ÏE Abr. MEIJER Licht Bestelwagentje Fa. LANSDORP SCHULD SCHOOLKOUSEN TRUIEN voor SCHOOL en SPORT Merk Franpon Het zuinigste in gebruik, loopt 1 liter benzine op 15 kilometer, 1 liter olie op 700 kilometer Geheel compleet met 5 Michelin - Wielen Bloemendaalschew. 6-8, Bloemendaal gelaten om eventueel tot stichting van een school over te gaan, want in art. 73 staat woordelijk: „Bij eene aanvrage tot het „ontvangen van de voor de stichting van een schoolgebouw „benoodigde gelden of tot stichting van een schoolgebouw enz.". Nu wil spreker nog opmerken dat die principieele kwestie, waar van de nota van B. en W. in het bijzonder gewaagt, juist door B. en W. niet gescheiden is van de rest en merkwaardig is ook dat volgens mededeeling van den heer de Waal Malefijt B. en W. inderdaad het bestek enz. reeds in handen hebben gehad. De eerste aanvrage is teruggestuurd omdat er iets niet in orde was. Nu vraagt spreker zich af waarom de door hem opgesomde onjuistheden in de stukken gebleven zijn. Het is te begrijpen dat B. en W. niet zóó met de Wetten op de hoogte zijn dat zij een en ander uit elkander kunnen houden, echter men mag toch zeker wel aannemen dat zij voldoende hulp heb ben ten raadhuize. Een van de Wethouders verontschuldigt zich daar hij bij de behandeling juist met vacantie was en de andere Wethouder heeft pas zitting genomen als zoodanig, maar men moet toch ten raadhuize in staat zijn de Wet juist te interpreteeren. Men moet nu een beslissing nemen, daar anders automatisch de goedkeuring morgen in werking treedt. De aanvrage in onaannemelijk omdat op verschillende dingen vooruitgeloopen wordt. Derhalve blijft er voor den Raad niets anders over dan de aanvrage af te wijzen. Spreker heeft eens nagegaan welke toepassing in zoo'n geval de Wet zal hebben. Als de Raad dit afwijst en tegelijkertijd zich bereid verklaart tot nieuw overleg, dan kan men nog eens zien wat de beste oplossing is. Het is n.l. bij Kon. Besluit van 16 December 1921 No. 39 uitgemaakt dat de weigering van medewerking door den Raad alleen dan aanwezig is, wanneer die weigering onvoor waardelijk geschiedt, zoodat, wanneer de Raad maar verklaart tot nieuw overleg bereid te zijn, er van geen absolute weigering sprake is. Het opnieuw te plegen overleg zou dan tot resultaat moeten hebben, dat het schoolbestuur zijn aanvrage wijzigt conform art. 73, daar de Wet aan den Raad de keuze laat om óf gelden óf een gebouw ter beschikking te stellen en in de aan vrage daarop niet geprejudiceerd mag worden en evenmin bij voorbaat de plaats mag worden aangewezen waar het school gebouw zou moeten komen. Indien zulks gewenscht wordt zal spreker gaarne het overeenkomstig zijne uiteenzetting te nemen besluit concipieeren. De VOORZITTER verzoekt den heer Otto het naar zijn oor deel te nemen besluit dan even op schrift te stellen. De heer VAN KESSEL vraagt of de gedachtengang van den heer Otto een Wet van Meden en Perzen is. Ook andere leden van den Raad zullen hunne meening naar voren willen bren gen. Met het ontwerp-besiuit van den heer Otto is men een beetje voorbarig. Hij wil gaarne erkennen dat hij minder goed bekend is met de Lager Onderwijswet dan den heer Otto, maar als men na het opnieuw plegen van overleg wel medewerking wil verleenen, kan men dan niet evengoed op deze aanvrage gunstig beschikken zoo men zich nog niet verbindt het school gebouw te stichten op het landgoed „Dennenheuvel". Er zal toch niet gebouwd kunnen worden dan nadat opnieuw overleg is gepleegd en de plannen zijn goedgekeurd. De heer Otto heeft beweerd dat het bestuur van het St. Jozefsgesticht zich blijk baar voorstelt op „Dennenheuvel" een groot complex van R.K. instellingen te stichten, maar dat bestuur als zoodanig heeft er niets mede te maken. Dat men daar een kerkhof wil aanleg gen ligt voor de hand, doch is een zuiver parochiale zaak, en het klooster gaat ook geheel buiten het schoolbestuur om. Dat heeft de heer Otto dus verkeerd voorgesteld. De overgelegde stukken voldoen aan de desbetreffende wetsbepalingen. Wat bereikt men er mede als men zegt dat de kinderen de nieuwe school zuilen bezoeken. Als het zoover is en de ouders doen hun verklaring niet gestand, dan is er geen enkel wetsartikel dat de ouders dwingen kan hunne kinderen naar zoo'n nieuwe school te sturen. Het is best mogelijk dat Pastoor Willenborg in December 1922 een brief geschreven heeft in dien zin dat hij voorloopig in Bloemendaal nog geen R.K. school noodig acht, maar waarom zou men aan het oordeel van Pastoor Willenborg meer waarde hechten dan aan het oordeel van het schoolbe stuur? Wanneer men een voorstel om hals wil brengen, dan is het gemakkelijk genoeg om er iets op te vinden. De heer LAAN acht het ondoenlijk om de rede van den heer Otto, die ongeveer drie kwartier aan het woord is geweest, even uitvoerig te beantwoorden. Hij gelooft dat de heer Otto abuis is waar hij zegt dat omtrent de plaats van vestiging niet gepre- judicieerd mag worden, want art. 2 van het Kon. Besluit van 31 December 1920 Stbl. 953 zegt juist „Indien gelden worden „aangevraagd voor de stichting van een nieuwe school, bevat „zij tevens een aanduiding van de plaats in de gemeente, waar „het bestuur der instelling of Yereeniging de school wenscht „te vestigen". Dat behoeft ook naar spreker's meening nog geen reden te zijn om juist op die plaats de school te doen verrijzen. Indien de Raad besluit de gelden beschikbaar te stellen dan zal zeer zeker het schoolbestuur nader in overleg moeten tre den met het gemeentebestuur. De heer Laan is het met den heer Otto eens dat het schoolbestuur zijn aanvrage anders had moeten inkleeden, maar de menschen zijn nu eenmaal niet allemaal zoo perfect op de hoogte met de Wet en B. en W. noch de Raad is geroepen om spijkers op laag water te zoeken. Hoe wel hij dus met den heer Otto gelooft dat men op grond van die enkele informaliteiten het verzoek voorwaardelijk zou kun nen afwijzen, lijkt het hem toch beter dien weg niet in te slaan. Men kan nog nader overwegen of het misschien wensche- lijk is de school op een andere plaats te vestigen. Spreker ver onderstelt dat men wel tot de slotsom zal komen dat de school op „Dennenheuvel" het best op haar plaats staat, in aanmer king nemende dat daar op dat landgoed ook nog 50 a 60 kin deren van de Spaarne-stichting worden ondergebracht. De heer Laan acht het juist gezien om de school zoo te maken dat die ook in de toekomst voldoende ruimte biedt voor de leerlingen die zich mochten aanmelden. De eerste aanvrage werd terug gezonden en bij de tweede aanvrage werden de stukken in orde bevonden. Spreker gelooft dat B. en W. de zaak vrij correct behandeld hebben. De heer SCHULZ kan in vele opzichten medegaan met het geen door den heer Otto in het midden is gebracht, maar hij voelt wel dat die schoolbouw toch niet tegen te houden is, al is ook hij het met den heer Otto eens dat de Raad niet ver plicht is mede te werken. Maar evenmin is men verplicht de zaak tegen te werken, al voldoet die aanvrage niet heelemaal aan de eischen die de Wet stelt. De bedoeling is duidelijk genoeg. Echter, hij heeft er ook bezwaar tegen om een besluit te nemen als dat wat B. en W. aan den Raad voorleggen, omdat hij zich nog niet dusdanig wil verbinden tot medewerking. Nu is door den heer v. Kessel een oplossing aan de hand gedaan. Een andere vraag is of niet door een kleine toevoeging het gemeen tebestuur zich alle bevoegdheid kan voorbehouden b.v. door in het besluit op te nemen: „alhoewel de aanvrage in sommige „opzichten vooruitloopt, medewerking te verleenen voor den „bouw van een R.K. lagere school en te zijner tijd rekening te „houden met de wenschen van het schoolbestuur". Op deze wijze wordt aan de geopperde bezwaren voldoende tegemoet gekomen en men maakt het toch mogelijk een besluit te nemen, want hij acht het niet wenschelijk, ook met het oog op de samenwerking welke tot op heden altijd uitstekend is geweest, de zaak zonder ernstige reden op te houden. De heer VAN NEDERHASSELT wil er nog eens de aan dacht op vestigen dat het ingevolge het Kon. Besluit van 31 December 1923 No. 953 zelfs verplichtend is de plaats van ves tiging aan te duiden, de aanvrage zou niet volledig zijn als het er niet bij stond. De stukken voldoen volkomen aan de eischen die de Wet stelt. De heer NUYENS moet bekennen dat deze kwestie boven zijn verstand gaat, maar hij heeft er zoo in het algemeen toch wel een oordeel over kunnen vormen. Hij had in den beginne al gedacht dat de heer Otto die schoolbouw wilde tegengaan en in die meening is hij gesterkt door de woorden van den heer Schulz alsook door de uitdrukking „spijkers op laag water zoeken" van den heer Laan. Hij had niet den moed dat zoo direct te zeggen, maar om de zaak zoo zuiver mogelijk te hou den is het goed daar even op te wijzen. Hij kan zich volkomen vereenigen met het voorstel van B. en W. De heer HOGENBIRK heeft met veel aandacht naar den heer Otto geluisterd en het wil hem voorkomen dat er in diens betoog veel waars is gelegen. Het is naar spreker's meening niet de bedoeling de puntjes dusdanig op de i te zetten. Het gaat nu alleen om een principieele beslissing. Hij vindt het vrij logisch dat men daar op het landgoed „Dennenheuvel" voor nemens is een school te stichten, want in die omgeving hebben vele R.K. ingezetenen hun woonplaats. Van het beschikbaar stellen van eenige lokalen der openbare school kan toch niets komen. Hij kan ook niet goedkeuren een besluit waarin staat „de gevraagde gelden beschikbaar te stellen", want dat gaat hem te ver. Laat men eenvoudig spreken van „medewerking te verleenen", dat is z.i. voldoende. De heer OTTO wil even opmerken dat de wijziging die de heer van Kessel beoogde niet wel mogelijk is, omdat in de considerans de aanvrage slechts aangehaald wordt. Uit de woorden van de heeren Nuyens en v. Kessel maakt hij op dat men bij hem veronderstelt pogingen om het voorstel om hals te brengen. Uit de woorden van den heer Laan heeft hij die veronderstelling niet begrepen (de heer Laan geeft dat toe), dus blijft die aantijging geheel voor rekening van den heer Nuyens. Spreker is van meening dat wanneer er ouders zijn die om des gewetenswille voor hunne kinderen bijzonder onderwijs verlangen, het gemeentebestuur aan dat verlangen gehoor dient te geven. Het gaat er maar om of de behoefte bestaat, zoo ja, dan komt in de tweede plaats op welke wijze men gehoor zal geven aan dat kenbaar gemaakte verlangen. Wat de uitvoering betreft is zeer veel in handen gelaten van B. en W. Het spreekt vanzelf dat zoo'n schoolbestuur wenschen heeft, maar als de mogelijkheid bestaat op billijker wijze aan het verlangen van ouders te voldoen en aan gedane wenschen tegemoet te komen, dan dient men dat als gemeentebestuur ernstig te overwegen en daarom zou spreker er gaarne van overtuigd worden dat het aanhangige plan voor de gemeente het meest gewenscht is. Die overtuiging heeft hij nog niet. De heer PRINSENBERG kan wel de verzekering geven dat het de voordeeligste manier is, zooals men voornemens is te doen. De heer OTTO zegt dat B. en W. dat moeten beoordeelen. Het gaat nu om de toepassing van art. 75 en de zeer moeilijke vraag blijft hoe in deze te handelen. Was er nog niets anders dan de aanvrage van het schoolbestuur dan was de vraag zeer eenvoudig, maar er heeft reeds een en ander plaats gehad. Wat is er geschied en waartoe heeft men zich verbonden. Men vergete niet dat het schoolbestuur slechts kennis geeft van zijn besluit tot stichting van een schoolgebouw op „Dennenheuvel". Zóó gaat het toch niet. Het schoolbestuur heeft niet te beslui ten tot stichting van een school met geld van de gemeente, daar gaat het bij spreker om. Het is niet juist om hier te zeggen dat de school er toch komt, daarop moet men niet preju dicieeren, want het is misschien heel goed mogelijk de school te Overveen te ontruimen en beschikbaar te stellen. De heer PRINSENBERG: dus elke dag een processie naar Overveen. De heer OTTO zegt dat er ook vele kinderen van Overveen te Bloemendaal school gaan en de kinderen uit Aerdenhout moeten allen naar Haarlem, dat is zoo verschrikkelijk niet. Wel licht bestaat de mogelijkheid nog wel de kinderen uit Bloemen daal onder te brengen in de St. Aloysiusschool te Overveen. Mogelijk is te Bloemendaal nog andere grond verkrijgbaar die voor schoolbouw in aanmerking komt en voor de gemeente voordeeliger is. Voor hem doet zich in de eerste plaats de vraag voor: „op welke wijze kan de gemeente het voordeeligst vol- „doen aan het verlangen om gelegenheid te geven tot bijzonder „R.K. onderwijs" en het antwoord op die vraag houdt geen verband met de omstandigheid dat betrokkenen het misschien minder aangenaam vinden als het gemeentebestuur anders doet dan zij wenschen. Om al deze redenen acht spreker nader overleg gewenscht en dan moet men beginnen deze aanvrage af te wijzen, want willigt men die in, dan zit men vast aan alles wat die aanvrage inhoudt. De Wethouders meenen wel dat dit niet zoo is, maar er is geen twijfel mogelijk. Het raadsbesluit is zoo gesteld dat men aan handen en voeten vast zit. Ieder die wel eens wat met de toepassing van wetsartikelen te maken heeft zal dat direct toegeven. In het besluit wordt zelfs de aanvraag (waarin staat dat het schoolbestuur besloten heeft een schoolgebouw te stichten op „Dennenheuvel") aangehaald Fa. G. W. v. SCHMIT Zn. GR. HOUTSTRAAT 16 TELEFOON 476 „Eigen breiwerk" zuiver wol van 3 jaar f 1.50 tot 14 jaar 2.90 eahter niet verwezenlijkt. In-stede dat andere landen zouden volgen., waardoor de concur rentie gemakkelijker zou zijn vol te houder- zijn de moeilijkheden voor de productie ver groot eni is het voor onze industrie bijna on mogelijk gewordien aan de concurrentie met heb buitenland -het hoofd te bieden. En-momen teel is het voor ons land niet doenlijk voor het buitenland te werken. Bij een beschouwing van de verlenging van den arbeidstijd mag men deze feiten niet uit het oog verliezen. Hoe noodig otf het is te wa ken voor de rechten van den arbeider, mag toch nooit vergeten worden dat er hooger be langen zijn, n.1. die der gemeenschap. Wanneer door de behartiging van de belan gen van een of van bepaalde groepen de ge meenschapsbelangen zouden wonden aangetast, zal geen weldenkend menseh die behartiging verder durven doorzetten, ©oven groepsbe langen staan nu eenmaal de belangen van allen als leden der gemeenschap en die belangen mogen niet genegeerd worden. De kwestie, thans aan de orde, is dan ook een ernstige en mag maar niet met een demagogisch ge baar worden opgelost. In de imotiveering ivoor de verlenging van den arbeidstijd komen vooral naar voren de on gunstige voorwaarden waaronder de me taal-industrie ten onzent moet pro- duceeren,. Wanneer deze motiveering juist is en waarom zouden wij twijifelen aan de eerlijkheid en oprechtheid van een ambtenaar, die in 't verleden zooveel gedaan heeft om. de positie van de arbeiders door gunstige arbeids voorwaarden te verbeteren? dan kan toch maar niet zonder meer gesproken worden van een aanval op den achturenjdag. Dan moet, hoe pijnlijk of deze teleurstelling voor de arbeiders ook is en hoe moeilijk ook te dragen, de zaak objectief en los van alle politieke motlieven worden bezien. Want de groote vraag is: kan Nederland de aohturendag de werkweek van vijf-en-veertig uren handhaven, of zijn er omstandigheden, als gevolg van wereldgebeur tenissen, die tot een ingrijpen noodzaken? Die vraag is niet zoo gemakkelijk te be antwoorden. Want de beantwoording daarvan houdt nauw verband met de wereldproductie en met de vraag op de wereldmarkt. Het is hier het materi-eeie, -de levensvoorwaarden voor de wereldhuishoudin-g, die den doorslag geven. Een eerste vraag is: waaraan heeft Europa hit meeste behoefte om te kunnen bestaan? Van de verschillende behoeften, die Europa noodig heeft om het hoofd bo.ven water te hou den, zijn er twee, die vooral op den voor grond treden, n.l. de landbouw en de ijzer- en staalproducten. De voortbrenging van beide is. het kan niet ontkend worden, als gevolg van den grooten oorlog, ernstig! achteruitgegaan Zoowel de beoefening ,van den landbouw a-.s de ijzer- en staalvoorzieming laten te wenschen over. De vernietiging van tvele staalfabrieken, het dooven van tal van hoog-ovens door ge brek aan cokes, maken dat Europa niet in staat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1923 | | pagina 6