KINDER- BIJBLAD Ds. RUTGERS EN ZIJN OMGEVING. Door Arno. Vervolg. De boer zei niets. Hij begreep wel dat hij hier een goede les gehad had. „Enfin, we zullen maar denken, dat dokter van Brahm je op je nummer gezet heeft. Die kan nu eenmaal allerlei soort van patiënten helpen", vervolgde het slachtoffer van het ongeluk. „Ik zal maar probeeren verder te rijden. „Ga nu eerst eens fatsoenlijk op zij", zei dokter van Brahm en dan zullen we dit geval maar als afgeloopen beschouwen." De boer gehoorzaamde, nadat de dokter de auto een eindje had laten wegrijden. Toen sprong de andere geneesheer, een beetje stijf, vanwege zijn geschaafde been, op zijn motor, zette hem aan en reed weg waar heen zijn plicht hem riep. „Komaan, nu gaan wij ook verder", zei mijnheer van Brahm tegen Paul, die dit alles had gezien en zich verkneuterd had in het optreden van den dokter. ,,'t Is een goede les, hoop ik, voor dien boer", zei de dokter, terwijl de auto verder reed. „Onze leeraar in Geschiedenis, die veel aan sport doet, heeft ons alle regels-van-den-weg geleerd." „Dat is een goed ding. Op alle scholen moes ten die geleerd worden." In de verte toonde een stofwolkje aan waar dokter Langendonk reeds was. De zon scheen, achter de velden glooiden de heuvels en na het oponthoud presenteerde mevrouw van Brahm lekkere stukjes sprits. IX. Arnhem lag weer achter den rug, terwijl dokter van Brahm zijn patiënt bezocht, had Mevrouw met de kinderen „gewinkeld" en daarna hadden zij allen te samen heerlijk rus tig gezeten, waar zachte, blijde muziek te hooren was en waar de dokter op taartjes had getracteerd. „Hoogstens twee", had Mevrouw gezegd, anders hebben jullie straks geen trek meer aan de plc-nic." „Hoe ziet een nikpik er uit", vroeg kleine zus, waarop Erits, terwijl de anderen lachten, zei: „Och kind, het is niet een nikpik". ,,'t Is plk-pik", lachte Paul. „Kip-kip", maakte Frieda er van. .JVlaar wat is dat?" drong zus aan. „Een aardig diertje van boterhammen met jam en limonade en bananen toe", zei de dok ter knipoogend. „Hé, wat flauw", zei zus, „maaj ik kan best tegen plagen hooi." „Dat 's flink van je", zei de dokter, „en nu heb je verdiend dat we 't je zeggen. Laten we dus maar gauw instappen, dan rijden we naar de kipkipperij." Toen hadden ze zachtjes Arnhem doorge gleden en doorgetoetoet en eenmaal buiten gekomen roetste en veerde en hupte de auto met een verrukkelijk vaartje door de mooie omstreken. Eerst zagen ze nog allerlei soorten villa's en buitenhuisjes. Toen werd het stiller en een- zarner, terwijl rondom hen de dophei bloeide, de witte berkjes glansden en de eekhoorntjes verschrikt tok-tok riepen in de dennen- toppen. Niemand zei iets. Allen genoten. „Hoe vinden jullie het?" vroeg mevrouw van Brahm. „Heerlijk", zeiden Paul en Else. „Ik geniet ook zoo, ik voel het en ik ruik het", klonk Frieda's zachte stem en tegelijk voelde ze moeder's hand over de hare strijken. Achter de voor-ruit zaten weer de dokter en Paul. Beiden zaten eveneens stil te genieten van de schoonheid rondom hen en van het heer lijke vacantiegevoel, dat hen vervulde. „Nu moet je maar eens uitkijken, waar een mooi geschikt plaatsje is, Paul". In de verte vertoonde zich een donkere massa bezijden den weg. „Ik denk, dat daar een bosch is", zei Paul, „dan zal daar wel een plekje te vinden zijn." Dat was ook zoo en toen ze de eerste hoo rnen bereikt hadden, temperde de dokter de vaart en riep naar de achterzittende: „nu maar eens opletten, zus, of je het beestje met jam en limonade ook ziet, want in dit bosch heeft het zich verstopt." „Hier, dokter, hier", waarschuwde Paul en hij wees een zandweg, die om een paar heu veltjes voerde. Langzaam reed de doker tusschen de hoo rnen door en stopte, toen zij achter de hoogte- tjes gekomen waren. Toen ze uit de auto sprongen, stonden ze midden in het bosch. „Kom mee, Frieda", zei Paul, „dan zullen wij eens achter dezen heuvel zien", en samen liepen ze, hand in hand, tegen de hoogte op. „O! menschen, hier is 't fijn", riep Paul, breng alles maar hier heen". Werkelijk was 't een tooverplekje. Tusschen de heuveltjes was een klein dal met een dik zacht kleed van groen mos. Een groote berk stond in 't midden en zijn takken vormden een fijn gevlochten koepel, waaronder wel twintig menschen zich konden neervleien. „üa hier maar zitten", zei Paul en hij bracht Frieda naar een plaatsje waar ze rustig tegen den blanken berkenstam kon leunen. „Hoor je die vogel wel, Paul?" vroeg ze en Paul hoorde de dankbaarheid in haar stem; „ik geloof, dat het een merel is". Paul merkte met verbazing en vreugde hoe makkelijk Frieda klanken en tonen onthield. ,,'t Is werkelijk een merel", zei hij, „nu win je het nog van de meeste anderen,-geloof ik". „O, ik onthoud van iederen vogel zijn ma nier van fluiten en zingen", zei Frieda en ze kreeg een kleur van blijdschap. Over de heuveltop kwamen de anderen. Ieder droeg wat en weldra lag er een groot tafellaken over het mos en kwamen uit trom mels en pakjes allerlei lekkernijen te voor schijn. „Dit is nu de kip-kip", zei de dokter. „O! dus 't beestje was bij ons in de auto", lachte de slimme zus. „Wat is het jammer", zei mevrouw, „nu is de thee koud geworden, doordat ik de ther- mos-flesch niet goed gesloten had". „O! dat is niets", en Paul sprong al op, dat is juist leuk, nu gaan we een vuurtje maken en de thee warmen. Help even Fritsje om doode takjes te verzamelen". Dat was iets voor Frits. Maar ook voor kleine zus. „Ik zal ook wel helpen, en vol ijver begon nen ze. Mevrouw van Brahm had een kookpannetje meegenomen. Dat kwam nu goed te pas. „Kijk eens, wat een mooie paddestoel!" riep Frits. „Dat is een boleet, die kan je eten", zei Paul. „Ik heb er ook een, deze is veel mooier", kwam zus aanloopen met een mooi rood bol letje, met witte korreltjes er op. „Kijk eens, net suiker". „Pas maar op, dat is de vliegenzwam, die is vergiftig". „Héen in zus' uitroep klonk teleur stelling, maar direct daarna zei ze heel dap per: „weg, leelijk ding, ik ga van die andere zoeken." Paul maakte een plek vrij van mos, groef een gat in 't zand en legde een paar ijzeren roe-tjes, die ook al tot de pic-nic-uitrusting behoorden, over 't gat. Weldra knetterde het takkenvuurtje in 't gat en op de roetjes stond in het kookpannetje de thee warm te worden. De kinderen gingen intusschen door met het zoeken van paddestoelen, 't Was een gezellige bedrijvigheid. Paul, die zijn „fornuis", zooals hij zijn vuurtje noemde, dicht bij den berken boom had aangelegd, trad op als kok en praatte onderwijl met Frieda. Else en me vrouw van Brahm smeerden de broodjes en legden voor ieder een stapeltje klaar. De dok ter had een pijpje gestopt en dwaalde in den omtrek. Te midden van zijn druk, opofferend leven, genoot hij dubbel van zoo'n glanzende vacantiedag. Plotseling hoorde men de kleintjes opgeto gen en verwonderd roepen: ,0! kijk hier eens, kijk hier eens!" XII. Daar kwam de triumfstoet over het heuvel tje opdagen: voorop zus en Frits, handen en zakken vol groote boleten en oranje-gele fijn geplooide eierzwammen en daarachter dokter van Brahm, zijn handen vol bloeiende dop hei, gentiaan, wilgenroosjes, klokjes en thym. „O! wat een schatten", riep Mevrouw. „Ja-ja, nu komen wij met ons aandeel in de pret", zei de dokter en hij schikte heel handig zijn bloemenschat over het uitgespreide tafel laken. „En wij dan! en wij dan!" riepen Frits en zus. „Paddestoelen", riep Frits. „Ja, paddestoelen", riep Zus. „Die ie kunt eten", voegde Frits er bij. „Ja, die je kunt op-eten", herhaalde Zus. „Van wie hebben jullie die wijsheid?" vroeg Else. „Van Paul en van dokter". „Maar ze moeten toch eerst nog op 't vuur!" lachte Mevrouw en ze keek naar Paul, die, pratende met Frieda, tevens het vuurtje en de kokerij regeerde. Om Paul een beetje te pla gen, zei ze tegen den dokter: „Man, ie thee is al zóó warm, dat ze sekuur staat te koken". „Paul", zei de dokter, „oppassen hoor! want gekookte thee vind ik akeliger dan het aller akeligste drankje uit mijn heele apotheek". „Dokter, Mevrouw plaagt ons maar een beetje, ik ben een model-kok. Maar als dat zusje van mij eens de thermos-flesch wil aan reiken, om de thee voorzichtig in over te schenken, dan kunnen we de paddestoelen van *t kleingoed gaan koken." „Hoor zoo'n vacantie-gymnasiastje eens aan!" zei Else. „Zou U niet werkelijk denken dat hij een model-kok is, Mevrouw?" „Hij heeft mij ten minste al veiteld, hoe hij de paddestoelen moet schoonmaken", kwam Frieda Paul te hulp en Vader mag blij zijn dat, zijn thee weer zoo lekker warm is geworden. „Ja, mijn kindje, van middag ben ik om alles blij." „Ook om dien eenen boei, die niet op zij wou?" vroeg Zus. Allen lachten. „Och! dien boer ben 'k al weer lang ver geten, als hij de les maar niet vergeten heeft. Maar nu wil ik ook eens naast mijn dochter zitten" en hij liet zich naast Frieda neerglij- den en streek haar over haar mooie haren. „Ziezoo mijn meiske, nu komt je oude vader eens bij je uitrusten". „Oud!" lachte Freda en toen ze met haar hand Vader sschouder gevonden had, leunde haar hoofdje spoedig tegen haar Vader aan. Paul pelde en waschte de paddestoelen en zette ze op 't vuurtje. De thee werd uit de thermosflesch ingeschonken en weldra was de maaltijd aan den gang. ,,'t Smaakt veel lekkerder dan thuis", vond Frits. „O ja, dan zit je ook maaj gewoon in een kamej", verklaarde Zus zeer beslist, „en wat heb je nou ook daajaan?" „Kijk, daar staat een sperwer vlak boven ons", zei de dokter en wees naar een grooten vogel, die met op- en neerslaande vleugels precies op één punt in de lucht bleef staan. Zus keek benauwd. „Wees maar niet bang hoor Zusje", zei Paul, „die vogel komt niet op ons, maar hij ziet zeker hier of daar een muisje, of hij zoekt er naar". „Bah! een muis! ik eet liever een boter ham", meende Frits. „Eet dan maar net zooveel als je wilt". Nu gegeten werd er! Een oogenblik dacht Me vrouw, dat ze nog te weinig voorraad had meegenomen, 't Was maar goed, dat de Rut- gers'jes hun aandeel ook hadden geleverd, want de magen bleken aan een pic-nic veel grooter te zijn dan aan tafel. Ook de limonadeflesch minderde sterk. ,,'k Heb voor alle zekerheid nog maar een reserveflesch ingepakt", verklaarde Mevrouw. ,Ha!" en in een oogwenk werden de glaasjes geledigd en zag Mevrouw drie, vier, vijf leege glaasjes naar haar toegestoken. Toen kwamen, bij wijze van dessert, de paddestoelen aan de beurt. „Ze zijn al wel goed", meende Paul. „Maar hoe moeten wij ze eten?" Vorken hadden ze niet meegenomen. „Ik weet het, ik weet het!" riep Paul plot seling en hij sprong op om spoedig terug te keeren met een paar doode takjes, waarvan hij reeds bezig was met een zakmes de bast af te schrappen, zoodat het blanke zuivere hout te voorschijn kwam. Hij sneed er stokjes van ter lengte van een penhouder en puntte ze af. „Je lijkt wel Robinson Crusoë op zijn eiland", zei Else. „Dan wil ik Vrijdag zijn", en Frits sprong op, „mag ik ze ronddeelen Paul?" „Als-'t-u-blieft, dokter, hier hebt U een Ro- binson-vork", zei hij heel deftig en met een buiging van zijn lenig jongenslijfje overhan digde hij een punt-stokje aan dokter van Brahm. Maar dat vond zus zóó prachtig, dat ze niet stil kon blijven zitten. „Ik ook helpen, ik ook helpen", riep ze. Maar dat kon niet. Haar lipjes pruilden even, maar Frieda, die in haar geest alles zag gebeuren, troostte haar, door te zeggen: „Jij bent de vrouw van Vrijdag, zus en als de mannen voor 't eten hebben ge zorgd, ruimen de vrouwen daarna alles op en bewaren alles. Straks mag jij ze schoon maken en houden". „Hé, ja!" dat vond zus fijn om zoo'n mooi aandenken aan dezen dag te mogen behouden en tevreden ging ze weer zitten. „Vrijdag" ging overal deftig rond om de nieuw-uitgevonden vorken rond te deelen „Zij smaken best, mijnheer Robinson", ver klaarde de dokter, terwijl hij er nog een krui meltje zout over strooide en de zachte, als ei smakende stukjes proefde. Zus had ze eigenlijk nog nooit geproefd, maar smulde er toch flink van mee. Toen de maaltijd vas afgeloopen, besloot men eerst alles op te ruimen en dan nog even te blijven zitten. „Dan zal ik jullie een raadsel opgeven, dat nemand van jullie kent." „Goed, goed!" riepen de kinderen en met ijver werd alles ingepakt en voor het verder reizen klaar gemaakt. XIII. Toen alles opgeruimd was en de blauwe rook uit dokter van Brahm's pijpje gezellig en rustig naar boven kronkelde, vroeg Else: „Dokter, nu uw raadsel!" „Raadsel? Raadsel?" en de dokter zette zijn onnoozelste gezicht. „Ja, ja, ja ja, U hebt het zelf gezegd!" „Als u 't niet doetU plaagt ons maar", riepen de kinderen door elkaar. „Maar kinderenw." De dokter had echter geen tijd om verder te spreken, want een alge- meene aanval werd op hem gedaan en weldra stoeiden en rolden ze over den grond. De dokter kon 't niet uithouden tegen de overmacht en hijgend en half gesmoord riep hij weldra: „Schei uit, schei uit, dan zal 'k het raadsel zeggen". „Hoera! we hebben 't overwonnen". „We hebben den dokter gevangen". Toen de dokter zat, begon hij: „zoek eerst mijn pijpje, want dat kan ik voor 't raadsel niet missen". „Dokter „Heusch! ik heb het er voor noodig". Vader, „ik heb uw pijpje bewaard!" zei Frieda, die terwijl de anderen stoeiden, het rookvoorwerp van haar vader naast zich had gevoeld. „Zie-je, dat 's nu nog eens een echt kind van haar vader. Ik hoop, dat zij 't raadsel kan oplossen." „Toe nu! 't raadsel, 't raadsel!" drongen de anderen aan. „Welnu dan, luister! Als ik driemaal op den hoorn van de auto toet, wat komt er dan uit?" „Geluid!" riep Paul. „Mis." „Lucht", zei Frits. „Mis." „Een trilling", zei Frieda. Alles was mis. „Niets", probeerde Else. Ook dat was fout. ,En jij kleine zus?" vroeg de dokter. Zus dacht heel ernstig. Toen zei ze: „Schjik". „Dat is aardig, maar toch mis". „Laten we 't eens gaan probeeren", stelde de dokter voor. „Goed, goed, hé ja". „Vooruit dan." Paul hielp Frieda en weldra stonden ze alle maal om de auto. „Nu goed opletten", zei de dokter. Toet toet toet, klonk het. Allen keken, maar niets gebeurde. „U houdt ons voor den gek". „Dat's vreemd", zei de dokter. Maar daar hij liever geen nieuwe stoeipartij had, voegde hij er direct bij: ,,'k Zal 't nog eens probeeren, dan zal 't wel beter gaan". Hij stond naast de auto achter den hoorn, met zijn eene hand onder de bank, met zijn andere toeterde hij. „Toet", klonk het. „Dat 's eenmaal, wat zou 't zijn?" „Toe nu, toe nu, niet zoo flauw", riepen de nieuwsgierigen. Allen waren in spanning, zelfs Paul en Else, maar vooral de kleineren. „Toet, dat 's tweemaal. Wat zou er komen?" En plotseling riep zus: „Ik weet het, ik weet het, daar zal een konijntje uit springen". Allen lachten. „Nu ja, ik bedoel een kleintje". „Toe-oe-oet!" kneep de dokter uit den hoorn met zijn eene hand en tegelijk zwaaide hij met den andere een groote doos, die hij van onder de autobank had gehaald. Eén algemeene kreet van verrassing steeg op. „O! O! wij dachten uit den hoorn.,, „Wel neen, ik zei toch als ik driemaal op den hoorn van den auto toet, wat komt er dan uit, dus dat is uit de auto." „Ja maar, wat zit er in, wat zit er in!" drongen de kinderen aan. „Dat 's een geheim! Eerst naar moeder!" en de dokter voorop, stormden allen over 't heuveltje naar de plaats van de pic-nic. „Moeder mag alles openmaken". Dat gebeurde ook. En wat daar wel uitkwam! Een fluit voor Frits, want die zou ook wel muzikaal zijn, dacht de dokter. Een prachtig bieed haarlint voor zus, die danste van ple zier. Een keurig bloemenvaasje voor Else met... een zakschaartje in étui er in. „Ja, die heeft eigenlijk recht op twee ca deautjes", zei de dokter met een knipoogje. Een flink zakmes voor Paul. Een fleschje fijne odeur voor Frieda. „Ziezoo, nu hebben jullie allen wat!" „Maar daar liggen nog twee pakjes in", rie pen de kinderen. (Wordt vervolgd) Gemakkelijk. Heer des huizes (tot de nieuwe dienstbode): „Denk er aan, hier gaat alles met militaire nauwkeurigheid toe. Om 6 uur 's morgens wordt opgestaan, om 12 uur gegeten en 's avonds om 10 uur naar bed gegaan. Dienstbode: „Nu, als er anders niet te doen valt ben ik heel tevreden".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1922 | | pagina 8