sel nog aanmerkingen maakt is dat misschien een argument
om de zaak in de Commissie nog eens onder de oogen te zien.
Het is jammer dat de heer van Kessel, die 4e notulen Zaterdag
in handen kreeg, zijne aanmerkingen niet dadelijk schriftelijk
ter kennis van de Commissie heeft gebracht.
De VOORZITTER voorziet een eindeloos debat als men nu
ook rekening moet houden met de op- en aanmerkingen van
menschen die geen zitting in de Commissie gehad hebben. De
Commissie heeft de notulen vastgesteld met algemeene stem
men. Heeft de heer van Kessel ook aanmerkingen op de con
clusie der Commissie, vraagt spreker.
De heer VAN KESSEL wil, nu de zaak al heelemaal publiek
domein is geworden, zich in het openbaar verantwoorden. De
pers heeft al inzage genomen van de notulen.
De heer SCHULZ constateert dat de notulen zijn vastge
steld zonder vooraf den heer van Kessel in de gelegenheid te
hebben gesteld die te corrigeeren. Of men al of niet wijziging
in de notulen zou hebben gebracht is een andere kwestie. De
heer van Kessel heeft de notulen gehad nadat die al vastge
steld waren. Het ligt z. i. wel degelijk op den weg van den
Raad den heer van Kessel recht te doen wedervaren vooral
omdat hij door het publiceeren der stukken al min of meer
veroordeeld is. Het is thans zijn volste recht om op die stuk
ken critiek uit te oefenen. Daarna kan de Raad zijn houding
bepalen.
De VOORZITTER had het beter gevonden als de Raad dan
maar geen Commissie had benoemd en de zaak in den
Raad behandeld was.
De heer LAAN gelooft dat alle moeilijkheden vookomen wa
ren als men de stukken aan den heer van Kessel had toege
zonden ter correctie voordat er publiciteit aan gegeven werd.
Men kan nu de notulen alsnog door den heer van Kessel laten
corrigeeren en daarna kan de Commissie ze opnieuw al of niet
gewijzigd vaststellen.
De VOORZITTER heeft in de vergadering der Commissie
nog voorgesteld om den heer van Kessel in de gelegenheid te
stellen eventueel aanmerkingen op de notulen te maken doch de
Burgemeester zeide toen dat de heer van Kessel ter vergade
ring der Commissie is gehoord en dat verder de zaak buiten
hem omgaat. De Commissie stelt de notulen vast en maakt
haar conclusie.
De heer DE ROO VAN ALDERWERELT moet toegeven
dat er een kleine fout is begaan door den heer van Kessel niet
vooraf in de gelegenheid te stellen zijne aanmerkingen te
maken.
De VOORZITTER wil dan den heer van Kessel dadelijk in
de gelegenheid stellen zijne aanmerkingen te maken.
De heer BORNWATER zou eerst den legalen weg willen
bewandelen. De Commissie heeft een grove omissie begaan.
De heer NOORMAN heeft al in het begin van de discussie
gezegd dat hij het betreurd heeft dat de stukken gepubliceerd
zijn. Spreker stelt voor de zaak weder terug te verwijzen naar
de Commissie.
De heer VAN KESSEL wil er in het bijzonder op wijzen dat
de Voorzitter der Commissie zich er tegen verzet heeft om hem
gelegenheid te geven de notulen te corrigeeren en dat de Voor
zitter iemand was die niet onpartijdig kon oordeelen, omdat
hij ook is Hoofd van de Politie die er belang bij heeft dat de
politie geen blaam treft, terwijl het blijkbaar ook niet de be
doeling der Commissie is geweest aan hetgeen in de vergade
ring der Commissie naar voren is gebracht al dadelijk publi
citeit te geven.
De heer SCHULZ vertrouwt dat de pers ook wel melding zal
maken van hetgeefl door den heer van Kessel is gezegd en
dat het rapport der Commissie niet door den Raad wordt aan
vaard dan nadat de heer van Kessel in de gelegenheid is ge
steld zijne aanmerkingen te maken, die vanzelf ook weder ge
publiceerd worden.
Besloten wordt tenslotte om de stukken weder in handen der
Commissie te stellen, teneinde den heer van Kessel alsnog ge
legenheid te geven zijne aanmerkingen te maken, welke dan
ter vergadering der Commissie onder de oogen gezien kunnen
worden.
p. Verzoeken van de Besturen van de R.K. bijzondere meis
jesschool te Overveen en van de Christ, school voor M.U.L.O.
te Bloemendaal, om toekenning der gemeentelijke vergoeding
overeenkomstig Art. 100 der Lager Onderwijswet 192Ó.
De Lager-Onderwijswet schrijft voor, dat de gemeente aan
bijzondere scholen vergoedt de jaarwedde voor evenveel on
derwijzers als aan de openbare scholen zijn verbonden boven
het aantal, waarvoor door het Rijk vergoeding wordt verleend.
In verband hiermede zijn door de besturen van de R.K. bij
zondere Meisjesschool aan den Korten Zijlweg en de Christe
lijke school voor M.U.L.O. aanvragen ingediend om toeken
ning van de gemeentelijke vergoeding overeenkomstig art. 100
der Lager Onderwijswet 1920, d.w.z. de vergoeding, welke door
de gemeente aan die besturen is uit te keeren op grond van de
omstandigheid, dat aan de overeenkomstige openbare scholen
in de gemeente over hetzelfde dienstjaar meer onderwijzers
verbonden waren, dan waarvoor de jaarwedde door het Rijk
wordt vergoed.
Onder overeenkomstige scholen moeten volgens de laatste
interpretatie van den Miniser van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen, worden verstaan die scholen waaraan de soort
van het gegeven onderwijs hetzelfde is, terwijl voor de bere
kening van het aantal onderwijzers rekening moet worden ge
houden met het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer
aan de openbare scholen, waarnaar wordt verwezen.
Uit daartoe gemaakte berekeningen blijkt, dat voor beide
scholen van één onderwijzer de jaarwedde aan de schoolbe
sturen moet worden vergoed, in verband waarmede het vol
gende besluit zal zijn te nemen:
de over het dienstjaar 1920 uit te keeren vergoeding be
doeld in Art. 100 der Lager Onderwijswet 1920 te bepalen:
a. voor de R.K. bijzondere Meisjesschool op f 350,
b. voor de Christelijke school voor M.U.L.O op f 2301,66'/s.
q. Een adres van den brandstoffenhandelaar A. de Qraaf
omtrent de levering van anthraciet van andere kwaliteit dan
waarvoor ingeschreven is door de firma J. H. Krul.
B. en W. deelen mede dat na onderzoek gebleken is dat de
firma Krul 115 H.L. Hollandsche anthraciet geleverd heeft in-
plaats van Belgische, zooals de voorwaarde van het bestek
voorschreef. Blijkens een in opdracht van B. en W. door een
deskundige uitgebracht rapport is de gemeente door deze leve
ring niet benadeeld. Nochtans is aan de firma Krul een boete
van f 100.opgelegd (op straffe van uitsluiting gedurende 4
jaren van leverantiën aan de gemeente), daar hij zonder goed
keuring of voorkennis van B. en W. de bepalingen van het
bestek niet naleefde.
De heer DE ROO VAN ALDERWERELT zou bij een vol
gende aanbesteding de handelaars ook voor Hollandsche anthra
ciet laten inschrijven.
De VOORZITTER zegt dat niet alle soorten Hollandsche
anthraciet goed zijn. Er zijn verschillende mijnen.
De heer LAAN begrijpt niet hoe het uitgekomen is als de
kwaliteit van die Hollandsche anthraciet niet minder is dan de
Belgische. Het is niet netjes van de firma Krul om zonder voor
kennis van B. en W. iets anders te leveren.
De VOORZITTER weet niet hoe De óraaf er achter gekomen is.
Met de door B. en W. genomen maatregelen gaat de Raad
accoord.
Een schrijven van Ged. Staten, houdende bericht van ont
vangst der Bouwverordening.
De VOORZITTER zegt, dat de nieuwe Bouwverordening na
afkondiging van kracht zal zijn.
s. Een voorstel van de Heeren J. G. van Kessel, C. Schulz,
j. Th. Bornwater, A. F. Bijvoet, P. Verdegaal Rzn., W. Noorman,
C. F. de Roo van Alderwerelt en J. C. Laan, om voor de agenten
van politie Nieuwenhuis, De Vries en Sikkens, die binnenkort den
dienst verlaten, geen nieuwe functionnarissen meer aan te stellen,
en den dienst zoodanig om te werken en te beperken, dat met het
overblijvend politie-personeel kan worden volstaan.
De VOORZITTER zal dit voorstel, dat staande de vergadering
is ingekomen, in handen stellen van den Burgemeester, als Hoofd
van de politie.
De Heer NOORMAN verzoekt aan B. en W. er intusschen voor
te zorgen, dat geen oproepingen van sollicitanten zullen plaats
hebben of andere stappen worden gedaan.
De VOORZITTER zal er onmiddellijk den Commissaris van
Politie mede in kennis stellen.
II. ONTHEFFING BEPALINGEN DER BOUWVERORDE
NING.
Ingekomen zijn de volgende verzoeken:
a. van J. Tit, namens J. H. A. Kruimel, om ontheffing van het
bepaalde in Art. 10 bis, voor het tijdelijk hebben van een houten
schuurtje op het kad. perceel Sectie A. No. 4441, aan den Noorder-
Stationsweg.
Besloten wordt de gevraagde vergunning voor den tijd van één
jaar te verleenen.
b. van E. Th. Korstenbroek namens Mevr. Zimmerman-Van
Dusseldorp, om ontheffing van de Artt. 10 bis en 26, ten behoeve
van den bouw van een landhuis aan de Westerlaan, op het kad.
perceel Sectie B. No. 3787.
B. en W. stellen voor de gevraagde ontheffing te verleenen, mits
gebouwd wordt op een afstand van 9.25 M. uit de grensscheiding
aan de noordzijde en voldaan wordt aan de gewone voorwaarden
voor een rieten dak.
c. van H. de Vries, om ontheffing van Art. 10 bis voor den
bouw van een houten atelier aan de Oosterlaan, op het kad. perceel
Sectie B. No. 1267.
B. en W. stellen voor het verzoek in te willigen.
De Heer VAN KESSEL vraagt, welk motief B. en W. hebben
geleid tot een gunstig advies.
De VOORZITTER zegt, dat het van tijdelijken aard is.
Overeenkomstig het advies van B. en W. wordt vervolgens
besloten.
d. van de N. V. Mij. tot expl. van onr. goederen, „3de Boer-
haavekwartier", om ontheffing van Art. 10 bis voor het bouwen van
een dubbel landhuis aan de Pentislaan, op de kad. perceelen Sectie
B. No. 3661 en 3645.
B. en W. stellen voor het verzoek toe te staan.
Aldus wordt besloten.
e. van M. A. en A. Joustra, waarin nogmaals verzocht wordt
om ontheffing van de Artt. 11, 13, 16 en 18, voor den bouw van
een winkelhuis en twee garages met bovenwoningen, aan den Ver
bindingsweg hoek Korte Kleverlaan.
B. en W. stellen voor op het besluit tot weigering der gevraagde
ontheffing, dd. 18 Mei 1922, niet terug te komen, daar geen vrije
ruimte achter het te stichten gebouw zou overblijven en met voor
dacht voor dat gedeelte van den Verbindingsweg geen achtergevel
rooilijn werd vastgesteld.
De VOORZITTER zegt, dat B. en W. een soortgelijke bebou
wing van dien hoek wel een mooie oplossing vinden, doch het kan
niet toegestaan worden. Dat is ook het advies van den Inspecteur
der Volksgezondheid.
De Heer DE ROO VAN ALDERWERELT vraagt, of de Raad
nu niet een achtergevel-rooilijn kan vaststellen, opdat die bouw
wel kan doorgaan. Er moet toch een oplossing voor gevonden
worden.
De VOORZITTER merkt op, dat men niet tegen andere gebou
wen aan kan bouwen, omdat dan de toevoer van lucht en licht
belemmerd wordt.
De Heer NOORMAN kan zich niet vereenigen met het afwijzen
van dit plan. Hij zou B. en W. willen machtigen om met de aan
vragers besprekingen te voeren, die kunnen leiden tot het wegnemen
der bezwaren, opdat, met een kleine wijziging misschien, het plan
tot uitvoering kan komen.
De Heer DE ROO VAN ALDERWERELT zou ook gaarne zien,
dat die hoek aldaar werd volgebouwd. Hij kan zich met het denk
beeld van den Heer Noorman zeer goed vereenigen.
Besloten wordt thans voor den bouw, zooals de ingediende teeke-
ningen dat aangeven, geen vergunning te verleenen noch ontheffing
toe te staan.
III. VERLEENING EERVOL ONTSLAG AAN MEJ. T.
ZWEERS ALS ONDERWIJZERES AAN DE OPENBARE
LAGERE SCHOOL TE BLOEMENDAAL.
Aan Mej. T. Zweers wordt op haar verzoek eervol ontslag ver
leend met ingang van een door B. en W. te bepalen datum als
onderwijzeres aan de openbare lagere school te Bloemendaal.
De Heer NOORMAN vraagt, of het nu ook mogelijk is om de
onderwijzeres van de openbare lagere school te Vogelenzang, die
daar overcompleet is, over te plaatsen.
De VOORZITTER zegt, dat daaraan reeds aandacht geschon
ken is.
IV. OPGAVE VAN TWEE DUBBELTALLEN TER BENOE
MING VAN TWEE LEDEN VOOR HET COLLEGE VAN
ZETTERS.
De stemming heeft tot resultaat, dat de volgende dubbeltallen
zullen worden ingediend bij Ged. Staten:
Voor de eene vacature:
1. A. J. de Waal Malefijt (aftr.).
2. S. P. Rijnierse.
Voor de andere vacature:
1. P. Verdegaal Rzn. (aftr.).
2. G. Meier.
V. WIJZIGING VERORDENING OP HET VERVOLG
ONDERWIJS.
B. en W. stellen voor de verordening op het vervolgonderwijs
te wijzigen overeenkomstig het verlangen van Ged. Staten, kenbaar
gemaakt bij hun schrijven dd. 28 Dec. 1921, 5de Afd. No. 91/23528,
al deelen zij niet de zienswijze van Ged. Staten ten aanzien van
de vermelding der vakken in de verordening op het vervolgonder
wijs. Ook indien het leerplan de vakken a., c., d. en k. zou om-
Ja, ia, antwoordt ze levendig, dat ken
ik.
En hoe vindt u het?
Niet zoo bijzonder! Een vriendin raadde
het mij aan, al vond ze dat net geen hoog
staand werk was. Dat was haar oordeel niet,
maar ze hield meer van historische boeken.
Homerus en Eckstein.
Dat „Clarissa Sanders" is van mij.
O, dat is interessant, dat had ze nooit
kunnen droomen. Hoe ik ook weer heet, want
ze onthoud alleen de namen van haar lieve
lingsschrijvers.
X. Y.
Ze ziet mij een oogenblik peinzend aan en
zegt dan op stelligen toon: Ja, ze herinnert
het zich natuurlijk herinnert ze zich, dat
ze dien naam onlangs nog in den Lokal-Anzei-
ger heeft gelezen.
Ik protesteer en noem de titels van mijn
andere boeken.
Zij kent ze echter niet alleen „Clarissa
Sanders".
Wij stappen uit en ik noodig haar uit een
kopje koffie met mij te drinken.
Uoed, ze heeft een half uur tijd niet
langer.
Wij zitten tegenover elkaar.
Een piccolo steekt onmiddellijk twee lampen
aan. De deugd is gered.
Zij begint te babbelen.
Ze is op een photographisch atelier, omdat
ze eindelijk iets moest verdienen. Ze is al zoo
oud bijna negentien meer dan tijd om
op eigen beenen te staan ze heeft een jaar
lang geteekend bij Moermann maar de
lessen waren te duur en ze heeft niet ge
noeg geleerd om er haar brood mede te ver
dienen. Ze heeft weinig volharding! Ze kan
zelfs niet naaien. En men moet toch een vak
kennen.
Ongetwijfeld!
Nu is haar tijd om, ze moet naar huis!
Ik vraag haar een eenvoudig avondmaal met
mij te nuttigen.
Ze lacht me uit.
Wat ik wel dacht? Wat ik wel dacht? Als
ze niet op tijd thuis kwam, zou moeder haar
om de ooren slaan.
IETS OVER HONDEN.
Dat honden trouw kunnen zijn weet iedereen,
en de hond, waarover ik hier ga vertellen,
was het al bijzonder. Hij behoorde aan een der
geneesheeren die verbonden was aan een zie
kenhuis in Engeland. De dokter maakte eens
een grooten tocht en werd hierop vergezeld
door zijn hond, een grooten New-foundlander.
Toen hij 's avonds thuis kwam miste hii eenige
brieven, die hij blijkbaar onderweg uit zijn
jaszak had verloren en zijn hond had hij op
het laatste gedeelte van zijn tocht ook niet
meer gezien. Nu, hij behoefde zich hierover
niet ongerust te maken, want het dier had wel
eens een enkelen keer vaker de gewoonte weg
te blijven, of een anderen kant uit te gaan, en
dan pas later thuis te komen. Maar de brieven
waren van veel belang en daarom besloot hij
een volgenden ochtend opnieuw op pad te gaan
en denzelfden weg opnieuw af te leggen om te
trachten het verlorene terug te vinden. Het kon
zijn, dat hij onderweg zijn zakdoek gebruikt
had en de papieren toen uit zijn zak gevallen
waren. Voor hij zich ter ruste begaf riep en
floot hij nog eens in de duisternis om zijn hond,
doch deze kwam niet opdagen.
Des ochtends toog hij op weg en ontdekte
toen, nadat hij vier mijlen geloopen had, zijn
hond; het dier zat naast een pakje brieven
en hield hierbij de wacht. Den ganschen nacht,
ruim zestien uren lang, had het trouwe dier
deze plaats niet veriaten!
Een andere New-foundlander bezat, even
als de meeste van zijn soort, een edelmoedi-
gen aard. Dikwijls werd hij op straat aange
blaft en ook wel eens aangevallen door kleine
nijdige keffertjes, maar meestal nam hij er geen
notitie van, achtte het niet de moeite waard
terug te grommen of hen weg te jagen.
Op zekeren dag was echter een van die
kleine aanvallers zoo lastig en brutaal, dat hij
den grooten hond die immers blijkbaar toch
niets terug deed in een van zijn achterpoo-
ten beet.
Nu, zooiets kon de New-foundlander zich
toch niet laten welgevallen. Hij keerde zich om
en greep den kleinen rakker die dadelijk
jankend op de vlucht wou gaan beet en
pakte hem in het nekvel. Toen droeg hij hem
naar den waterkant, liet hem een oogenblik
tusschen lucht en water zweven en plomp,
liet hem toen in de gracht vallen.
Het dier tot straf te dooden, dat was echter
niet zijn plan. Hij keek toe, totdat hij vond dat
het keffertje genoeg gestraft was. Toen sprong
hij zelf ook in 't water, pakte het beet, en bracht
het weer veilig aan land.
Het gebeurde eens dat een New-foundlander
en een dog op een brug zoo hevig aan het
vechten waren, dat zij tezamen naar omlaag
in het water duikelden. De kanten waren steil,
alleen een eind verderop was de oever glooi
end, zoodat zij daar aan wal konden gaan. Nu,
voor den New-foundlander was dit geen be
zwaar, hij zwom met flinke slagen een eind
door het water, totdat hij aan land kon komen.
Toen hij op den oever stond, zag hij, dat de
dog getracht fiad hem na te zwemmen, doch
dit blijkbaar niet goed kon en al spartelend op