r Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Bloemendaal, Overveen, Aerdenhout, Vogelenzang, Jan Gijzenvaart en Santpoort FOTOGRAFISCH ATELIER „RIGHE" HAARLEM ABR. MEIJER VREES. £k Uitgave van de Vereenigde Drukkerijen, Bloemendaal. Kantoor voor Redactie en Administratie: De Genestetweg 23. - Tel. 22003- Groote Houtstraat 169, Telef. 3472 Fotografische Kunstinrichting l. s. GR. HOUTSTRAAT 16 DAMES VESTEN 4.50 ONDERBLOUSES 3. ONDERJURKEN 4. BEÏ1AN6EM mm tMWM 17e JAARGANG ZATERDAG 3 NOVEMBER BLOEHENDAALSCI WEEKBLAD Abonnement: Voor een half jaar 1.75 Advertentiën: 15 cent per regel, bij afname van 500 regels of meer korting. Vraag en aanbod, huur en verhuur, koop en verkoop, van 1 tot 10 regels 1.elke regel meer 10 cent. Tusscben den tekst of op een bepaalde plaats speciaal tarief. Dit nummer bestaat uit twee bladen. Rijkdom bestaat niet in het bezit van schat ten, maar in het gebtuik dat men er van maakt. Napoleon I. LIEFDE. Liefde is d' eenige kracht, die de ziel naar boven draagt tot de sfeer van het eeuwige leven van zelf; zij bevleugelt ook t' laagste streven: daarom wil ik haar boven alles loven. Als ontgoochling en twijfel ons ontrooven geloof, dat de menschheid eens omhoog zal zweven, laat ons dan 't wonder der liefde beleven één oogwenk maar: wij zullen weer gelooven. Al het moeitevolle inwendig schouwen en heel de spanning van de zielskrachten verwerven zwaar, wat Liefde spelend wint; daarom moet men op haar uitvloeiing bouwen het nieuwe rijk, en de taak der gedachte is, dat - zij alle poorten open vindt, HEN'R. ROLAND HOLST— v/d SCHALK. NADRUK VERBODEN. Mijn aandacht werd gevestigd op een rijmpje: Een mensch lijdt dikwijls 't meest Door 't lijden dat hij vreest En dat nooit op komt dagen. Dat heeft hij meer te dragen Dan God te dragen geeft. Het leed dat is, drukt niet zoo zwaar Als vrees voor allerlei gevaar. En komt het eens in huis Dan helpt God altijd mee En geeft dan kracht naar kruis. Dit rijmpje geeft een algemeen men- schelijke ervaring weer. De vrees is een machtige factor in 't leven en in verreweg de meeste gevallen blijkt deze vrees steeds weer voorbarig. Juist de dingen die men vreest, gebeuren nooit, en de dingen die men niet vreest, gebeuren. Ook in dit opzicht spot het leven met alle berekening. Vrees is wel een van de geweldigste drijfveeren in 't menschenbestaan. Het is één van de beide groote krachten, die tot daden dringen. Liefde is de po sitieve kracht, vrees de negatieve. De liefde, de begeerte, het verlangen, ze trekken aan; ze bewegen tot in bezit nemen; ze blazen de trompet bij den aanval en de bestorming. De vrees is de afstootende kracht; zij drijft tot ver dediging en vlucht. Zij doet in daad en onthouding van daden de ziel op zich zelf terugtrekken; zij noopt tot onthou ding, maar ook tot de waanzinnige drift der paniek. Liefde is listig; ook de vrees is het; 'liefde vermomt, zich; ook de vrees neemt gestalten aan om zich te verbergen. Het is bij elementaire hartstochten als liefde en vrees kenmerkend, hoe weinig zij zich aan -de rede storen. Ze zijn niet alleen onredelijk, maar drui- schen vaak tegen alle rede in. Men zegt wel, dat de liefde blind is, maar even blind is de vrees. Het rijmpje zegt het al: de vrees, die den mensch 't meest doet lijden, mist allen verstande lijken grondslag. Merkwaardig, voor welke spookbeelden de menschen vree zen en hoe onbevreesd zij zich gedra gen tegenover werkelijk gevaar. Vaak weten wij 't zelf wel, hoe on gegrond onze vrees is. We iaten ons van haar ongegrondheid overtuigen; wij overtuigen onszelf. En toch blijven wij bevreesd. We kunnen er niets aan doen, Ondergeteekende heeft de eer zijn geachte cliëntele er op attent te maken (om teleurstelling te voorkomen) zich nu reeds voor de a.s. St. NICOLAAS te laten fotografeeren. Hoogachtend, FOTOGRAFISCH ATELIER „RICHE" zeggen wij; het is sterker dan onze wil en ons verstand. Het is er mee als met de liefde. Waarom koesteren wij gene genheid voor een bepaald persoon? Met ons verstand onzen hartstocht be- redeneerend, komen wij tot de slotsom, dat het voorwerp onzer genegenheid niets lieftalliger, niets edeler, niets be ter is dan ieder ander. Ons verstand waarschuwt ons misschien tegen onze liefde, die schadelijk en gevaarlijk kan zijn. Onze wil richt zich er op, onze liefde uit te roeien, te overwinnen. Het geeft niet, onze onredelijke gevoelens zijn sterker dan elk betoog en elk plan. Zoo is het ook met de vrees. Ik heb een zee-officier gekend; een kerngezond, moedig man, die de felste stormen onaangedaan trotseerde en die bij een expeditie in de binnenlanden als een ferm krijgsman zijn leven liet. Deze man sidderde, wanneer hij langs een hoog gebouw of door een poort onder een toren moest loopen. Hij kon de ge dachte niet van zich afzetten, dat die steenmassa zou neerploffen en hem verpletteren. Ik heb een groven boeren kinkel gekend, die met een dekstier tezamen in een bootje van hoeve tot hoeve dreef. Deze onversaagde stieren- leider was bang voor een waterrat. Maar waartoe voorbeelden gegeven; ieder weet er uit zijn eigen omgeving genoeg. Ieder koestert zijn eigen vrees, die hij niet gaarne aan iemand ter we reld zou opbiechten. Wij dienen de vrees te beschouwen, en dus ook te behandelen, onafhanke lijk van het voorwerp of de gebeurtenis, die wij vreezen. Gewoonlijk staat zij daarmee in een onevenredige verhou ding; vaak zelfs slechts in verwijderd verband. Haar in haar eigenlijke wezen bloot te leggen, blijft aan de kundigsten onder de zielsontleders voorbehouden. En zelfs zij tasten nog dikwijls in 't duister. Er is in de vrees veel overgeërfd uit de oudste tijden der menschheid. Erf- herinneringen aan gevaren, die eenmaal werkelijkheid zijn geweest, maar sinds lang hun beteekenis verloren, spoken rond in de diepste domeinen van het menschelijk bewustzijn. En wij, met al onze verlichting en modernen over moed, zijn aan deze oermenschelijke in beeldingen overgeleverd! Juist de ongegronde vrees voor ver schijnselen, die niet bestaan; de voor barige vrees voor gebeurtenissen, die nimmer komen, veroorzaakt het >on- draaglijkst lijden, Zij is het onvrucht baarst; vrees voor werkelijk gevaar kan nog tot nuttige maatregelen leiden. Zij is het moeilijkst te bestrijden; het ver stand heeft geen vat op haar. Vrees voor ingebeeld gevaar kan zoo kwellen, dat de lijder de komst van het gevreesde onheil als 'een verademing voelt. Als eenmaal de donder losbarst, is het drukkendste geleden. Het eenigste, wat wij tegen deze al gemeen® kwaal kunnen beproeven, is ons voortdurend in te prenten, dat de vrees voor het gevaar nog niet het ge vaar zelf is en ons de ervaring ten nut te te maken, dat in het onberekenbare leven de wind altijd uit een anderen hoek waait dan wij verwachten. Ver trouwen op den grond van dat leven, dat altijd wijzer is dan wijzelf, is de beste medicijn. C. ONTVANGENBOEKEN. Gerbrand Adriaensz. Bredero; Bloemlezing uit zijn gedichten, uitgezocht door en met een inleiding voorzien van Dr. J. B, Schepers. Uit gave van J. M. Meulenhoff, te Amsterdam. Het lezen van Dr. Schepers' inleiding tot deze bloemlezing is een genot: levendig en in dich terlijke bewoordingen beschrijft hij het korte leven van den poëet, uit onze gouden eeuw, die op drie-en-dertigjarigen leeftijd reeds was „uitgebrand tot assche". Hoe zien wij onder de belichting van den inleider de contrasteerende .«genschappen, zinnelijkheid en vroomheid, dezen hartstochtelijken mensch, Bredero, heen en weer slingeren tusschen hoop en teleurstel ling, genot en berouw, levensovermoed en ver langen naar het eeuwige, onvergankelijke. Zoo kunnen wij begrijpen, hoe de dichter met den krachtigen, vitalen kop, waarin de vrouwe lijk teere oogen, beurtelings zijn „Amoureus Liedt" en zijn „Aendachtigh Liedt" schiep. Het is de vraag of de echte vereerders der klassieken, waarmede Bredero, ten huize van Roemer Visscher, in aanraking kwam, wel een invloed ten goede op den dichter gehad hebben. Gedichten, waarin het rijm een zekere virtuosi teit lijkt te moeten bewijzen, kunnen mij veel minder bekoren dan die, waarin de dichter zoo slordigweg voor zich heenpraat. Welk een klaar heid van visie bereikt Bredero bijvoorbeeld in de ongekunstelde „Klucht van de koe", wan neer hij den gauwdief laat blikken naar de zich uitbreidende stad Amsterdam en hij hem laat zeggen: „Hoe vreemt loopt dese dijck, wat seylt hier mennige schuyt, Hoe vaeren dese witte-broots Keyeren met heur Jachten uyt, Hoe heerlijck doet hem de stad op, met al die nieuwe huysen! Dit hiele landt, hoor ick, wert gehouwen met dycken en met sluysen; 't Is wonder, niet waer? hoe fraey sietmen de Zuyerkerk, Met die witte steenen tooren; 't is wel een treflyck werck! Hoe flickert de Son met weer-lichtend geschimmer Op die verglaasde daken en op dat nuw getimmer!" Nog één gedicht neem ik over uit het werk van dezen in ons land eigenlijk te weinig be kenden dichter: Liedt Het Zonnetje steeckt zijn hoofjen op En bestraalt der Bergen top. Met zijn lichjens: Wat gezichjes, Wat verschietjes vert en flaeuw Dommelter tusschen 't graeuw en 't blaeuw. 't Vochtighe boompje blinckt verciert, 't Vrolijck vinckje tiereliert Op zijn tackjes, wilt en mackjes En weer strackjes op een aar Hippeltet met zijn wederpaar. d'Hemelen werden meer begroet Van die Diertjes kleyn en zoet, Als van menschen die maer wenschen Na het aerts en 't helsche goet, Datmen hier toch al laten moet. Hemeltjes 1) wijs en wel geleert, Meer met reden gestoffeert, Als de lieden die 't gebieden Van een Werelt noch verdriet: Sy hebben u vernoeghen niet. ZUIVER WOL in verschillende kleuren wit wol 25 wit wol 00 1) krekeltjes, 2) liefkoozingswoord voor schaapjes. 3) terwijl hij slaapt. 4) nijverder. OVERVEEN TELEFOON 956 't Herdertje met zijn woeligh Vee Schrolt op 't volckje van de Stee, Daar zijn Knaapjes 2) van zijn Schaapjes In zijn slaapjes 3) zacht en stil, Willich vol doen haers He -en wil. Menscheltjes, God gheeft elck zijn deel, Maar elck doet zijn best om veel Te vergaren; dan 't bewaren Voor de Jaren is een kunst, Dankt de Gooden van haar gunst. Gheen dingetjes zijn zoo slecht, zoo teer, Of zij gheven ons een leer, Wilt maar mercken op de wercken Van de Goden wonderbaar; Niet en vindy zonder haar. O redelijcke Beesjes dwaas, Het onvernuftich Vee, helaas! Is veel nyver 4) en veel styver In den yver tot Gods lof Als de mensch van 't beste stof. Eindelijk geef ik het woord aan den inleider, die zijn inleiding als volgt besluit: „Zijn leven was geweest een zich uitleven in velerlei richting. Hij nam in zich op zijn Amster dam in z'n druk bewegelik gedoe en gaf dat weer in lied en blijspel; hij beeldde daarin uit, wat er omging in de mensen. Hij had voor-hem- te-hoge vrouwen lief, waardoor wel, de kunst, maar niet zijn levensgeluk gebaat werd; hij droomde zich graag weg in een romantiese vor sten- en ridderwereld, wanneer die wereld, waarin hij steeds de mindere was van vereerde jonkvrouwen, hem benauwde; hij spatte uit de band, als zijn kamerke hem ie eng was en hij Öf naar de woning der liefste móést, of naar de gezelligheid der kameraden, die op zijn von kende geest wachtten. Dan keerde hij weer terug tot de werkzaamheid van zijn „kluysken" waar hij afgezonderd van de huisgenoten in sonnetten zijn liefste uitbeeldde, of haar lof en zijn verdriet bij de luit bezong, zijn tooneelstukken schreef en voor de uitgave gereed maakte. Een druk leven. En ten slotte kwam die stemming voor goed over hem die de grondtoon van dat huis was en die ook vroeger hem meer dan eens tot peinzen had gebracht de godsdienstige en het verlangen van de vroeg ten doode opgeschre-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1923 | | pagina 1