IVllMJCK-ÖIJKLAU
Het Geheim van den Canadees
behoorende bij het .,BloemendaaIsch Weekblad" van 2 Augustus 1919.
Kinderen.
Een interessant Jongensboek.
Boekhandel EIKELENBOOM TIMMER
Hier is de eerste kindercourant van
het „Bloemendaalsch Weekblad". Wij
hopen van harte, dat ze jelui goed be
vallen zal. Elke veertien dagen krijgen
jullie nu geregeld zoo'n gezellig blad
van ons, tenminste als je ouders abon-
nee's van de Bloemendaalsche groote-
menschenkrant zijn. Dus wie nu van
daag over veertien dagen het tweede
nummer van deze kindercourant eens
niet mochten zien, moeten erom aan
hun ouders vragen, hoor. Zijn die abon
nee, dan zullen ze jelui dadelijk je krant
geven, en als ze eens geen abonnee
mochten zijn, vragen jelui hun wel het
te worden. Ook moet je wat je aardig
erin vindt, je vriendjes en vriendinnetjes
laten lezen, en hun zeggen, dat ze als
ze er ook plezier in hebben en dat
zullen ze zeker, hun ouders moeten
vragen, zich erop te abbonneeren.
IN DE DEINEN.
't Was in den Zomer. De warme maand
van Juni. Heerlijk weer. Zon en lekkere
warmte.
Het liep tegen degroote zomervacantie.
Nog ongeveer een maand. Maar die
laatste maand van school was van groot
belang. Dan moest er proefwerk of
repetitie gemaakt worden en daarvan
zou afhangen of de jongens en meisjes
zouden overgaan.
Jan, Adolf en Kees praatten over
niets anders als proefwerk en de
aanstaande vacantie. Als ze thuis kwamen
vroeg Vader: „Jongens, hoe hebben
juilie het vandaag op school gemaakt
Weten jullie al cijfers voor je overgangs
rapport
Jan was de oudste. Hij deed op school
goed zijn best. Daardoor kon hij goed
mee-komen, ook al was hij niet bijzonder
vlug. Jan zei dan, met een heel opge
wekt gezicht: „Vader, ik had mijn aard
rijkskunde zóó goed thuis nagekeken,
dat ik acht heb gehad voor mijn proef
werk". Of hij zei: „Die sommen kanik
niet zoo gauw allemaal bedenken, maar
ik heb toch nog een zes". En Vader en
Moeder waren dan dankbaar voor hun
goeden, trouwen oudste, die zoo vol
hardend zijn best deed.
Adolf, of, zooals hij altijd genoemd
werd, Dolf was heel anders. Dolf was
vlug. Hij leerde in een half uur even
veel als Jan in een uur of in een heelen
avond. Maar o! dat Dolfje! Die liet het
wel eens al te veel op zijn vlugheid
aankomen. Soms kon hij het dan op het
laatst niet meer bij-spijkeren.
„Ja, Vader, maar we hadden wel
dertig of veertig bladzijden geschiedenis
te repeteeren. Wie kan dat nu op één
avond leeren 'k Heb dezen keer maar
een vijf. Maar de vorige maal heb ik
7Vs gehad. Dus in ieder geval heb ik
een zes".
„Ja. jongen", zei Vader dan, 't is je
eigen schuld. Waarom heb je dan niet
geregeld je lessen beter geleerd Dan
had je niet alles ineens behoeven te
leeren. Nu zie je, dat je met al je vlug
heid nog achteraan kontt".
Een volgende keer echter kwam Dolf
blij en springend thuis.„Vader en Moeder,
'k heb een 10 voor mijn sommen. Mees
ter had een extra som opgegeven, zoo
als we er nog nooit een gehad hadden.
En ik was de eenigste uit de klas, die
hem goed had, en nu heb ik een tien.
Nu krijg ik misschien wel een 9 of een
10 op mijn rapport?
Dan was Vader in zijn hart wel een
beetje trosch op zijn Dolfje en dan
mochten de jongens „een extra-potje
breken", zooals Moeder het noemde
wanneer de jongens meer dan anders
in de huiskamer mochten stoeien en
lawaai maken.
Kees, de jongste, was stiller. Als 't
moest, lette hij goed op, maakte vlug
zijn werk af en ging dan lezen. Maar
hij had er hekel aan als Meester of
Vader aanmerkingen maakten op zijn
werk, of als hij zijn lessen niet goed
kende. Daarom maakte hij zijn taak al
tijd eerst vlug achter elkaar af.
Hij kwam thuis met hetzelfde gezicht,
onverschillig of hij een zes, een zeven
of een acht had. Onvoldoende had hij
nooit. Een keer had hij maar een vijfje
gehad en toen zei hij heel kalm„Die
meester heeft mijn werk zeker aange
zien voor dat van Piet Mulders, óp wien
hij altijd de pik heeft en die altijd een
laag cijfer krijgt, maar 'k zal de volgen
de keer wel eendacht halen". En Kees
nam een boek van Jan en ging lezen.
Inderdaad, hij had de volgende keer
een acht, Jan en Dolf lachten om Kees,
maar Jan bewonderde de gemakkelijk
heid waarmee hij werkte en Dolf benijdde
hem zijn geregelden ijver.
Als het gewone gepraat over het
schoolwerk was afgeloopen, kwam het
gesprek over de toekomstplannen, dat
wil zeggen over de manier, waarop de
jongens de vacantie zouden doorbrengen.
Óp een Woensdagmiddag had Jan een
vriend meegebracht om samen de lessen
na te zien. Om halt vijf kwam Vader
thuis van zijn kantoor. Moeder schonk
voor Vader en zich een kopje thee en
voor de jongens een glaasje limonade.
Gerard, zoo heette de vriend van Jan,
bleef graag nog een kwartiertje rustig
zitten na den middag van studeeren en
de limonade smaakte hem lekker.
„Jongens", zei Vader, „'k weet een
mooi plan voor de vacantie".
„Wat dan, wat dan, Vader?" riepen
de jongens.
„Eerst moet ik één voorwaarde
noemen", zei Vader, jullie moeten alle
maal flink en ruim overgaan".
Nu, dat stond er bij allen wel goed
voor en Vader moest nu maar gauw
zeggen welk mooi plan hij had.
„Nu danhier in de stad zijn tenten
te huren en nu had ik gedacht dat het
wel aardig zou zijn als jullie met je
allen een paar weken in zoo'n tent
gingen wonen in de duinen".
Nu, dat begrijpen jullie! Dat was een
prachtig plan
„Hé ja, hé ja 1" riepen allen.
„In de duinen In een echte tentIk
ga konijnen vangen Ik ga pootje-baden
Ik ga een groote berg gravenIk ga
een kampvuur stoken I" zoo riepen ze
allen door elkaar.
niet direct zegt, moet je twee lessen
overschrijven".
Twee lessen, dacht Dolf, die wel wist
dat de onderwijzer in een bui van boos
heid soms zwaar strafte twee lessen
is wel vijf of zes bladzijden. Laat ik het
dan maar op-biechten. En zei toen hard
op:
„Ik zeispringkippen, meester".
De heele klas begon te lachen. Maar
de meester kreeg een kleur van kwaad
heid.
„Jij schrijft de heele les over insecten
over, begrepen En je maakt, dat je de
straf morgen óf-hebt".
Dat zat er op voor ons Dolfje. Over
de insecten stonden ruim drie bladzijden
in 't Natuurkunde-boek. En morgen
hadden ze repetitie Fransch en Geschie
denis, waarvoor Dolf nog zoo heel veel
moest na-kijken.
De jongens hadden thuis een afzon
derlijk kamertje om te werken. Toen ze
daar 's avonds zaten, vertelde Dolf de
heele historie.
„Wat ben je toch altijd dom", zei Jan.
„Nu kan je natuurlijk je repetitie-werk
niet goed leeren".
Kees zat te lachen. „Noem jij dat
dom zei hij tegen Jan. „Die lamme
frik had het nooit uitgevonden". En toen
sloeg Kees ineens zijn boek dicht en
zei„Mijn aardrijkskunde ken ik wel,
geef mij jouw Natuurkunde-boek maar,
Dolf, dan zal ik 't wel voor je over
schrijven en dan kan jij aan je werk
blijven".
En zonder te mopperen scheurde Kees
een dubbel velletje uit 't midden van
zijn schrift en begon Dolf's strafwerk te
maken.
Plotseling hield hij op en hij schoot
in den lach
„Wat ben jij toch een komiekeling,
Dolf. Hoe kom je er bij om van sprink
hanen spring-kippen te maken. Wil ik
de frik eens voor den gek houden en
in je strafwerk zettende mannetjes
heeten sprink-hanen, de vrouwtjes spring
kippen en de kleine kindertjes spring-
veertjes". Wat zou ie woest zijn als
't ie het las
„Ben je gek, Kees" zei Dolf. Nie
Voorradig:
Vader en Moeder lieten de jongens
eerst maar eens hun hart luchten.
Toen zei Vader: „Nu moeten Gerard
en zijn broer ook mee als hun ouders
't goed vinden".
„Ik zal er direct over spreken, mijn
heer", zei Gerard, en tot Jan„Jan, ga
je mee het eerst van al thuis vragen
In een oogenblik waren Jan en Gerard
het huis uit naar de woning van Gerard
en toen de familie van Ölst zoo
heette de Vader van Jan en Dolf en
Kees aan tafel zat, werd het plan
voor 't eerst een beetje kalmer over
wogen. Want de jongens moesten toch
weten wat ze allemaal moesten mee
nemen en waar ze zouden kampeeren.
De plaats, waar ze woonden, lag niet
ver van de duinen af en ze zouden een
plaats uitzoeken, waar Vader en Moeder
hen zoo af en toe konden bezoeken.
De tijd van de vacantie naderde.
Toch gebeurden er nog een paar rare
dingen. Niet met Jan. Jan paste er wel
op, dat hij zijn ijver niet met dwaze
streken verknoeide. Maar Dolf was een
rakkertje soms.
Bij de mondelinge natuurkunde-repeti-
tie vroeg de onderwijzer de namen van
insecten.
„Dolf van Olst, noem jij me eens een
insect".
„Sprinkhanen", riep Dolf, die pas een
verhaal over sprinkhanen-zwermen ge
lezen had. Sommige jongens lachten.
„Hm", zei de onderwijzer, die dacht
dat Dolf de andere jongens aan't lachen
wilde maken.
„Die volgt, Willem Vermeulen, noem
jij nog eens een insect, behalve sprink
hanen".
Toen fluisterde Dolf zijn buurman
Willem toe: „Springkippen".
Willem schoot plotseling in een lach.
De onderwijzer, die de lippen van
Dolf had zien bewegen, werd boos en
zei streng„Dolf wat zei jij tegen
Willem
„Niks meester" zei Dolf.
„Ik zag, dat je wat zei. Als je 't me
doen hoor, want dan is 't heelemaal mis
en moet ik bij 't hoofd komen".
Maar Kees schreef al weer door en
zei doodkalm
,'k Doe het natuurlijk niet, maar 't
zou toch wel moppig zijn. Als 't niet
voor het overgaan was, zou 'k het best
durven".
Een groot uur later was Kees klaar
Juist kwam Moeder binnen of de jongens
een kopje thee wilden drinken.
Kees floot en zei„k Ben bijna met
alles klaar, 'k Neem m'n atlas maar mee
naar binnen, dan kan ik Duitsèhland wel
zoowat van de kaart repeteeren". Onder
het thee-drinken neusde Kees een beetje
in de atlas en zei„ik zou best over
zoo'n Thuringer staatje willen regeeren,
dan hield ik één mooi bosch voor me
zelf, waarin ik lekker kon liggen lezen
en de rest mochten m'n Thuringers heb
ben". En hij noemde alle staatjes op,
zoovele als er op de kaart stonden. Toen
vond hij een nieuw bibliotheek-boek
„De kleinzoon van Robinson Crusoë"
en hij begon te lezen, Dolf en Jan gingen
weer naar hun werk-kamertje maar Kees
was klaar en bleef lezen.
Wonder boven wonder vroeg de onder
wijzer den volgenden dag aan Kees
„Kees, noem jij mij eens de Thuringer
staten, die je kent". En Kees noemde
ze op een drafje allemaal.
't Was puik
Toen kwam de dag van 't overgaan.
Dat was een gewichtige dag. Half
reeds vacantie. 's Morgens om tien
uur behoefden de jongens pas op school
te zijn. Dan moesten ze allen in de gym-
nastiek-zaal komen. Het hoofd der school
sprak hun toe. De gymnastiekzaal werd
vaak gebruikt voor uitvoeringen en daar
om was er een heele ruimte voor toe
schouwers. Daar mochten Vaders en
Moeders komen dien dag om de belang
rijke gebeurtenis bij te wonen.
Jan, die overging naar de hoogste
klas, kreeg een extra-pluimje omdat hij
zoo ijverig zijn best deed en daardoor
een van de besten was. Tegen Dolf zei
zijn onderwijzer, die ook blij was met
de komende vacantie: „Dat heb jij er
nog best afgebracht, Dolfje, en ga nu in
de vacantie maar eens spring-kippetje
spelen". „Kon ik maar eiertjes leggen"
zei Dolf, die wel wist, dat 't dien dag
wat lijden kon.
(Wordt Vervolgd).
KAADSELS.
A. Voor de kleineren
1.
Ik ben een lekkere vrucht, neem je
een letter uit mij weg, dan ben ik een
vogel.
2.
Ik ben aan iedere wagen. Geef me
een ander hoofd, dan ben ik een jon-
gens-kleedingstuk.
3.
Met h een lichaamsdeel,
Met z ben 'k korrels veel,
Met r ben 'k om een hoed,
Met t je bijten moet,
Met I ben ik geen zee,
Wie 't nu niet raadt, valt mij niet
mee.
B. Voor de grooteren.
Alweer uit Overijsel (Wat zijn daar
een massa eigenaardige aardrijkskundi
ge namen).
1.
Een lichaamsdeel met een „hoofd" er
voor (bedoeld wordt een letter vóór het
woord) vormen een plaats in Overijsel.
2.
m
Deze zijn moeilijk, denk ik, maar ge
bruik er je atlas en je slimmigheid maar
eens bij. Dan is 't tegelijk een goede
oefening in aardrijkskunde en in 't
denken.
Kinderen, groote en kleine, stuurt uwe
oplossing aan den Raadsel Redac
teur, De Genestetweg 23, Bloemendaal
vóór Vrijdag a.s.
Onder de goede oplossers, groote
en kleine bijeen, wordt een prachtig
boek 'verloot, n.l. Het geheimvan
den Canadees van C. Joh. Kie
viet. Alleen kinderen van abonnees
kunnen aan dezen wedstrijd in raadsel-
oplossen deelnemen.
Grapjes. Daar was eens een
lief kindje, doch dat kon 's avonds maar
nooit in slaap komen. Dan moesten
Vader of Moeder, die 's avonds moe
waren van hun dagtaak, het kindje in
slaap zingen.
Eens op een avond had Moeder wel
een kwartier lang naast het bedje ge.
zeten, maar 't kindje was nog klaar
wakker. Toen ging Moeder, die nog
kouzen had te stoppen, naar beneden
en zei tegen Vader: „Toe Vader, ga jij
nu eens naar boven, want ik moet nog
kousen stoppen".
Vader was moe, maar hij besloot na
tuurlijk Moeder te helpen en hij ging
naar boven.
Hij zei„Kom m'n kindje nu zal Va
der stil bij je gaan zitten en ga dan
lief slapen".
't Kindje babbelde, maar Vader zei
telkens: „ssst, ssst".
Moeder dacht „wat duurt het toch
lang, wat blijft Vader lang boven".
Toen ging zachtjes de deur van de
kamer beneden open en het kindje keek
met heldere, wakkere oogjes om 't
hoekjeMoes, nu heb ik net zoo lang
zachtjes gepraat tot ik Vader in slaap
heb gekregen. Gelukkig, hé Moes, die
lieve Vader was ook zoo moe".