en opnai gevèrf! Nou, da leste maag ok wel, waant da grai dat 'r nou opzit, da gii aaf! De vraauw vaan me ha onderles d'r heele jurk vol zittel En 't ging t'r nie üt èk! Waor 'k aallemaachtig slech óver te spre ke bin, da is óver de „Burgerwaach"Nie, da ik nao de rivveluussie verlaang! God be waor me! Maor da ze straaks de cente vaan de Gemèinte d'r bai haole zooaas 'k laas in Haorlem! Daor arger ik me aon! Ik zeg mar zoo: wie z'n boeltje wil be scharme mö zelles de koste ma drage! En nie vaan onze zuur-opgebrochte belaasting- sente mooi wèer speule! Note beenne, duuzend guide vraoge ze aon de Raod! Is 't nie godgeklaag? Ge begrèp nie, da ze 't durvc vraoge! Lao die Burgerwaach z'n aige bedruipe, mar niet vaan onze sente vur de vèlighed vaan 't kappetaol zurge! Nou zulde wel zegge, da 'k rood zai mar zoude da op zün menier niet worre, vraog ik oelVort minsch, 't is ma 'k verzinke, net of t'r gin aandere dingen mèr in de Ge- meinte te doen zain, die veul noodiger zain ik bedoel vur aallemaol! Ik höop, da 'k temènste léze zaal, da de Raod waizer is aas die baoze vaan de Burgerwaach! Ik mö vaan aal da gemier niks hebbe! Vort minsch, wa zau 't! Is t'r nog gin bluud ge noeg gevluuid? Nee, heur! De beste re medie om rivveluussie tekèer te gaon. dunk main gelège in verbetering vaan de toe staand vaan de warkende staand! En niks aanders! Daor mot 't nao toe! En 't aan dere is aallemaol laapwark of de kiem vur bluudvergiete! Nee, nog èns, 'k zai d'r niks över te spréke! K 1 a o s. LETTEREN EN KUNST. Lezingen mevrouw Boldingh—Goemans. Vrijdagavond hield mevrouw Boldingh haar 15e en laatste lezing van de reeks. Zij sprak wederom over Multatuli. Zij herinnerde er aan, hoe de „Max Havelaar'' veel bewon dering had gewekt. Hoezeer de Max Ha- velaar echter ook bewonderd werd, het werkte weinig uit voor de groote zaak die Douwes Dekker voorstond, en hij zelf vond er weinig baat bij, dat hij een beroemd man was. De Max Havelaar werd nooit de aan leiding tot een ernstig onderzoek. Het boek bezat schitterende eigenschap pen als kunstwerk, maar daarna werd Mul- tatuli's woord nog rijker; hij werd synthe- tischer, vatte zijn verbeelding nog meer saam, hij kreeg de beschikking over alle vormen, over de taal en toch, sedert den Havelaar, en nadat de „Ideeën", „De Mil- lioenenstudiën", de „Geschiedenis van Wou tertje Pieterse" met haar schat van men- schenkunde en uitbeelding, de Specialitei ten" en de „Minnebrieven" verschenen wa ren, zweeg nog altijd de pers en sprak bijna niet over dezen „Zaaier, die uitging om te zaaien". Dat verdroot Multatuli, dat maak te licin bitter en vol wrok. Toch was zijn invloed groot, echter meer naar de diepte dan aan de oppervlakte, in vele kringen, v ooral bij de studenten, was men vervuld van het grootsche, dichterlij ke, frissche, krachtige, moedige, edele van zijn werk en gedachten. Zelf heeft hij nooit schrijver willen zijn, maar enkel strijder voor recht en waarheid, vandaar zijn bitter verzet tegen dat „V/at schrijf je mooi, schrijf nog eens wat." Toch is hij kunstenaar en zijn werk een kunstwerk, hij streed als denkend kunste naar, dat is: in de hoogste vormen, die de menschelijke geest kan aannemen. Spreekster zei enkele woorden tot af scheid en sprak haar dank uit voor de trouwe opkomst. Ze eindigde met een tot weerziens, in de hoop, dat zij dezen cursus in het najaar zal mogen hervatten. Daarna werden voorgelezen „De toe spraak tot de hoofden van Lebak" en „Saïdjah en Adinda", op de voortreffelijke wijze, die wij van mevrouw Boldingh ken nen. Wij bewonderden wederom de buiten gewone begaafdheid der voordraagster, en waren evenals het zeer talrijke publiek zeer onder den indruk van haar vertolking. Deze vijftien avonden zijn zeer goede geweest, waarvoor de trouwe toehoorderessen en hoorders mevrouw Boldingh niet weinig erkentelijk zullen zijn. „Kunst zij ons doel". Het bestuur van „Kunst zij ons doel" vestigt in een omzend brief de aandacht van kunstenaars en van kunstlievenden op hetgeen dit Genootschap op kunstgebied doet. Reeds sedert 1821 hier ter stede gevestigd, heeft het onafge broken aan te Haarlem wonende kunste naars de gelegenheid geboden om naar mo del te teekenen. Kunstenaars als Mauve, Gabriël en De Haas, werkten op de teeken avonden van „Kuns zij ons doel". In 1841 stelde het gemeentebestuur de bo venzaal van het Waaggebouw aan het Spaarne voor het Genootschap beschikbaar en in dit karakteristieke lokaal wordt nog steeds gedurende de wintermaanden (Woensdag- en Zaterdagavond) geteekend. Daarvan kunnen de werkende leden, ook dames kunnen het worden, gebruik ma ken. Sinds korten tijd verkreeg het Genoot schap de beschikking over de benedenzaal van het Waaggebouw tot het houden van bijeenkomsten en tentoonstellingen. Het Genootschap houdt, behalve teekenavonden ook kunstbeschouwingen, tentoonstellingen en lezingen. Kunstlievende leden hebben het recht deze laatste, met hunne dames, te bezoeken. Men wordt kunstlievend lid door zich op te geven aan de leden van het be stuur. De contributie voor kunstlievende le den bedraagt 5,per jaar. Als regel worden minstens vier kunstbeschouwingen per jaar gehouden. Sedert eenige jaren koopt het bestuur uit het tentoongestelde eenige kunstwerken aan, die jaarlijks onder de kunstlievende leden worden verloot. Gaarne herhalen wij hier de opwekking van het bestuur om als lid tot dit kunst genootschap toe te treden. Men kan zich opgeven bij den secretaris, den heer A. Mioleé, Pieter Kiesstraat 45rood, Haarlem. Het museum voor kunstnijverheid en de daaraan verbonden school te Haarlem wordt nieuw ingericht. Een en ander zal gaande weg worden doordrongen van een meer modernen geest. De nieuwe directeuren, de heeren Otto van Tussenbroek en Verkruy- sen, hebben groote plannen. Zaterdag 1.!. hebben deze beide heeren en de heer A. E. von Saher, secretaris van het bestuur, de pers rondgeleid om een indruk van de her vormingsplannen te geven. Deze instelling heeft ten doel 'n „centrum te vormen voor de Nederlandsche industrie, dat leiding geeft op aesthetisch gebied,eener. zijds door bij het publiek waardeering te wekken voor artistiek uitgevoerde nijver heidsproducten, anderzijds door de Neder landsche industrie van goede voorlichting en werkkrachten te voorzien." Zij wenscht een synthese tot stand te brengen tusschen kunst en nijverheid en de maatschappij ontwikkelt zich zoodanig, dat deze synthese mogelijk wordt. Immers de kunstuiting van iederen individueelen kun stenaar is de weerslag van sociale stroo- iningen, terwijl elk sociaal en maatschappe lijk element in de kunst aanwezig is. De kunstnijverheid is de kunst der democratie, de kunst van den modernen tijd; steeds meer kunstenaars vinden hun roeping daar in. De kunstnijverheid ontwikkelt zich ook in ons land meer en meer. De instelling, die een historische ontwik keling op aesthetisch en maatschappelijk gebied heeft doorgemaakt, zal daaraan mee werken. Onder den vorigen directeur waren er plannen tot reorganisatie, reeds is nu overgegaan tot uitbreiding'van het bestuur, zoodat dit meer practisch kan meewerken. Ook werden vrouwelijke leden opgenomen. Er is onderling verband gelegd tusschen Museum en School, ieder onder een afzon derlijken directeur; het museum is propa gandistisch, de school practisch gedacht. Men wenscht het museum in dezen zin te hervormen, dat door het houden van mo derne tentoonstellingen de moderne kunst- nijveraars in de gelegenheid worden ge steld in onderlingen wedijver hun werk stukken te doen zien en hierdoor het pu bliek tot grooter waardeering van deze kunstnijverheidsproducten op te voeden. Ge lijktijdig wil men de tegenwoordige collec ties schiften en slechts kerncollecties uit den ouden tijd ter vergelijking behouden. Men wil daarenboven de drie zalen met gips afgietsels ontruimen, om buitenlandsche kunstnijverheid te exposeeren en de jongere Nederlandsche kunstnijveren meer naar vo ren te brengen. Men gaat deze tentoostel- lingslokalen openen met een groote natio nale expositie van aesthetisch en doelmatig uitgevoerde gebruiksvoorwerpen, die mis schien aanvankelijk teleurstelling zal bren gen, maar tegelijk een opvoedend en op wekkend overzicht zal geven van de toe gepaste kunst in ons land. De tentoonstelling wordt tegelijkertijd gehouden met de na tionale tentoonstelling der kunstnijverheids scholen en het daaraan verbonden congres in de zomermaanden van 1919. In de school is eveneens een hernieu wing tot stand gekomen. De leeraarsverga dering heeft medezeggingschap verkregen in de leiding van liet onderwijs. Ook voor verbetering der rechtspositie en voor sala ris-verbetering werd gezorgd, terwijl een commissie van beroep werd ingesteld. De school mag niet verstarren in het ambte lijke; ze wil vooral practisch bruikbare werkkrachten afleveren. De Woensdag- en Zaterdagmiddag-cursussen zijn bestemd om leerlingen van gymnasium en middelbare scholen tot meerder aesthetisch inzicht en waardeering op te leiden. Het Godshuis in de lichtstad. De vorige week hield dr. F. van Eeden een belangwekkende lezing over bo venstaand onderwerp. (Wij volgen bij de onderstaande weergave het verslag van „De Telegraaf".) Nimmer, zoo zeide Van Eeden in den aanvang zijner lezing, .heeft de mensch- heid een groote godsdienstige overtuiging gehad zonder haar een huis te bouwen. Hij is op „deze zwevende woonplaats, de aar de", gebonden aan de stof; in de stof wil hij de kracht zijner aanbidding uitdrukken. Zoo ooit, dan heeft nu de menschheid algemeenc idealen, naast hare duizenden uiteenloopen- de gedachten en behoeften; zoo ooit, dan is nu het oogenblik gekomen, om de groote voorbereiding, noodzakelijk voor de stoffe lijke uitdrukking dezer algemeene mensche- lijkheid, aan te vangen en richting te geven. De verwezenlijking dezer idee komt in het kort hierop neer. Men herinnert zich uit „De kleine Johannes" het visionnaire eiland, waar geheel de menschheid hare godsdien stige, staatkundige en economische centra heeft veieenigd. Dit nader uitwerkende, kwam dr. Van Eeden tot de volgende ideale plannenMen neme een eiland als b.v. Kan dia of Cyprus. Hierop wordt door de beste arbeiders en kunstenaars een stad gesticht, bestaande uit drie concentrische ringen: een heilige binnenstad, een wetenschappelijke en kunstrijke middenstad en daaromheen een soort ideale wereldtentoonstelling als bui- tenstad. Vergelijkenderwijze noemt hij ze ziel, geest en lichaam. De leiding berust bij een internationaal gekozen raad van 12 richters der mensch heid. Vorsten zijn op „onwetenschappelijke wijze" aan hun troon gekomen; dezen raad zal de menschheid kiezen, nu ze langza merhand heeft leeren kiezen. De richters kiezen een leider; koning der wereld. Uitvoerend gezag bij een gouver neur en hiervoor geschikten. De raad zelf werkt contemplatief en mededeelend. Hij handhaaft de tucht door een corps van ordebewaarders, daar men eerst geleidelijk van het ideale naar het volmaakte zal ko men. Bij eenige lichtbeelden deelden de spreker en de architect J. London daarna nog eeni ge bijzonderheden aangaande de uitvoering mede. De uiterste stadsringen bestaan uit gastverblijven, stations, groote badhuizen en dcorloopende exposities. Ze dragen het karakter van tuinstad, zonder al te veel ver schil met bestaande toestanden. Een bosch- ring van ongeveer 300 M. dikte volgt hier op. In groote bouwakkers liggen muziek tempels en dergelijke. Volgt een weten schappelijke ring van regeeringsgebouwen en bloemenvelden en als heilig centrum de tempelcomplexen, een hoofdtempel en zoo vele bijtempels als er godsdiensten zijn. De hoofdtempel heeft 1200 M. doorsnede, zijn grootste koepel 300 M. spanning bij de 250 M. hoogte; daarin staat het beeld van de „broederschap der menschheid", 72 M. De dragende kolommen zijn 18 M. dik, 22 M. hoog. Ze zijn hol, er loopen liften in. De koepel wordt van goud, zilver, brons, staal, ijzer, graniet. Hij kan 1.000.000 menschen bevatten, wat den ontwerpers reeds te wei nig lijkt. Het geheel heeft den vorm van de mystieke roos, de tempel heeft den kruis vorm en dien der swastika. Bij 't debat bleek, dat deze lezingen, ge lijk vanzelf spreekt, slechts een popularisa- tie van de idee bedoelen, waarbij dr. Van Eeden ook uit de vragen stof hoopt op te doen, die dan zal worden neergelegd in een werk, verschijnende in alle talen der we reld, dat nauwkeuriger en veelomvattender het geheele samenstel van gedachte, hoop, wetenschap en ideaal zal uitdrukken. Wat het geld betreft Van Eeden meent, dat dit als vanzelf komen zal van de vol keren, die milliarden uitgaven voor den oorlog: de energie, voor vernietiging mis bruikt, kan voor het ideaal ten goede ge bruikt worden. Waarom zou men wel zijn belasting aan den duivel en niet die aan de goden betalen Bij het herlezen van Emile Zola. In 'Emile Zola zien wij na Flaubert en De Goncourts, geen hervormer meer. Zijne me thode is dezelfde als de hunne; alleen, hij gaat verder; hij wordt maatschappelijk- meeromvattend, zijn blik is meer naar vele zijden heengewend in dit opzicht. Hij zoekt het massale, het bewegingsvolle veler lijnen, doch de psychologie gelukt hem niet altijd. Zijn kracht zijn karakteristie- tiekc hoedanigheid is een materialisme dat u het menschelijk leven vertoont onder het nieuwe noodlot van het déterminisme. Zijn aanschouwing mist dus geenszins het sombere, tot in het eentonige, zijn taal loopt evenwijdig hiermede, doch het levenswerk van Zola, de Rougon-Macquarts, moet zon der twijfel als een der groote schilderingen van het moderne leven worden aangemerkt. Er is iets zeer solieds aan dit alles, de hou ding van den man die weet wat hij wil, het gebaar het koppige gebaar van den machtige, van den onverzettelijke. Wat hem behalve deze eigenschappen op den voor grond voerde, was zijn critische arbeid, zijn vaststellen der regels van de naturalistische methode, gedemonstreerd aan Flaubert en De Goncourts, een crftische arbeid waaruit wie hem lazen, zijn strijdhaftige sterke en koppige natuur zoo volkomen herkend heb ben. In de serie der Rougon-Macquarts is een alles-beheerschen van een noodlot, en Zola drukt dit uit met een gelijkmatige kracht over al deze boeken. Hij vertoont ons den mensch als een weerloos individu, product van omstandigheden, den slaaf van zijn temperament, niet bij machte den duur MEVR. G. w. d. BRINK, Cor- setière, KEIZERSGRACHT 772, AMSTERDAM. ELKEN VRIJDAG AANWEZIG IN „HOTEL CENTRAL" LANGE POTEN, DEN HAAG. der wisselvalligheden, ook slechts in de ge ringste mate, te weerstaan. Zijne personen zien wij begaafd met een complex van ei genschappen welke even zoovele voorwaar den blijken tot hun ongeluk. Aldus worden hem deze natuurlijke, voorbeschikkende, hoedanigheden meer dan het intieme ziels leven dezer lieden, voorwerp van zijn aan dacht, gegevens om zijn buitengewone ex pressiemacht aan te beproeven. Zooals hij ons deze menschen geeft, bespeurt men al heel spoedig aan hen dat de psychologie verspilde moeite aan hen wezen zou; im mers geen materiaal tot zulk een studie kun nen zij zijn, deze wezens „souverainement dominéés par leurs nerfs et leur sang". De vrije krachten van den wil en intelligentie worden volkomen terzijde gesteld, deze mooglijke krachten welke remmend werken konden op de vooropgezette onderschikking dezer lieden aan de noodlottige invloeden hunner inborst, hunner natuurlijke voor waarden tot hun ellende. Zoo blijkt hij ons niet de uitbeelder van den Mensch, maar meer zoo kon men zeggen van wat hijzelf La Béte Humaine noemde. Hierbij behoort nu onvervreemdbaar zijne methode, die van het Experiment. Men zegt dat hij, om een omgeving, voor een boek in voor bereiding, wèl te observeeren, gedurende een paar weken in zulk een omgeving ging leven, en dit is heel prijzenswaardig, indien men dan slechts niet de pretentie heeft, dat een letterkundige als boer te midden van boeren wonend, als koetsier te midden van koetsiers, als suikerbakker te midden van suikerbakkers, de werkelijke indrukken van het boeren-, koetsiers- en suikerbakkers- leven ontvangen zal. dat is dus de indruk ken welke zulke lieden zeiven van hun mi lieu hebben. Voor de kennis der gewoon ten, taal, omgang dezer lieden moge een verblijf in hun midden waarde hebben, voor het verzamelen van laat ons zeggen: technische details, maar waar zulk een let terkundige ons later in zijn boek die boeren, koetsiers, suikerbakkers enzoovoorts ver toont in hün aanzichten van deze omgeving, en deze aanzichten ons al de wérkelijke aanbiedt, zal een ieder gevoelen waar het mangelt Deze en soortgelijke bedenkingen, wellicht van geringere waarde als men ze van een ander litterair niveau ziet, moeten wel belangrijker beteekenis krijgen, waar het, als hier. gaat om het werk van een zooal niet dén naturalistischen schrijver, een dus. die ons de wèrkelijkheid heet toe te meten met de volle maat. Eene bedenking van dergelijken aard is ook wel te maken tegen Zola's bouwen zijner romans op de natuurwet der erfelijkheid, gelijk hij die op vat, aanduidt en absoluut omschrijft; im mers, waar ten opzichte van zulk een wet de meest befaamde geleerden aarzelen, en, wetend hoeveel hun nog onbekend is in dit verband niet dan met veel voorbehoud hun ne consequenties aangeven, wordt de stel ligheid van een romancier op zoo'n gebied vrij gevaarlijk, en dit in hooge mate voor den romancier die zich tot taak koos in geen enkel opzicht iets anders dan waar heid te bieden. Wat Zola's schrijftrant aangaat, daarvan is te zeggen dat hij het mag zoo bedoeld zijn of niet al bijzonder goed aanpast bij het uitgangspunt der Onpersoonlijkheid. Zijn stijl is ferm, helder, doch eentonig, er is iets zwaars in, weinig beweeglijks; soe pelheid noch zwier vindt men er, noch biedt hij een wisselend masker vol uitdrukking. In dit proza gebeurt nimmer plotseling iets, geen glimlach toont u in een welig vol rood een eensklaps ontluikenden mond met de blinkende tandenrijen, geen blik komt op u af gelijk een vaste schrede, noch aanschietend eensklaps als een wilde sprong, geen dans wendt en wendt en toont u gracieuze vol komenheden, geen zachte handen wuiven en doen dit proza wemelen van hun gewenk, en verre is de zoete aanminnigheid of de hel- sche verrukking van den schoonen volzin. Minachtend spreekt hij van taalfijnhcden als „le ragoüt". Hij heeft het in zijne critieken niet verzuimd ons den rijkdom of de broze slankheden der Romantische renaissance- werken als een onaangename overdadige versiering voor te stellen, en als een gema niëreerdheid welke den ernstigen kunste naar moest tegenstaan. „On écrit bien," zegt hij, „lorsqu'on exprime une idéé ou une sensation par le mot juste; avoir l'im- pression forte de ce dont on parle, et ren- dre cette impression avec le plus d'intensité possible, c'est l'art d'écrire tout entier." Het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 3