KINDER-BIJ BLAD
De witte eekhoorn.
behoorende bij het „Bioemendaalsch Weekblad" van 25 September 1920
in.
Toen tie oudste zoon weg bleef, werd de
koning bedroefd. Op een dag kwam de twee
de zoon naar hem toe en vroeg: Vader, laat
mij gaan. Ik beloof u den gouden vogel te
brengen, want ik ben immers de beste schut
ter uit het heele rijk en bovendien zal ik met
mijn broer wederkeeren aan het hof.
De koning liet hem gaan, aj was zijn lach
niet zoo vroolijk en vol hoop als toen de
oudste wegging.
Het ging den tweeden zoon al precies een
der als de oudste.
Ook de tweede zoon werd aangesproken
door den eekhoorn. Maar nog vóórdat de
eekhoorn hem had kunnen spreken over den
tweesprong dien hij 's avonds zou bereiken,
had de prins zijn pijl afgeschoten.
Maar sneller dan de pijl uit den boog was
de eekhoorn weggesprongen, alleen de punt
van zijn staart was geraakt, een paar witte
haartjes met een héél klein druppeltje bloed
er aan vielen langzaam naar beneden.
De prins vertrapte ze onder de hoeven van
zijn paard.
Bij den tweesprong gekomen zag hij alleen
het fraaie kasteel. Het andere pad ontdekte
hij niet eens.
Op liet slot zag hij zijn broer.
„Ha", dacht hij, „daar begint reeds mijn
overwinning. Mijn broer h£b ik reeds ge
vonden."
Zijn broer vertelde hem alles wat hem was
overkomen. Al zijn geld was op. Zijn beste
paard dat nu weer genezen was be
haalde iederen prijs. Maar 't was het zijne
niet meer. De ridders bleven hem bespotten.
Zelfs had hij een stalknecht hooren zeggen
tot'een ander: „Wat doet die man, die zich
voor prins uitgeeft, nog langer bij ons? De
Koning zal blij zijn als hij vertrekt".
De jongere broeder zei echter: „Wacht
maar, ik zal ze krijgen. Morgen is er schiet
wedstrijd en wie den prijs wint, krijgt de
tweede dochter van den koning. Dacht je,
dat hier een betere schutter zou zijn dan ik?"
Den volgenden dag had inderdaad de
schietwedstrijd plaats.
Hen booze mug had den tweeden prins den
geheelen nacht uit den slaap gehouden. On
ophoudelijk zoem-zoemde hij rond zijn ooren,
dan weer zat hij op zijn neus, dan weer krie-
welde hij hem op zijn wang. Telkens als de
prins hem had willen pakken, had hij in zijn
eigen wang of lip of neus geknepen en toen
hij, ten einde raad, met één flinken klap het
dier had willen dooden, had hij zichzelf hard
op 't gezicht geslagen, zoodat zijn broer er
wakker van geworden was, maar de booze
mug zoem-zoemde in een wijden kring om
zijn hoofd alsof er niets gebeurd was.
Dc prins was opgestaan en had gezien hoe
zijn gezicht vol muggebeten zat. Overal wit-
roode bulten en rondom zijn oog een blauwe
plek van den slag, dien hij zichzelf had toe
gediend. Hij schaamde zich en voelde zich
ook heelemaal niet uitgerust. Maar hij bleef
vertrouwen op zijn goed schot.
De andere mededingers lachten hem uit,
toen hij met zijn gehavend, rood, wit en blauw
gezicht zich voegde bij zijn mededingers.
Hen ridder was er bij,# de beste schutter
uit 't rijk, waarover de koning van 't kasteel
regeerde, ledereen wenschte hem de over
winning toe, want hij was een flink en dapper
en eerlijk jonkman.
.Voor iederen schutter werd een nieuwe
schijf geplaatst.
De beroemde ridder, aan wien iedereen de
prijs gunde, moest mikken op jeen schijf waar
op een leeuw was geteekend. 't Hart van den
leeuw was een roode punt, nog kleiner dan
een halve cent. Dat hart moest hij raken.
Hij mikte lang. Eindelijk suisde de pijl door
de lucht. Bijna in het midden van de roode
plek bleef de pijlpunt steken. Iedereen juichte
hem toe. Boven allen uit hoorde men de prin
ses, die met den winnaar zou trouwen, want
in haar hart had zij juist dezen ridder lief.
Toen moest onze prins, de tweede zoon, die
op deze manier den gouden vogel meende te
kunnen vinden.
Het bord met den leeuw werd weggeno
men. Een ander kwam er voor in de plaats.
Toen de prins 't zag, werd hij bleek van
schrik, want de plaat vertoonde., een groote
witte eekhoorn, eveneens met een glanzend
rood hart.
Toen de anderen den prins zagen verblee-
ken, meenden ze dat hij bang werd en dat hij
niet durfde of kon schieten en men lachtei hem
uit. Dat maakte den prins nog meer in de war.
Toch nam hij zijn pijl en boog, mikte, mikte
lang.en juist op 't oogenblik dat hij de pijl
losliet gonsde de booze mug hem voor 't oog.
Daardoor miste hij het hart, maar het scheel
de niet veel, want vlak naast het roode cir
keltje drong de pijl in het figuur.
Aan het eind moesten de ridder en de prins
tegen elkaar schieten. Maar nu gonsde de mug
onophoudelijk den prins voor de oogen en dit
bracht hem zoo van streek, dat hij precies
als bij den eekhorn in 't bosch inplaats van
't hart 't uiterste puntje van de staart raakte.
Hartelijk lachte men hem uit en ook nu
hoorde men de prinses luider en vroolijker
dan de anderen, want zij wist, dat zij nu met
den ridder zou huwen, van wien zij in haar
hart zooveel hield.
De broers probeerden elkander te troosten
en omdat de tweede een beurs vol met groote
goudstukken had, duldde men deze twee
vreemdelingen aan 't hof.
Bij alle wedstrijden en paardrijden en boog
schieten waren zij echter steeds ongelukkig,
alsof een booze toovermacht hen omringde.
Maar dit maakte hen nóg koppiger en zij
dachten er niet aan om naar huis terug te
keeren.
Toen dan ook de tweede zoon wegbleef werd
de oude koning verdrietig. Hij lachte niet
meer en zat somber op zijn gouden troon.
Op een dag naderde de jongste zoon.
„Vader, laat mij mijn geluk beproeven. Wel
licht zal ik den gouden vogel kunnen vinden
en D thuisbrengen, ja, misschien geeft de goede
God het mij om mijn broers ook naar onze
woning terug te voeren."
Maar de koning teek hem met minachting
aan en antwoordde zelfs niet.
Den volgenden dag vroeg de jongste prins
't zelfde.
„Hoe zoudt gij, die niet kunt paardrijden en
niet kunt schieten, een vogel kunnen vangen,
wanneer zelfs uw dapjpere broers hiertoe niet
in staat zijn?"
De prins ging beschaamd heen.
Den volgenden dag herhaalde hij echter op
nieuw zijn verzoek.
Toen zei de koning spottend en vertoorn:
Ga dan als gij wilt, ge zijt toch te zwak en te
laf om na mij over 't land te regeeren. Gij
kunt toch uw broers niet vervangen op mijn
troon. Gij zijt hier tot niets nut. Ga heen".
De prins was diep bedroefd toen hij zijn
vader zoo hoorde spreken. Hij weende in zijn
hart, want hij had zijn vader toch lief. In zijn
wanhoop wierp hij zich in 't gras. Maar op
datzelfde oogenblik hoorde hij iets ritselen in
de boomen. Hij keek om en zag den witten
eekhoorn, die hem vol moed aanstaarde: „Ik
zal U helpen", zei zijn mondje.
Toen nam de prins afscheid van zijn vader
en ging op pad.
Zoo ging de jongste prins op pad.
In zijn hart verlangde hij vurig den gouden
vogel te vangen en zijn broers te vinden. Hij
stelde zich reeds de vreugde van zijn Vader
voor, ais hij diens oudste zonen weer thuis
bracht!
Maar zou het hem gelukken?
Hij rekende op de hulp van den witten eek
hoorn en zoodra hij dan ook den rand van het
bosch bereikt had, hoorde hij met blijdschap
het fijne stemmetje van uit de boomen.
De zelfde waarschuwing, die de eekhoorn
aan den ouden prins had gegeven, richtte hij
ook tot den jongste, namelijk om 's avonds
niet naar het kasteel te gaan maar het smalle
boschpad te volgen. Toen de prins 's avonds
aan den tweesprong kwam, zag hij het mooie
verlichte kasteel; wel voelde hij zich moe en
wenschte hij een oogenblik in dat schootie
slot te kunnen uitrusten, maar direct dacht hij
aan den goeden raad van den eekhoorn en hij
sloeg het smalle boschpad in. Hij moest voor
zichtig loopen, want de braamranken stren
gelden zich om zijn beenen en hij voelde de
scherpe doorns in zijn voeten en beenen.
Toch ging hij verder.
Plotseling stond hij voor een moeras, 't Was
reeds donker en de prins werd bang. Hoe
moest hij den nacht doorbrengen? Ook had hij.
honger. Toen verscheen onverwachts een
oude vrouw, dezelfde die den oudsten prins
naar het kasteel had gelokt. „Ach, prins", zei
ze met een valschvriendelijke stem, „wat doet
ge toch hier. Ziet ge dan niet, dat ge ver
keerd zijt en dat ge het slachtoffer zijt ge
worden van booze toovenarijen?"
Maar de prins gaf geen antwoord.
„Ge zoudt hier in het moeras wegzakken,
ge zult verhongeren. En waarom? Wat wilt
ge toch?"
„Ik wil den gouden vogel zoeken".
Maar toen strekte de vrouw haar hand uit
en het leek wel een klauw zoo lang en scherp
waren haar nagels en haar stern krijschte
„Wilt ge den vogel zoeken?"
De prins schrok, maar op 't zelfde oogen-