Een Geschenk TWEEDE BLAD JAC. VAN SCHOUWEN „Bloeniendaalsch Weekblad" Zaterdag 20 Januari '23. hoe klein ook, zal steeds op prijs worden gesteld wanneer het een voorwerp van goeden smaak is. Dergelijke voorwer= pen vindt U in ruime keuze bij 15 GROOTE HOUTSTRAAT 15 No. 3. BERICHT AAN ONZE ABONNE'S. Evenals vorig jaar, hebben wij ook 'dit jaar het plan onze abonne's een kunstavond aan te bieden. Wie daartoe uit te noodigen, om een werkelijken kunstavond te hebben? Wij hebben gemeend, dat het echtpaar HolmanWish ons die zekerheid gaf. Velen onzer abonné's zullen vragen, wie is Holman, en wie is mevr. Holman—Wish en wat doen zijv. Deze vraag is niet geheel' onge rechtvaardigd', want zij mogen zich nog niet evenals het echtpaar SpeenhoffPrins, Pi- suisse, in een algemeene bekendheid verheugen, hoewel' wij overtuigd zijn dat dit een kwestie van tijd is, daar hun werk, dat wij een>ige malen hebben kunnen bewonderen, ons de zekerheid geeft dat wij ntog veel van hen mo gen verwachten. Ook het groote succes elders van het artis tieke echtpaar, b.v. in 'Hilversum waar zij reeds eenige malen hebben opgetreden voor de Vereeni'giing tot Bevordering van Vreemdelin genverkeer in hotel Couvin en Hof van Hol land, eni waarvan wij de meest gunstige beoor- deelingen hebben gelezen, deed' ons tot die uit- nood'iging besluiten. Is nu de vergelijking van 'den heer en mevr. Holman'Wish met 't echtpaar Speenhoff Prins of Louis DavidsMargie juist. Niet geheel. In de eerste plaats is Holman conférencier en een leuk en beschaafd conférencier. Zijn anec- doten kunnen door ieder worden aangehoord. Het verdere van z'n repertoire is ernst en luim in liedjes en monologen, waaronder van Dirk Witte, Pdsuisse en ook eenige eigen gemaakte. En 'in dezen arbeid mag hij met een Clinge Doorenbosch of een Dirk Witte worden verge leken. Zijn dictie is keurig. Naast Hollandsche liedjes zingt hij Fransche, Duitsche en Engel- sche liedjes. De grondige kennis van de moder ne zaken, verkregen door studie en verblijf in 't buitenland, maakt hem dit mogelijk. Zijn vrouw, Engelsche van geboorte, zingt hoofd zakelijk Engelsche liedjes. Haar artistieken aan leg, haar warm gevoel voor de kunst, haar aardig stemmetje maken haar tot een eerste ranigs artiste, die zeker niet zal nalaten een zekere bekendheid bij 't publiek te verwerven. Haar vierjarig verblijf in Bolland hieeft zij benut om Hollandsch te leeren en zij zingt dan ook Hollandsche liedjes. De gebrekkige uitspraak van, 't Hollandsch verhoogt soms het effect en heeft zijn bijzon dere bekoring. De accompagnateur Jio van Beest, een uit stekend musicus, hoopt eenige piano-solo's te geven. Wij twijfelen niet aan het succes van dezen avond. Als vermioedelijken datum kunnen wij opgeven 1 Februari a.s. De definitieve rege ling zal in' ons volgend nummer worden bekend gemaakt. De Uitgevers. ONTVANGEN BOEKEN. De Wijsheid der Mieren, door Prof. Dr. F. J. J. Buijtendijk. Uitgave van J. M. Meulenhoff, te Amsterdam. Het is geen toeval, dat Prof. Buijtendijk, als rr^dtto boven zijn eerste hoofdstuk van dit boek de bekende uitspraak van den fijnen ge leerde, Helmholtz, plaatste, dat de taak der wetenschap is: de „künstlerische Auseinander- setzung der Tatsachen". Wie niet het voorrecht van persoonlijken om gang met dezen geeerde kent, behoeft slechts één zijner werken door te bladeren om onmid dellijk te constateeren, dat hij te doen heeft met een kunstzinnig philosoof en niet met 'n een zijdig geleerde. Niemand is zoozeer als Prof. Buytendijk door drongen van den zin der woorden van Plato, dat verwondering den drang tot wetenschap vormt. Verwondering is niet alleen drang tot kunst d""h ook tot wetenschap en beide hebben dan ook een en dezelfde stuwkracht achter zich. Al naar de mensch meer gevoelig of ver standelijk ontwikkeld is zal hem die drang, de verwondering, tot kunst- of wetenschappelijke uitingen leiden. Onze gedachten zijn producten van gevoel en verstand en er is geen uiting van den menschelijken geest denkbaar, waaraan een dezer beide factoren geen deel heeft. De exacte geleerde, d'ie het axioma, 2X2 4, gaat beturen, beeft, wil hij dit met vrucht, dus met levendigen geest doen, dezelfde be langstelling, dezelfde verwondering van noode ais de kunstenaar, die door het vallen der boombladeren in den herfst geinspireerd wordt. Niet ongestraft kan een kunstenaar nalaten zijn verstand te ontwikkelen naar de mate waarin zijn gevoel zich verfijnt, doch nog ver der verdwaalt de man van wetenschap en vooral de philosoof, die zich geheel en uitslui tend betrouwt op de ontwikkeling van zijn ver stand. Zijn eenzijdigheid leidt hem tot onwijs- Keerigheid. De grootste geesten zijn die, waarin een krachtig gevoel en verstand ais een antagonis me, elkander beheerschen. Ik denk zoo aan een kracbtigen motor met een krachtig rem- en stuurapparaat. Niet alleen een te eenzijdig ontwikkeld ge- voelsmensch, doch evenzeer een eenzijdig ont wikkeld wetenschappelijk mensch is onklaar voor het leven en ik zou wel eens de meening van Prof. Buytendijk willen hooren over mijn veronderstelling dat het z.g.n. „onderbewuste", waaraan zooveel geheimzinnigs toegeschreven wordt, ten slotte te verstaan is als een even wichtstoestand tusschen ons gevoel en ons ver stand. Ik zou tientallen van feiten kunnen opnoemen, die voor deze hypothese pleiten. Wij zeggen dat wij iets intuïtief weten, dat wij iets intuïtief begrijpen, dat we intuïtief iets goed gedaan hebben en bedoelen dan meestal, dat „intuïtief" beter is dan berekend en dat is volkomen juist. Indien ge er op let, kunt ge dagelijks ervaren, dat ge half-afgeleid dingen doet, die ge met uw volle aandacht niet na kunt doen, üe staat met iemand te praten en werpt een lucifer in de richting van een voorwerp, dat op grooten afstand gelegen is. Juist doordat uwe berekening, (afgeleid als ge zijt door het gesprek) getemperd, of anders gezegd even wichtig met uw gevoel, (uw verlangen om het voorwerp te raken) versmolten is, treft ge tot uw eigen verbazing precies. Ge probeert het tien maal achtereen met uw volle aandacht over te doen, doch zonder resultaat. Een man, die een lastig probleem had op te lossen, slaagde daarin eerst toen hij een sigaar opgestoken had. Deze sigaar was het middel om zijn te sterk aangewend verstand af te leiden en de gevoelsfactor te versterken, door het streelend genot van de rook. Iedereen heeft toch wel eens ervaren, dat hij dagen lang te vergeefs naar een oplossing gezocht heeft met volle aandacht en dat die oplossing plotseling opduikt, wanneer hij ge dachteloos zijn handen staat te wasschen of een dergelijke bezigheid verricht, die zijn aandacht wel afleidt, doch niet geheel in beslag neemt. Naar mijn meening bestaat er geen „bewust zijn en onderbewustzijn" naast elkaar, doch wel een minder ol meerder evenwicht tusschen de factoren, die den toestand van bewustzijn tot product hebben, namelijk gevoel en ver stand. Doch laat mij terugkeeren tot het werkje van Prof. Buytendijk. Niet van hetgeen Prof B. over de mieren zegt, wil ik iets overnemen, doch van het eerste hoofdstuk dat een inleiding vormt en wel juist daarvan, om den lezer, die het boek wil gaan lezen, te laten zien, wat hij van de behandeling van het onderwerp verwachten mag. Het Onzienlijke in het Zienlijke. Eine künstlerische Ausein- andersetzung der Tatsachen, H. Helmholtz. Er was een tijd, toen de wetenschap der natuur voor hare weinige beoefenaars de in- nerlijkontroerende waarde bezat van eene le vende en leven wekkende macht, die eene al- geheele overgave van den geheelen mensch verlangde, zoo volledig, zoo volkomen, zoo van ganscher ziele, als alleen geëvenaard wordt door de overgave van den kunstenaar aan zijne muze en overtroffen door het zich verliezen van den geioovige in zijnen God. Er was een tijd, toen eene wetenschappe lijke waarheid niet eene dwaling van het heden werd genoemd, maar een meerder kennen van het wezen der dingen werd geacht, van het onzchtbare, van het onveranderlijke in het veranderlijke, van het eeuwige in het tijdelijke. Alleen een dergelijke overtuiging kon den on derzoeker den bezielenden ijver geven en hem een sober leven aan zijne studie gewijd doen verkiezen boven de weelde, die zijne ver standelijke gaven hem in handel of nijverheid konden geven. Ook in later tijd, ook thans is de voort gang aan dergelijke persoonlijkheden gebon den, die even zeldzaam zijn als weleer, moge ook het aantal hoogescholen en de daaraan ver bonden en door haar gevormde geleerden in nog zulk een groote getale zijn toegenomen. Het schijnt zelfs alsof, naar mate dit aantal toeneemt, de denkers zeldzamer worden, die zich geroepen gevoelen een „künstlerische Auseinandersetzung der Tatsachen" te schep pen. Ten deele is dit verschijnsel zeer ver klaarbaar. De verbijsterende ontwikkeling, vooral in technischen, zin, van de natuurwe tenschap in de tweede helft der vorige eeuw opende zulk een onmetelijk terrein van moge lijke experimenten, dat eene voordurende ar- beidsverdeeling noodzakelijk werd en ieder onderzoeker in het kennis nemen van de ge constateerde feiten reeds schier eene levens taak vond. Op het terrein van de biologie, de leer van het leven, kwam hierbij nog een zeer belang rijk verschijnsel, dat 'in de laatste decennïen toenemend, thans tot een kritieken toestand in deze wetenschap heeft gevoerd. Niet alleen is het aantal feiten tot eene ontzagwekkende massa aangegroeid, maar bovendien begint elke leidende gedachte omtrent de levensverschijn- selen meer en meer te ontbreken, terwijl de heerschende principes ondeugdelijk bleken te zijn. De terugvoering der levensverschijnselen tot schei- en natuurkundige processen scheen in de orgaanphysiologie met eénig succes be kroond, van het leven der organismen bleek alleen datgene mechanisch verstaanbaar, wat niet of niet meer eene levensuiting was. Bouw en functie, ontstaan en vergaan van pant en dier schenen door het genie van Dar win tot eene natuurlijke verklaring te zijn ge bracht. Maar ook deze zoo eenvoudig schij nende ordening der feiten heeft tot eene te leurstelling geleid en wij staan, zooals von Uexküll opmerkt, aan den vooravond van een wetenschappelijk bankroet, waarvan de gevol gen nog niet te overzien zijn. Het Darwinisme is uit de rij der wetenschappelijke theorïen te schrappen. Toch zullen bij het groote publiek de dogma's van deze, tot eene soort religie aangegroeide leer nog jarenlang voor klinken de munt opgenomen worden. Wij zullen naar eene geheel nieuwe orien teering in de wetenschap van het leven moe ten zoeken, naar een harmonischen verklarings grond voor het enorme feitenmateriaal. Deze groote, nieuwe, openbarende en vruchtbare gedachte zal moeten komen: Wat is het we zenlijke van het leven, wat is de geest in de raderen, het onzienlijke in het zienlijke, de geheime kracht, die elk organisme doet groeien en bloeien naar zijnen aard? Wie dit geheim zal pogen te ontsluieren, zal voor alles ge grepen moet zijn door het wonder van het leven. Drang tot wetenschap is de verwonde ring, leerde reeds Plato. En verwonderd zal de mensch zijn, die met ontroering het leven beschouwt, dat hem eiken dag in plant en dier in schier oneindige weelde van vormen omringt; verwonderd over het ontkiemen van het zaad dat hij zaait, over het ontluiken der bloemen, over het rijpen der vrucht, over het dier, dat zijn voedsel zoekt, over den zang der vogels, over het nietig insect. Verwonderd za de mensch zijn, die zich bewust is ook zelt dat leven te dragen, welks verklaring hij zoekt. Het mieren,leven. vertoont een aantal dier ver schijnselen, die den waarnemer zulk eene aan grijpende verwondering kunnen schenken, dat hem het levensraadsel geen rust meer laat en wie weet, of dit niet juist den ongeschoolde in zijne onbevangenheid eene primaire directe visie geeft, die voor de officiëele wetenschap en voor het geluk der menschheid van de grootste beteekenis kan zijn. Een blik op de historie leert immers, dat uit het nadenken over de levensverschijnselen niet alleen alle wijsgeeren hunne argumenten hebben ge put, maar tevens dat elke wereldbeschouwing steeds ten sterkste bekrachtigd of bestreden werd door de interpretatie der feiten uit de levende natuur. Zoowel de leer van Aristoteles als die van Leibnitz vond steun in de waar neming der bonte verscheidenheid en der eigen spontane werkdadigheid der organismen. Het oude materialisme dankte zijn laatste opleven aan de (physiologische) onderzoekin gen des nieuweren tijds, onder meer aan die der hersenfuncties. Maar juist deze zefde ver schijnselen op andere wijze tot eene kunstvolle eenheid versmolten, zijn ook de empirische grondslag voor een ander uiterste, de wereld beschouwing van het psychisch-monisme. Denkers van jalle tijden, die eenen geeste lijken achtergrond der dingen aannamen, wezen steeds op de harmonie en doelmatigheid der levende natuur. Schopenhauer's „Wille", von Hartmann's „Unbewuste" en Bergson's „Elan vital", de hoeksteenen van hun systemen, zijn begrippen, welke ontstaan zijn uit het denkend beschouwen van de verschijnselen des levens. De biologische feiten behooren dus tot de grond slagen van alle hypothesen, welke op den mensch naar verstand' en hart beslag hebben gelegd, welke zijn gedragslijn hebben bepaald, zijn oordeel en zijne waardeering zoowel als zijn moreele normen. Het leven der mieren vereenigt in zich den schoonsten en den hoogsten harmonischen sa menhang, dien de levende natuur vertoont. Geen wonder, dat van af de grijze oudheid juist deze zichtbare verschijnselen de uitdrukt king werden geacht van onzichtbare krachten en wetten, die, hier ten duidelijkste geopen baard, overal waar leven is, hunne werkzaam heden ontvouwen. Wees niet reeds Salomo op de wijsheid der mieren en wel op het zeer bijzondere van hunne wijsheid, namelijk om zonder overste, ambtman noch heerscher hun brood te bereiden in den zomer en hun spijs te vergaderen in den oogst? Hier scheen de wijsheid, waarvan de geheele natuur getuigde, ten duidelijkste zich te openbaren. Scheen het niet aan zoovele anderen in de oudheid' en later tijd, alsof in de mieren een redelijk ge drag, een verstandig handelen optrad, zooals dit alleen bij den mensch aanwezig is. Er zou dan eenzelfde aard van psychische verschijnselen bij dier en mensch bestaan en de mieren zouden getuigen, dat de mensch door zijn verstand zich niet verhief boven de dierenwereld' en zelfs in veie opzichten daarbij achterstond. Maar ook de moderne wetenschap, met name de mechanistische levensbeschouwing, vond in de verschijnselen van het mierenleven een toets voor zijn consequente doordenkbaarheid, om, zooias wij later gelegenheid zullen hebben na der uiteen te zetten, daarbij te toonen tot welk een volkomen mislukking ook hier het materialisme voeren moest. Wil een schematische en eenvoudige bespre king van het mierenleven iets meer zijn dan eene poging om een grooten kring lezers een aantal merkwaardige feiten mede te deelen, zooals popularisatie van wetenschap helaas! meestal wordt opgevat, dan dient echter voor alles de innerlijke overtuiging gewekt, dat er meer is in de natuur, dan wat door onze zin tuigen kan waargenomen worden, dat het leven meer is dan eene verzameling stof. Alleen wanneer men van het bestaan der onzienlijke dingen in de zienlijke innerlijk doordrongen is, kan verwacht worden, d'at uit deze diep- schokkende overtuiging de poging voortvloeit om tot een nieuw verklaringsbeginsel van de levende natuur te geraken. Het is namelijk een ontstellend, hoewel ten deele verklaarbaar ver schijnsel, dat' hoewel ailerwege de neiging be staat de onmogelijkheid van, 'nmechanische ver klaring der levensverschijnselen in de vakwe tenschap te erkennen, toch deze de grondslag blijft van het gedachtenleven van den erperi- mentator. Het aanvaarden van onzienlijke, niet materiëele factoren als het wezen van het leven wordt als een mysterieuse hypothese ontweken en verwezen naar het terrein van de meta- physica, van het dichterlijk voelen en van de religie. En de weinigen, die eene poging waag den, om tot eene nieuwe levensverkaring te geraken, kwamen niet veel verder dan tot het vaststellen van de onhoudbaarheid der oudere hypothesen en tot het opsommen van negatieve kenmerken van het wezenlijke van het leven. Dit is echter niet datgene, wat eene weten schappelijke natuurverklaring moet zijn, en juist de verlaten theoriën, zooals materialisme enDarwinisme, kunnen ons steeds als toonbeel den d'ienen, hoe eene wetenschappelijke hypo these met weinig veronderstellingen vele feiten tot eene harmonische verklaring moet kunnen brengen. Misschien kan hft hier gezegde nog met een voorbeeld verduidelijkt worden. Reeds sind's Aristoteles heeft men een ziel of entelechie aan genomen, die in elk dier of in elke plant de oorzaak was van alle vitale' verrichtingen. Hans Driesch heeft nu in een lange reeks ge schriften aangetoond, dat de factor, die oor zaak moest worden geacht van de ontwikke ling van een organisme uit het ei, van de er felijkheid enz. geen physicochemische factor kon zijn, geen uitgebreidheid kon hebben, niet energetisch werkte enz. Dus louter negatieve kenmerken. Dit z.g. neo-vitalisme van Driesch is dan ook niet alleen met weinig geestdrift ontvangen, maar heeft ook tot weinig nieuwe onderzoekingen geprikkeld, terwijl van het be kende slechts een deel en dan nog alleen in zijne grootste algemeenheid kon worden ver klaard. Het bijzondere, in plant en dier zich manifesteerend'e, wetmatige bleef volkomen on-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1923 | | pagina 5