ALGEMEEN WEEKBLAD Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM. HAARLEMSCHE BANKVEREENIGING LOKET-KLUIZEN. UITGAAN. CINEMA PALACE 13e Jaargang. Losse nummers IG cents. ZATERDAG 11 JANUARI 1919. No 2. Het Bloemendrndsch Weekblad. Trijs per jaar i por Prijs nummer 10 cents. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN' Kantoor voor redactie en administratie: AdTerteutiën 25 cents per regel; bij contract belangrijke korting. BLOEMENDAAL. Bloemendaalscheweg 113. G-estort Kapitaal f 4,050.000. Reserve ca. f 850.000. Rekening-Courant met Rentevergoeding. Giroverkeer, Circulaire Cheques, Binnenlandsche Credietbrieven. Credieten. Neemt gelden a deposito op nader overeen te komen voorwaarden. Dit nummer bestaat uit vier bladzijden. ALLERHANDEN. II. Mijn vleeschbonboekje. Wieringcn, Cicero, Wilson.... ik inoet erkennen: it is a long way tomijn vleeschbonboekje. Maar van de honderd duizenden, die hetzelfde van Tipperary zingend getuigd hebben, heeft er wel nooit een dit doel bereikt. Ik daarentegen ben nu waar ik wezen wilde. Mijn vleeschbonboekje is me precies op het juiste oogenblik ter hand gesteld. Wat hebben we al niet een misère met het vleesch gehad! De vegetariërs lachten die ongelukkige carnivoren hartelijk uit. Vroe ger „graseters" gescholden, keken zij nu medelijdend neer op hen, die door den vleeschnood getroffen waren; en ze mom pelden zoo iets van Egypte, wanneer ze langs de ledige slagerswinkels kwamen. Daarbij spitsten zich dan hun vleeschlooze lippen tot hoon. De radelooze carnivoren, zich om dien hoon niet bekommerend, zoch ten overal naar Ersatz-vleesch. Het werd hun aangeboden in den vorm van gedroog de mosselen. Maar daar wilden ze niet aan. Met eierspijzen konden zij zich een tijdje behelpen, totdat de kippen het kunstje in de gaten kregen en loonsverhooging voor het legwerk gingen eischen. Paarden en scha pen moesten aanvullen wat er aan runde ren en varkens tekort kwam, maar de mees te menschen houden niet van vleesch, dat gehinnikt heeft of geblaat: het moet geloeid of geknord hebben. Toen verschenen de nuchtere kalveren ten tooneele, maar die hadden zoo weinig slachtgewicht, dat een verstokt carnivoor er wel een heele alleen voor zijn lunch aan kon. Kortom 't was misère. Maar ineens was 't uit met die misère. Het vleesch werd „vrij" hoe toevallig! tegelijk met de onderdrukte volkeren en op dat historische oogenblik werd het vleeschbonboekje uitgedeeld. Ik ben mijn vleeschbonboekje en die van mijne huisgenooten plechtig gaan halen. Op het politiebureau, waar anders geen mensch gaarne komt, was het nu dringen. FEUILLETON. TIF. Het was eigenlijk weer een miserabele boel op het atelier van den kunstschilder Nansen. Hij en zijn vrouw zaten weer danig in den piepzak. Maar, en het is daarom, dat dit schrijfsel niet zoozeer in mineur gestemd is als de meelijdende lezeis het bij de behandeling van zoo'n onder werp allicht verwachten zouden, mair het was niet voor het eerst, dat de Nan- sens ermee zaten, en altijd waren ze weer op de pooten terecht gekomen, evenals het lieve beest, welks naam boven dit krab beltje staat. Dus ik wil maar zeggen, dat het wel miserabel gesteld was, maar toch ook weer niet zóo miserabel of er was hoop, er was gegronde hoop op herstel. Zoo, nu weet u ten minste, dat u het je niet al te erg moet aantrekken, als u van de narigheid bij de Nansens verneemt. Naakt zolder-atelier. Verfomfaaide pren ten en krabbels aan den muur. Op den vloer niets. Alleen een ezel, een tafel en twee stoelen. Op den ezel een aanzet in olieverf. Op de tafel niks niemendal. Op de stoelen twee menschen. Op elk een. Die twee menschen waren Karei Nansen en zijn vrouw. Karei was bleek, had lange haren en een paar inktzwarte oogen. Suus, de vrouw, was ook bleek, had ook lange haren, nog veel langer dan die van Karei waarschijnlijk, en een paar zachte helder blauwe oogeu. Met die oogen keken ze allebei star voor zich uit, zonder iets te zien. Ik zou trouwens ook niet weten wat. Er was bijna niks om te zien. Erger, er was niks niemendal om te eten ook. De laatste sneetjes brood waren dien ochtend opgegeten, en geld om nieuw te koopen was er ook niet. Misschien vindt u den toon, waarop ik dit vertel, ongevoelig, Schroomvallig naderde ik de barrière, die de Overheid van het vulgus scheidt, en kreeg, met brood-, melk- en aardappel kaartjes, ook mijn vleeschbonboekjes toe bedeeld. Lieve boekjes, mooie boekjes, fijne boek jes. De omslag staat vol waarschuwingen. Als jc je boekje verliest, krijg je geen an der. Je mag iict noch geheel noch gedeel telijk Overdragen. Het is verboden het aan den winkelier in bewaring te geven. Als hoofd van het gezin ben je verplicht je naam en woonplaats aan de binnenzijde van den omslag te plaatsen. De bons zelf hebben het uiterlijk van waardepapier. Ze zijn gedrukt in twee kleu ren en met een z.g. ondergrondje, zooals je dat wel bij aandeelen ziet. Voorts genum merd als coupons en geperforeerd als in- schiijvingsbiljetten. Alleen is op de perfo ratie niet als scheurlijn te rekenen; ze is meer gestippeld dan geslagen. Maa, dit zal wel de schuld zijn der enorme massaas. Elke bon is tweedeelig; het eene deel is goed voor 1 ons vleesch a 20 cent, hei an dere voor 1 ons vleesch a 35 cent. Elk boekje bevat 30 bons en zoo ben je voor- loopig aan 60 ons vleesch geholpen per per soon. Als ik nu maar eens hoor, hoe lang ik met mijn boekje toe moet Op bon 1 koop ik biefstuk. Ik weet nog niet of ik ze als tartare dan wel a la béar- naise zal eten. Maar dat komt wel terecht. Bon 2 besteed ik aan ossenhaas. A la jardinièrt natuurlijk. Een uitstekend eten. Voor bon 3 denk ik coteletten te nemen. Met 'n geplooid manchetje aan, is zoo'n co- telettc even sierlijk als smakelijk Bon 4 zal worden omgezet in roastbeet. inaar ik verzeker u, dat u het dan mis hebt; Nansen was een groote vriend van me als de meeste schilders; en ik vind er niets geen aardigheid aan, dat het dien menschen wel eens slecht gaat; (als het aan mij lag, hadden ze het allemaal goed in de wereld;) maar, eerlijk gezegd, zoo nu en dan, voor een keer of wat in je leven, zijn zoo'n paar dagen van miserie niet zoo heel erg; het geluk smaakt daarna des te heerlijker. Maar zoo bar als dezen keer was het met hen nog niet geweest. Niets te eten, geen kruimel, en niemand, bij wien ze een pop leenen konden dien dag. Ook geen lust, geen moed, geen fut om het te probeeren. Om kort te gaan: uitkomst, ho maar. Zoo zaten ze daar ieder in hun stoel, ter weerszij van de leege tafel, en zeiden niets. En bewogen niet, ofschoon ze niet sliepen. En het was zoo stil, zoo naar stil in dat zolderatelier, of de dood er woonde. Ineens een dof, kort geluidje in de stil te, alsof er een zachte gummibal ergens viel. Het was een kat, een zwarte kat, die daar, pardoes, op tafel was gesprongen. Zij zat daar nu stil op de leege tafel, zij met haar gladde glimmende zwarte lijf; heele- maal stil, behalve de snorharen, die op haar fijnen adem trilden, en de zeven, acht wenk brauwharen, die beefden van den weerom stuit. Het achterlijf zat beeldig op het tafel blad, de voorpooten stonden als zuiltjes on der de zacht-uitbuigende lijn van de borst. Den kop hield ze wat scheef, net als som mige jongemeisjes wel eens doen als ze lief gevonden willen worden. Om de pooten en het achterlijf lag de staart als een glad voetstukje rondom een beeldje. De oogappels van de kat waren niet zwart als van Karei, en niet blauw als van Suus; ze waren groen, en ze keek ermee door het ronde venster, dat dicht voor de tafel was, en waarachter in de grauwe lucht nu en dan een vogel vloog 't Heeft voor, dat je er den tweeden dag nog haché van kunt maken, tenzij je ver kiest het koud op de boterham te savouree- ren. Bon 5 Maar laat ik u niet langer sarren. U heeft natuurlijk ook al de ondervinding opge daan, dat uw vleeschbons evenveel waard zijn als Russische coupons. U weet al uven- goed als ik, dat voor den civielen prijs van 1,— per pond, waarvoor je vroeger prach tige biefstuk at, nu nog geen vleesch van een aan ouderdom bezweken stier te ver krijgen is. En de gecombineerde slagers hebben, broederlijk vereend, alle concurren tie afgeschaft en den prijs van het „vrije" vleesch cp een hoogte gebracht, die zelfs Croesus zou hebben doen voorhoofdrimpe- len. In den goeden, ouden tijd, toen de koe nog zoo veelvuldig voorkwam, dat zij zelfs in spreekwoorden genoemd werd, stond eens, naast een in een pels gehulden heer, een schrale, slecht gekleede man voor een slar rswinkel te kijken, waar de beesten aan haken hingen. „Weet je, meneer, wat wij soort van menschen daar nu van krijgen verstoutte zich de schrale te vragen. „Nu verwaardigde zich de man in pels. ,,'t Hartwater." Ik heb zoo ongeveer hetzelfde gevoel, als ik nu mijn vleeschbonboekje aankijk. En had men nu nog maar alle vleeschbonboek jes aan mij alleen gegeven! Scheurpapier is tegenwoordig veel waard. Dit niemendalletje is geschreven op Vrij dageen vleeschloozen dag. Men zal mij, hoop ik, niet voor den strafrechter of de rook uit een naburigen schoorsteen omhoog krinkelde. En ze leek die groote tooverlantaarn heel mooi te vinden, want vol van een gloeiende belangstelling waren de vonkelende groene oogappels. Suus kon zich niet houden. Lieve Tip, zwarte Tip, mooie Tip, wijze Tip die fe bent, praatte ze tegen het kattebeest en ze streelde het met haar weeke smalle hand liefkoozend over den kop. Dit was de kat bij lange na niet onver schillig. Stijf kneep ze haar oogen dicht; die werden nu smalle spleetjes schuin om laag naar den neus gericht. De wangen werden daardoor wat breeder, ronder, alsof ze lachte, en uit haar lijf klonk een gerekt gegons of er een insect in zat, dat er niet uit kon. Dit verveelde Karei; öf dat hij niet goed velen kon, dat Suus de kat over den kop aaide, en hem niet; öf dat hij in de onpleizierige omstandigheden erg prikkelbaar wasin elk geval, het stond hem niet aan, en zich wat oprichtend, sloeg hij naar de kat. Het dier schoot weg als een kaatsbal, bleef angstig aan het andere eind van de tafel staan. De voorpooten en de achterpooten naderden elkaar, en daar- tusschen rekte zij haar lichaam omhoog, hooger, hooger tot het als een stijf gespan nen boog was; de staart sidderde. Suus lachte om dien acrobatischen toer. „Je moet haar niet slaan; ze doet je toch niks," zei ze dan op vriendelijken en toch ernstigen toon even later tot Karei. „Dat beest verveelt me,'' bromde deze. „Alles verveelt me." „Ik ook?" „Neen, maar dat is dan ook het eenige, wat me niét verveelt." „Kom, dat beest doet je geen kwaad." „Nou, goed ook niet." „Zeg dat niet; daareven heeft ze nog geniesd. Dat brengt geluk." „Nog niet veel van gemerkt." „Dat komt nog," zei Suus glimlachend. Directies van Tooneelgezelichappen, Bioscope-Theaters e d. kunnen de aan dacht op hare inrichtingen vestigen door geregelde publicatie in deze rubriek. De bijzondere voorwaarden worden op aanvraag gaarne medegedeeld. DB ADMINISTRATIE. Groote Houtstraat 113 Haarlem. PROGRAMMA van 10 tot 16 Januari. 1. DORDRECHT. (Natuuropname.) 2. HOUDT DEN DIEF. (Komisch.) 3. OP HOOP VAN ZEGEN. Naar het bekende Tooneelstuk van den Heer 1IEÏE HM ANS, vervaardigd door de Hollandia filmfabriek te Haarlem. Doordat dit werk met zorg gearrangeerd is, overtreft het verreweg het tooneelstuk. 4. THE SUPPÉ COMP. Musikale Zeekadetten met geheel nieuwe repertoir. PAUZE.— 5. Had ik mijn broek nog maar. Komisch. roepen, omdat ik het gewaagd heb op de zen vastendag voor alle gezindten over vleeschpapier te schrijven. A. L. PLAATSELIJK NIEUWS. E 1 s w o u t. Een onzer lezers zond ons de volgende bijzonderheden over het landgoed „Els- wout", waaraan wij gaarne een plaats in ons blad geven. Indertijd werd Elswout genoemd naar het groot aantal elzen, dat welig langs de talrijke vijvers en watergangen opgroeide. Uitgestrekt zijn de bosschen, boven wier kruinen hier en daar de duintoppen blinken en in wier diepten nu en dan een lange laan een blik laat werpen, terwijl aan de andere zijde een ruime vlakte zich uitbreidt, door de donkere boomgroe- „Ach, schei uit." „Je zult het zien „Kijk, ze móét weer," viel Suus uit, op de kat wijzend, „kijk, ze moet weer niezen. Het wordt nog een goeie dag vandaag. Let op mijn woorden." De kat had den boog van haar rug ont spannen. Ze schokte heel zachtkens met den kop, maar niezen werd het niet. Geeu wen wel. Daar week de kleine bek wijd, wijdopen; die was gelijk een roode bloem kelk; en de tong trilde erin als een zwierige kleine stamper. „Geeuwen beteekent ook iets, maar ik weet niet precies wat," zei Suus. „Veel goeds zal het anders wel niet we zen," deed Karei korzelig, „trouwens wij zelf geeuwen ook. Van den honger Met deed hij het, en heel lang achtereen; tranen sprongen hem ervan in de oogen. „Het is toch maar weer mooi," gromde hij, „daar zitten we dan toch maar weer. Berooid als vagebonden. Leege kast. Leege beurzen. Leeg hoofd. Ja, 'n leeg hoold ook, want waarlijk, ik heb geen hersens nu om te werken. Het is me onmogelijk. Soms denk ik er hard over, om den boel er maar voor goed bij neer te gooien Ach, als ik nog alleen was. Maar dat ik jou, die altijd zoo goed en zoo opgewekt bent, nog niet eens eigenlijk een behoorlijk bestaan verschaffen kan. Nog geen onbe hoorlijk kan ik je verschaffen. Heelemaal geen bestaan. Je zal nog doodhongeren met mij, als ik het schilderen er niet aan geef „En dat doe je natuurlijk niet. Geluk kig," sprak Suus op bemoedigenden toon, „natuurlijk doe je dat niet. Ik zou het me tot mijn dood verwijten, als je voor mij jc kunst opofferde. Kom, kom, we hebben vandaag armoe, en als je morgenochtend met een beetje meer lust wakker wordt, en ie hervat je werk weer, en ie schets valt wat goed uit, dan ga ik er mee naar Cossa,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 1