecht nu reeds het
geval is.
Kostelooze plaatsing van ondervoede kin
deren. Volgens een mededeeling aan t
bestuur van het Centraal Genootschap in
„Het Hoefijzer", schijnt bij de Regeering
het voornemen te bestaan om als bijdrage
in de winterverpleging een aanzienlijk be
drag bij de suppletoire begrooting aan de
Staten-Generaal aan te vragen. De rege
ling zou in dier voege getroffen worden,
dat de helft der kosten voor elk kind door
het Ruk gedragen zal worden.
De penningmeester van het Centraal Ge
nootschap, de heer Th. M. Ketelaar, Joh.-
Veiiiulststraat 9, Amsterdam, heeft reeds
aan verschillende bijdragen voor kostelooze
:i pleging in de koloniehuizen ruim 6000
gulden ontvangen, en hoopt, dat nog tal
van bijdragen zuilen inkomen, vooral nu de
V ns groot is, dat elke gift door 's Rijks
hulp verdubbeld wordt.
De Vrijhandel en de Vrede. Over de
vraag of zelfs al zou het voor een land
aanbeveling verdienen, naar „zelfgenoeg
zaamheid'' te streven ons land dat doel
ooit volkomen zou bereiken en om aan te
toonen, dat het heffen van beschermende
rechten daartoe dan wel allerminst geschikt
is, schrijft o. m. „Het Vrije Ruilverkeer''
het volgende:
„Ons land zal voor het verkrijgen van de
grondstoffen van de meeste industrieën van
het buitenland afhankelijk blijven. Metaal
bevat onze bodem nu eenmaal niet; steen
kool in onvoldoende mate en gesteld al, dat
wij, door naast de drooggelegde Zuiderzee
nog de Veluwe, de Drentsche, de Brabant-
sche en Mookerheide als akkerland te ont
ginnen, voldoende graan zouden kunnen
verbouwen ten einde daarmee ons volk van
brood te voorzien, hoe komen wij dan aan
de noodige meststoffen?
En wat moeten wij aanvangen met de
producten, waarvan wij meer voortbrengen
dan de binnenlandsche behoefte vordert?
Onze textielnijverheid, onze land- en tuin
bouw werkten in vredestijd voornamelijk
voor den uitvoer en leverden kostbare ruil
objecten voor tal van benoodigdheden, die
wij uit het buitenland betrokken. Maken
wij dien invoer uit het buitenland onmoge
lijk of onnoodig, dan zullen onze uitvoer-
producten ook sterk in waarde achteruit
gaan.
De oorlog heeft, helaas, de afscheidingen
tusschen de volkeren der wereld weer
scherper dan ooit te voren getrokken.
Vroeger kon men zich desnoods een gevoel
van afkeer verklaren, dat bij het eene volk
bestond tegen de individueele leden van een
ander volk wegens karakter-eigenschappen,
welke de personen van die nationaliteit in
het algemeen plegen te vertoonen; doch
wanneer de voortbrengselen van een land
in den ban werden gedaan door de bewo
ners van een ander land om de karakter
eigenschappen van de voortbrengers, werd
daarom meestal gelachen. Hoe anders is
dit thans!
„D'aard wordt straks één; de volk'ren zijn als
[groepen
Van d'éénen bond, die heel haar bol beheerscht;
Door land, door zee streeft trein, streeft vloot om
['t zeerst
Naar 't wiss'iend doel, waarheen ze elkander roe-
[pen."
Wij hebben deze dichtregels van Albert
Verwey, die in den gevel van de Amster-
damsche koopmansbeurs staan gebeiteld,
naar hun vorm nimmer tot de sterkste
voortbrengselen van den dichter van „Cor
Cordium'' kunnen rekenen; maar ook hoe
onwaarschijnlijk lijkt thans de vervulling
van het ideaal, dat zij schilderen!
En toch, wij achten het onvermijdelijk,
dat in de toekomst de volkeren weer tot
elkander komen. De oorlog moge dan,
misschien voor langen tijd, het onderling
verkeer buiten werking hebben gesteld, op
den duur zal dat verkeer zich vanzelf weer
moeten herstellen, daar de volkeren niet
meer er zonder kunnen.
Wij kunnen ons moeilijk indenken in eene
wereldorde, waarbij alle staatkundige gren
zen zijn opgeheven. De menschen zullen
wel te allen tijde naar ras, taal, geaard
heid gegroepeerd blijven en zoodoende
verschillende volkeren vormen, waarvan elk
leeft in het land, welks staatkundige gren
zen bij onderlinge afspraak zijn vastgesteld.
Deze decentralisatie heeft dan ook wan
neer wij alle idealistische overwegingen
laten rusten haar nut, zooals ook de ver
deeling van een rijk in provincies en ge
meenten noodig is. En zoolang die groe
peering geen andere beteekenis heeft, zal
zij ook nimmer gevaar voor het verstoren
van den vrede opleveren. Dat gevaar ont
staat slechts, wanneer de volkeren met el
kaar gaan concurreeren, of liever, wanneer
de eene regeering meent, dat zij haar volk
een voordeel moet verschaffen ten koste
van het andere of wanneer een volk. denkt
dat de ontwikkeling van zijne nijverheid en
handel door een ander volk wordt belem
merd. In plaats, dat men zich dan duidelijk
maakt, dat het concurreeren van een land
met een ander land eigenlijk iets onmoge
lijks is, dat een volk als geheel geen handel
of nijverheid „heeft", welke concurreert met
die „van"' een ander volk, worden de
hartstochten ontketend door de z.g. vader
landslievende redevoeringen van staatslie
den, door z.g. aggressieve artikelen in de
pers en al spoedig daarop door wapenge
kletter!
Maar eens zal die strijd tusschen de
volkeren toch tot de onmogelijkheden moe
ten gaan behooren; eens zal de tijd komen,
dat men de gedachte aan een oorlog tus
schen Duitschland en Engeland even dwaas
vindt, als wij thans een strijd tusschen Hol
land en Utrecht, tusschen Amsterdam en
Haarlem zouden vinden. De versterking,
die de Amsterdammers oprichtten tegen den
Utrechtschen „erfvijand'' bestaat nog
slechts in beeld: op een gevelsteen is zij
vereeuwigd op de plek, waar zij stond en
waar thans een rustig hotel staat, in nor
male tijden een middenpunt van internatio
naal verkeer.
Doch de vestingwerken, die de volkeren
langs hunne staatkundige grenzen hebben
opgericht, om hun grondgebied tegen de
legers van den buurman te verdedigen, zul
len niet kunnen worden afgebroken, zoolang
een der voornaamste oorzaken van den
oorlog blijft voortbestaan, en wel de eco
nomische afscheiding in den vorm van
hooge invoerrechten.
Wij behoeven hierover echter niet lang
uit te weiden. Het is reeds zoo dikwijls be
toogd, dat het streven, om den invoer van
producten uit vreemde landen te weren, ten
einde den eigen handel en de eigen nijver
heid te beschermen, moet leiden tot oorlog;
dat die „eigen" handel nog niet genoeg heeft
aan de bescherming door invoerrechten,
doch ook een leger en een vloot behoeven,
voor verdediging en dat dit geheele stelsel
berust op het dwaalbegrip, dat de handel
van één volk onafhankelijk van dien van
een ander kan zijn, hoewel de voorstan
ders van het belemmeren van den invoer
uit andere landen tevens den uitvoer naar
het buitenland zooveel mogelijk wenschen
te bevorderen. Reeds dikwijls, zeggen wij,
is dit betoogd en nimmer afdoende weer
legd. De mercantilistische opvatting, dat
van twee met elkaar handelende partijen de
ééne de winnende, de andere de verlie
zende is, en dat daarom elk land moet stre
ven naar het verkrijgen van een „gunstige
handelsbalans'' eene opvatting, die men
reeds lang voor dood en begraven mocht
houden, is nog springlevend en ligt ten
grondslag aan alle op protectie en „zelf
genoegzaamheid" gerichte maatregelen.
Ten tijde van de mercantilisten, toen het
verkeer tusschen de volkeren nog gebrek
kig was, waren die redeneeringen verklaar
baar, in den tegenwoordigen tijd is het
echter onzin, te spreken van „den handel
van Duitschland", „de nijverheid van Ne
derland" enz. Duitschland, Nederland,
Frankrijk, Engeland hebben geen handel,
hebben geen nijverheid. Er zijn kooplieden
en fabrikanten, die hun bedrijf in de ge
noemde landen uitoefenen, (dikwijls behoo
ren zij tot een andere nationaliteit dan die
van het volk, te midden waarvan zij leven)
zij handelen met elkaar; zij zijn van elkaar
afhankelijk. Men kent het voorbeeld, dat
Norman Angell gaf in zijn prae-advies voor
het door het uitbreken van den oorlog,
helaas verijdeld derde internationaal
vrijhandelcongres: „Neem een ijzerfabri
kant te Essen, die locomotieven maakt
„voor een spoorweg in een Argentijnsche
„provincie, (waarvoor het kapitaal in Pa-
„rijs is bijeengebracht), aan welken spoor-
„weg behoefte is ontstaan voor den uitvoer
„van wol naar Bradford, waar het bedrijf
„is uitgebreid tengevolge van verkoopen in
„de Vereenigde Staten van Amerika, welke
„weer te danken waren aan hooge prijzen,
„die men daar kon maken als gevolg van
„de ontwikkeling van den landbouw in het
„Westen, waardoor n.l. heidegronden in
„cultuur gebracht en aan den schapenteelt
„onttrokken werden. Ware het geld niet
„gevonden te Parijs (dat dit wèl geschiedde
„is wellicht te danken geweest aan de goe-
„de wijn- en olijfoogsten, die voornamelijk
„in Londen en New-York werden verkocht),
en had de Bradfordsche fabrikant de
„wol niet noodig gehad (hij had n.l. een
„markt gevonden voor wollen dekens bij
„de mijnarbeiders te Montana, die koper
„bearbeiden voor een telegraafkabel, be-
„stemd voor China, welke kabel weer noo-
„dig werd, omdat de door aanmoediging
„der Chineesche Republiek in de hand ge
kerkte ontwikkeling oorzaak werd, dat
„Chineesche couranten telegrammen uit Eu-
„ropa gingen afdrukken); waren al deze
„factoren, en een geheele keten van der
gelijke, over de geheele wereld met el-
„kaar samenhangende factoren er niet ge
feest, dan zou de ijzerfabrikant te Essen
„niet in staat zijn geweest, zijne locomotie-
„ven te verkoopen". En Norman Angell
vervolgt;
„Hoe kan men dan dien handel beschou
wen als een deel van den handel van
„Duitschland welke in concurrentie is
met den handel van „Engeland" of van
„Frankrijk" of van „Amerika" Waren de
Engelsche, Fransche en Amerikaansche
handel er niet geweest, zoo zou die „Duit-
sche in het geheel niet hebben bestaan.
Men kan zeggen, indien men had kunnen
beletten, dat de bestelling aan den Essener
ijzerfabrikant was gedaan, de locomotieven
door den Engelschen fabrikant zouden zijn
verkocht. Maar de groep Duitsche werklie
den, die een bestaan vindt tengevolge van
den Argentijnschen handel, houdt door haar
verbruik van koffie een plantage in Brazi
lië staande, die hare machines uit Sheffield
betrekt. De vernietiging van het bedrijf te
Essen zou dus werk kunnen geven aan een
Engelschen fabrikant van locomotieven,
doch zou gelijktijdig werk hebben ontnomen
aan een Engelschen fabrikant van land
bouwwerktuigen. De economische belan
gen, die er bij betrokken zijn, groepeeren
zich onafhankelijk van de groepeeringen
volgens nationaliteit. De grens der econo
mische groepen loopt dwars door de staat
kundige grenzen heen doch valt niet er
tnec samen."
TOONEEL.
Rotterdamsch Tooneelleven.
Jaren geleden hebben de Rotterdammers
hier groot succes gehad met „2X2— 5"
van Gustav Wied.
In deze laatste week van het oude jaar
brengen zij een even fijn en geestig blijspel
van hem, geschreven in collaboratie met
Jens Petersen; „De Eerste Viool".
De historie van een jong, mooi, energiek
meisje, dat zich, op onschuldige wijze haai
levensgeluk en dat van den man, dien zij
liefheeft, verovert op drie verachters van
het vrouwelijk geslacht, die zij achtereen
volgens in de meening brengt, dat zij hun
haar kleine hand wel schenken wil.
Een blijspel met veel geestig en grappig
uiterlijk gebeuren, doch een blijspel ook
met een mooien, diepen, ernstigen achter
grond, alles in de zoo wel passende lijst
van den Biedermeijertijd.
Den „achtergrond" hebben wij in het
overigens charmante spel der hoofdpersone,
Mien Vermeulen, een weinig gemist, waar
door van de innigheid en fijnheid van het
bedenksel wel wat teloor ging.
Overigens een voortreffelijke voorstel
ling, waarin Jules Verstraete, Nico de Jong,
Henri Morrien, Jan Mulder, Louis Vervoorn
en Pauline Beersmans te prijzen vallen.
Vooral Verstraete, die zeer fijn, humoris
tisch speelde.
Poutsma's decor gaf reeds onmiddellijk
stemming.
Rotterdam. P. J. Blok.
MUZIEK.
Stephan Partos. We hebben Vrijdag
avond den vermaarden vijftienjarigen knaap
hooren spelen, en het heeft onze stoutste
verwachtingen overtroffen. Welk een schit
terende techniek, welk een beheersching,
welk een volle toon, welk een weergalooze
voordracht. Dit was het spel van een ge
malen volwassene, niets herinnerde u er
aan, dat deze speler nog een kind was, dan
het knapelijk, ietwat schrale maar lieve ui
terlijk Het was wonderbaarlijk van dien
jongen zoö Bach, Schumann, Mozart te
hooren, zoö de duivelsche duizelingen van
een Paganini; het is wonderbaarlijk, en ook
wel een weinig beangstigend. Vijf
tien jaar! Het opgetogen publiek bracht
den speler een ovatie.
Le réveil ingénu.
Pres des remparts d'Assise, oh! que la vie
[est douce!
Sous le ciel qui n'est plus qu'un soleil dilaté,
A l'ombre, dans la Vigne éblouissante et rousse,
On eélèbre ce soir la fête de l'été.
De hardis jeunes gens oh! que la vie est
[belle!
Baisent les seins aigus des filles aux granda
[yeux
Sur la chair des fruits murs le sang des vins
[ruisselle
Et des rires d'enfant vibrent dans l'air joyeux.
Pacifique et puissant, le couchant, comme un
[fleuve,
Déborde a flots vermeils sur la cime des bois;
Les lèvres et les fleurs oh! que la vie est
[neuve!
Semblent fleurir ce soir pour la première fois.
Le coup d'aile léger de l'heure qui s'envole
Flatte leur nonchaloir et caresse leurs jeux;
Et le roi du banquet oh! que la vie est folie:
C'est Francois, Ie plus jeune et le plus beau
[d'entre eux.
Ses blonds cheveux, ambrés par For du crépus-
[cule,
Adulent son front pur et ses yeux attirajits;
Son rire épanoui que la vie est crédule!
Aspire en un baiser tous les baisers errants.
Debout, portarït trés haut sa tète cavalière,
Ivre de sa jeunesse, il brave le Diestin;
Et sa parole ardente oh! que la vie est
[fiére!
Comme un oiseau de feu plane sur le festin.
Mais personne n'a vu le visage de l'ange,
Dont le geste d'extase, obscur et triomphant,
A tracé tout a coup q;ue la vie est
[étrange!
Le signe de la croix sur le front de l'enfant.
Immobile et muet sous la douce main d'ombre,
II rompt le fil soyeux du conté qu'il contait,
Et le groupe des fous oh! que la vie est
[sombre!
Vaincu par ce silence inflexible, se tait.
Leurs regards étonnés de joie offensée,
Voient surgir du beau page un apótre ingénu,
Et sur sa bouehe close oihila vie est bles-
sée!
Se poser, comme en rêve, un sourire inconnu.
Et le coeur embrasé par le monde qu'il porte,
11 contemplea son tour ces spectres mensongers,
Et sans les reconnaitre hélas! la vie est
[morte!
Se réveille en sursaut parmi des étrangers.
Albert Giraud.
VERWEER VAN B. EN W. VAN
HEEMSTEDE TEGEN HAARLEM'S
ANNEXATIE-PLANNEN.
(Vervolg en Slot.)
Een zeer groot bezwaar tegen de be
staande wettelijke regeling van grenswijzi
ging achten wij, dat aan de plannen niet
steeds de grootst mogelijke openbaarheid
moet worden gegeven; dat de behandeling
voor het College van Gedeputeerde otaten
niet in het openbaar geschiedt en dat niet
alleen de gemeentebesturen, maar elk be
langhebbende bij dat college niet in het
openbaar zijne belangen kan kenbaar ma
ken en vei dedigen.
Voor de betrokken gemeenten en hare
inwoners toch is grenswijziging een der
bclangiijkste zaken en hoe meer openbaar
heid, hoe beter eene zaak in het algemeen
belang kan geregeld worden. Ook zouden
de betrokken gemeentebesturen beiiooren
op de hoogte gesteld te worden van de
onderhandelingen tusschen Gedeputeerde
Staten en de regeering en hunne belangen
daarbij moeten kunnen voorstaan en ver
dedigen en zouden zij en ook belangheb
benden in de gelegenheid behooren te zijn,
vóór dat een wetsvoorstel door de regee
ring wordt ingediend, daartegen bij haar of
bij den Raad van State in het openbaar
hunne bezwaren in te brengen. Het kan nu
voorkomen, dat wie achter de schermen de
meeste protectie heeft, het pleit wint in
strijd met recht en billijkheid. Wij zijn zelfs
overtuigd, dat de tegenstand der kleinere
gemeenten bij grenswijzigingen meestal
vergeefs is geweest, omdat de stad meer
connecties had bij Gedeputeerde Staten en
de Regeering.
Mocht eindelijk weer eens een Thorbecke
opstaan, die de achterlijke rijkswetgeving
op gemeentelijk gebied in overeenstemming
bracht met de eischen van den nieuwen tijd!
De nieuwe tijd! en onwillekeurig denkt
men aan de verschrikkelijke vernieling in
bijna geheel Europa. Maar uit de puinhoo-
pen dringt met onweerstaanbare kracht het
denkbeeld naar voren, dat recht moet gaan
boven macht Boven het gedonder der ka
nonnen wordt steeds luider vernomen de
stem, die het recht opeischt voor de klei
nere staten om over eigen lotsbestemming
te beschikken.
Ook aan kleinere genieenten komt dai
recht toe tegenover de veroveringszucht der
grootere steden. De bewoners zelf moeten
in volle vrijheid kunnen beslissen, of zij
wenschen te blijven Heemsteders dan wel
ingelijfd te worden bij Haarlem. Aan den
uitslag der beslissing zou in het minst niet
getwijfeld behoeven te worden. Heemstede
zou ongeschonden blijven.
Maar ook in de annexeerende stad zou
eene volksstemming moeten geschieden. Wij
zijn overtuigd, dat zeer vele inwoners van
Haarlem niet met de voorgenomen annexa
tie sympathiseeren, anderen met wantrou
wen daartegenover staan, zoodat het vol
strekt niet vaststaat, dat de naar annexatie
drijvende partij de zege zou behalen.
In het bovenstaande hebben wij in het
kort onze denkbeelden over de door Haar
lem ten opzichte van een gedeelte van
het grondgebied van Heemstede gewensch-
te annexatie neergelegd.
Wij willen niet ontveinzen, dat het ons ten
zeerste verwonderd heeft, waarom in dezen
abnormalen tijd, nu de gemeentebesturen in
elk opzicht met werk zijn overladen, daar
aan dit werk nog moest worden toegevoegd.
Alle krachten moeten toch reeds worden
ingespannen, alle waakzaamheid moet wor
den betracht om het schip van Staat, in casu
van de gemeente, veilig tusschen de klip
pen te doen doorzeilen.
Wij hadden er dan ook zeer ernstig over
gedacht om aan mannen van naam, invloed