II r'~\ eerste glinsterende oogen. Ze dalen naar beneden. Hatto vlucht omlaag Ook van omlaag komt de drom der kleine dies ren met hun scherpe tanden. Hij voelt de eerste beet in zijn voe» ten, ze klimmen tegen hem op, hij voelt een scherpe beet in zijn oor, in zijn hals Als den volgenden morgen de grpote schare dienaren komt met ah lerlei schotels heerlijke spijzen, die zij langs de geheime wegen moesten ont» trekken aan de oogen van het honge rende volk, slaken zij een kreet van schrik. In den toren ligt het afgeknaagde lijk van vorst Hatto. Zoo werd de gierigheid en wreed heid gestraft en geen macht kon Hatto redden. OPLOSSINGEN van de raadsels uit ons vorig nummer. 1. Boor, moor, door, voor, is: oor. 2. Hinde, Loo, pen, is: Hinde» loopen. 3. Don, au, is: Donau. 4. Bed»steden. 5. Koekoek. 6. Doesburg. Goede oplossingen gaven: Hans Haentjens, Willy Schoorl, Eva Benders, Winnetou, Joke Mulder. Neftie van Beusekom, Zooals jelui ziet was de oplossing van 4: „bedsteden". Maar ook „hof» steden" was, dunkt ons, een goede op» lossing. Bij loting werd de prijs toegekend aan: Willy Schoorl, die hem aan ons kantoor, De Genes» tetweg 23, kan komen afhalen. Voor ditmaal wordt uitgeloofd: Een teekendoos. CORRESPONDENTIE. WinAetou, van harte gefeliciteerd. Ga zoo voort, mijn zoon, en gij zult spinazie eten. Willy, ze zijn best hoor, en je hebt den prijs ook, zooals je ziet. Dat zal je wel plezier doen. Aan alle andere kinderen, die oplos» singen stuurden, goede of verkeerde: doet weer mee ditmaal, hoor. Ik reken op je. Je Oom de Raadselredacteur. RAADSELS. 1. Een moeder vroeg mij eens: RaadsebOom van alle krantekinde» ren, weet U ook in welke straat de pannekoeken maar aan één kant ge» bakken worden". Ik zei: „Waar slechte of luie moe» dertjes wonen, die de pannekoeken voor mijn arme raadsebkindertjes vergeten". Toen zei die moeder: „Gelooft U, dat er zulke moeders zijn?" Ik zei: „Neen, moedertje, want als ik met raadsels aan de kindertjes denk, dan zullen de moeders wel met de pannekoeken aan de kinderen denken". „Welnu", zei de moeder, „al die moeders bakken uitstekende panne» koeken en er zijn heele straten waar ze toch maar aan één kant worden ge bakken. Ra»ra, hoe kan dat?" „Moeder, dat is een raadsel", zei ik. „Juist", zei de moeder, „en geef U dat nu eens aan de kinderen op", en tegelijk fluisterde ze mij 't antwoord in 't oor. Weten jullie 't antwoord ook? 2. Hoeveel kannen water kan ik gieten in een leeg vat. 3. Ik ben een telwoord. Maar klein. Een letter er voor en ik ben een lichaamsdeel, ook klein. Nog een letter er voor en iedereen loopt zoo maar over me heen. Wat is dit allemaal? 4. Voor de grooteren. Die moet ik ook eens foppen. Jullie hebben allemaal al wel eens gehoord Van „Het verbond der Edelen"? Web nu, waar werd dit verbond ondertee» kend? Ik wed, dat meester zelf 't mis» schien ook niet weet. Als jullie goed nadenkt, weten jullie 't allemaal, 't Is geen heel groote plaats. a a 5. Het vierkant is een winkel. In iedere zijde is een deur. In iedere deur staat een portier, A. B. C. en D. Een heer komt bij A binnen. Hij geeft por» tier A een gulden, koopt in den winkel voor de helft van wat hij in zijn zak heeft, gaat er bij A weer uit en geeft hem weer een gulden. Dan denkt hij, wat was er veel moois; gaat er bij B weer in, geeft B 1, geeft de helft van wat hij heeft uit, geeft B bij 't verlaten weer 1. Zoo doet hij bij C: geeft C 1, geeft uit de helft van wat hij heeft, geeft C nog een gulden, gaat er ten Slotte bij D in, geeft D 1, koopt voor de helft van wat hij heeft, gaat er bij D weer uit, geeft D nogmaals 1 en dan is zijn portemonnaie heelemaal leeg. Hoeveel had die heer in zijn zak? 6. Kennen jullie dit raadsel: Wip»op en Werp»op, Gingen samen berg»op. De eene sprong, d'ander had een vaart. Tegen den berg gingen acht pooten en één staart. Wat is dat? ALLERLEI. Voor kwaadspreker. In Polen was het een tijdlang ge» woonte, dat men kwaadsprekers of lasteraars op de volgende manier strafte: Zij moesten op een houten verhevenheid midden op de markt staan. Niet langer dan een kwartier, maar dat kwartier moesten ze staan op handen en voeten en aanhoudend door blaffen. „Want", zei men, „de kwaadspreker is als een nijdige hond, die een rustig wandelaar aanblaft". Toen een Fransche koning dit hoorde, zeide hij tegen zijn raadsman: „Ik denk dat ik deze zelfde straf ga invoeren, alleen aan mijn hof. Wat dunkt U?" „Ik zou het U afraden, Majesteit, zei de hoveling, want ik vrees, dat wij dag en nacht gestoord zullen worden door blaffende menschen". Ik hoop dat jullie niet 't kwade van elkaar vertelt. „Hè", zegt de onderwijzer, een beetje boos, „wat zijn jullie toch dom. Waarom verwarren jullie toch altijd de woorden gisteren en morgen. Luis» ter nu eens goed: Gisteren was eer» gisteren, gisteren, maar gisteren van» daag en toen was vandaag morgen, en morgen overmorgen. Maar eergiste» ren was gisteren morgen en vandaag overmorgen, terwijl morgen vandaag gisteren zal zijn en gisteren eergiste» ren. Bovendien is het duidelijk dat overmorgen morgen gisteren zal zijn en vandaag eergisteren en overmorgen vandaag. Wie het nu nog niet begrijpt is een ezel. Dus: Jan, wanneer is eergisteren gisteren en gisteren vandaag?" „Meester, ik heb een mallemolen in mijn hoofd, die moet eerst ophouden met draaien". Daar begreep de meester op zijn beurt niets van.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1920 | | pagina 6