KINDER-BIJBLAD
Uit Rein's Vacantietijd.
behoorende bij het „Bioemeridaalsch Weekblad" van 3 Juli I9z0.
XIII.
't Duurde geen vijf minuten of 't
zweet stond hem op het voorhoofd,
terwijl hij nog maar een paar spaan*
ders had gekapt.
„Dat valt niet mee, hé, jongeheer!"
riep de boer.
Toen moesten de anderen 't ook
eens probeeren, maar Mien zwaaide
zoo raar en stuurloos met den zwaren
hakbijl, dat de boer direct opstond en
zei: „Hoor eens, juffertje, nou begin
ik er zelf benauwd van te worden".
Hij nam den bijl van haar at en zwaai*
de met gemak en lenigheid het zware
voorwerp precies waar hij hem hebben
wilde. Iedere slag klonk heider en
sterk door 't bosch. Toen hij nog een
twintigtal slagen gedaan had, hield
hij op.
„Nou mag deze reus van een boom
de kleinere heele maal niet beschadi*
gen. Daarom moet hij precies die kant
uit*vallen", en hij wees een leege plek.
„Nemen jullie nu 't touw dat ik boven*
in heb vastgebonden en ga daar staan
trekken. Maardenk er vooral om,
dat je direct weg loopt, zoodra er be*
weging in komt. Vooral voorzichtig!"
Dat vonden ze fijn.
Ze namen het touw en begonnen te
trekken uit alle macht.
„Wacht maar", zei de boer, ,,'k zal
hem wel helpen". En zijn bijl klonk en
kletste met felle scherpe slagen in de
uitgehakte keep aan de andere zijde.
't Viertal trok. Nogmaals klatste de
bijl met een geweldige kracht in de
kap*opening onder in de stam.
„Weg, gauw weg", schreeuwde de
boer ineens. Tegelijk kraakte de
stam, de jongens en meisjes sprongen
op zij en naar voren en dan, na een
paar tellen wankelen, helde de boom
en viel toen met een suizende vaart
en een oorverdoovend gekrak precies
waar de boer hem had willen hebben.
Gaan jullie nu maar de gakken af*
hakken", zei de boer. Kees nam de
groote bijl, Rein het scherpe hakmes
en de jongens begonnen vol moed aan
dit heerlijke werk, terwijl de meisjes
't eten opruimden en den boel in*
pakten.
Een groot deel van den middag
bleef ons viertal bij den boer en de
boerin en ,,'t dod van een kind". Ze
konden 't best samen vinden, ja er
werd zelfs vriendschap gesloten met
Hektor, den hond.
De jongens mochten helpen hout*
hakKen. De meisjes deden niets liever
dan met het kleine kindje spelen.
„Nu zal ik eens kijken ot onze kleine
meid ook honger heert", zei de jonge
jvioeder en ze haalde een tlesch melk
voor den dag, die ze voor de koelte
onder t vochrige mos bewaarde.
„Hè, mogen wij dat doen?" vroegen
Em en Mien.
„Ik denk, dat ze bang zal zijn voor
zulke vreemde gezichten", zei de
boerin.
„Maar als ze nu eens niet bang
is", drongen de meisjes aan.
„Ja dan en de boerin
lachte.
„Toe nu maar, toe nu maar, mag
het dan?" en ze vroegen het zóó aan*
halig en het heele gezelschap was zóó
onder den indruk van den heerlijken,
zonnigen zomerschen dag en er was
zulk een stemming van blijdschap en
vriendschap, dat de boerin toestemde
en zei: „Nu, toe dan maar, probeer
het maar. Als de kleine pop zoet is bij
jullie, dan mogen jullie het de tlesch
geven".'
't Kindje lag met open blauwe
oogjes in den wagen.
Glimlachend stonden de Moeder,
Em en Mien er bij. Wat vonden ze
zoo'n onschuldig wezentje toch lief,
Met de blauwe kijkertjes volgde het
een fladderend vlindertje, dat in de
heldere lucht heen*en*weer, op*en-
neer*danste. De oogjes schoten mee
heen*en*weer. Het heele gezichtje was
ecn*en*al spanning en belangstelling.
Toen fladderde het dansende ka*
pelletje langzaam wèg, achter de
boomen.
De oogjes bleven in rust turen
naar dat ééne punt, waar 't vliegende
lucht*fladdertje verdwenen was. Het
duurde niet lang. Langzaam draaiden
de oogjes weer naar de andere zij
en daar zagen ze Moeder en de
meisjes staan.
In de stille oogjes kwam een blij
lachen, 't Mondje opende zich: „Ta*
ta, ta*ta*ta", kleine kindergeluidjes.
„Nu moeten jullie vooral zacht en
voorzichtig zijn, anders wil het alleen
bij mij zijn" zei de Moeder.
En begon met héél zachte stem:
„Mijn klein kindeke
ben je toch zoo teer,
kom maar in mijn arremen
'k wieg je heen*en*weer"
Ze verzon het versje zoo*maar en
ze strekte haar armen uit.
't Kindje stak haar de kleine roze
knuistjes toe en met een blij, verrukt
gezicht nam Em 't kleine menschen*
vrachtje uit den wagen.
In den zonneschijn liep ze heen*en*
weer. Nu eens zong ze van:
„Su j a-suj a*kindj e",
en dan weer van
„klein, klein lamme je
heb je nog wat wol".
't Kindje lag heel stil in haar armen,
't Genoot van de zachte, regelmatige
bewegingen en van de lieve, teere
meisjesstem, die met de geleidelijke
armwiegingen mee op*en*neer deinde.
Maar 't duurde niet zoo heel lang,
of het kindje werd wat onrustig en
schoof met 't kopke heen*en*weer.
„Nu heeft ze honger", zei de
Moeder.
Em ging heel rustig zitten in de hei,
tegen een boom geleund, vleide het
kindje in haar schoot, hield haar lin*
ker arm om 't kinderlijfje, zoodat het
hoofdje tegen haar bovenarm rustte,
nam met de rechterhand de flesch
aan en liet het kindje stiilekes
drinken.
Het dronk.
De wangetjes gingen op*en*neer.
Het keeltje slikte. Zoo af en toe hield
het even op om op adem te komen.
„Mag ik ook eens?" zei Mien.
„Houd jij dan de flesch maar vast",
en voorzichtig nam Mien de flesch
over uit de handen van Em.
„Dat had ik nooit gedacht", zei de
boerin, „dat ze 't zóó direct zou goed*
vinden".
Em glimlachte en met een uitdruk*
king van zekerheid zei ze: „Wij vin*
den 't immers ook een lief kindje en
dat voelt het wel".
Intusschen hielpen Kees en Rein
den boer. De afgekapte takken wier*
pen ze op een hoop. De kleine takjes
op een andere. De spaanders raapten
ze bij elkaar.
De boer was bovenste best tevre*
den over zijn helpers.
„Jullie zoudt haast den kost kun*
nen verdienen", zei hij. „Gaat het op
school ook zoo goed met jullie?"
Van weerskanten werd toen heel
wat verteld. De boer vertelde van zijn
werk en van het bosch, de jongens van
hun thuis en van school.
De middag was al een heel eind
verstreken, toen ons viertal er aan
dacht om op te breken.
Eerst gingen ze de overgebleven
boterhammen op*eten. De koffie, die
de boerin ook al bij zich had, werd in
hun pan fijn warm gemaakt en, pre*
cies als in het Sinterklaasversje,
gingen ze „eerlijk alles deelen", al was
het in plaats van „suikergoed en mar*
sepijn" ook gewone boerenkoffie.
(Wordt vervolgd).