Fragmenten.
opgesteld, dat gedaan heeft op een buitengewoon correcte en
juiste wijze. Spreker heeft groote waardeering voor dat werk;
hij weet maar al te goed hoe moeilijk het is om iemand's bedoe
ling zoo juist weer te geven. Wat hij nu verder zegt moet in
geen enkel opzicht beschouwd worden als een aanmerking op
de notulen. Het is natuurlijk niet mogelijk de discussies in den
Raad geheel woordelijk weer te geven. Spreker kan ook geen
bepaalde fouten aanwijzen, maar toch staan er wel dingen in
het verslag die hij niet geheel voor zijn verantwoording zou
willen nemen, omdat het hem soms wil voorkomen dat een en
ander eenigszins anders is gezegd. De oorzaak daarvan is mis
schien gelegen in het feit, dat de Voorzitter in de gelukkige
omstandigheid verkeert de notulen van tevoren te kunnen in
zien, wat de raadsleden niet kunnen. Spreker vraagt of het in
den vervolge niet mogelijk zou zijn ook de raadsleden in de
gelegenheid te stellen hunne op- en aanmerkingen te maken op
de notulen voordat ze den Raad ter vaststelling worden aange
boden. De Raadsleden zouden dan binnen enkele dagen het
verslag, voorzien van eventueele noodig bevonden correcties,
moeten terugzenden, en die dit verzuimt kan dan geacht wor
den accoord te gaan met de redactie. Er kan naar zijn meening
geen bezwaar tegen bestaan om voortaan aldus te handelen.
De VOORZITTER zegt dat B. W. het gaarne in overweging
zullen nemen.
De heer OTTO vindt dat uitstekend. Op pag. 182, regel 19,
staat: „niet de bedoeling enz." Dat woordje „niet" moet z.i.
vervallen.
De heer HOGENBIRK had dat ook willen zeggen.
De notulen van 4 September 1923 en 10 September 1923
worden daarop met inachtneming van de opmerking van den
heer Otto vastgesteld zooals die in druk verschenen zijn.
De heer KREMER deelt mede dat de ambtenaar Krimp zich
te zijnen huize heeft vervoegd met een afschrift van een ge
deelte der notulen van 20 September 1923 en terecht heeft
deze zich beklaagd over de woorden van spreker, zooals die
in de notulen zijn opgenomen, waar het gaat over die brand
stof fenkwestie. Zijn bedoeling wordt in dat verslag geheel ver
keerd weergegeven en met dat voorbeeld voor oogen zou hij
het verzoek van den heer Otto met aandrang willen ondersteu
nen.
II. VASTSTELLING VERORDENING TOT REGELING
VAN DEN RECHTSTOESTAND VAN DE AMBTENAREN IN
DIENST DER GEMEENTE BLOEMEND AAL.
De VOORZITTER zegt dat het ambtenaarsreglement, dat
den Raadsleden heeft bereikt, het resultaat is van de besprekin
gen in de Commissie voor het Georganiseerd Overleg, terwijl
bij het ontwerpen van het reglement verwerkt is het concept
van de indertijd ingestelde raadscommissie, waarin zitting
hadden de heeren Hogenbirk, van Kessel en Noorman. Als dit
reglement eenmaal van kracht is geworden dan stelt spreker
zich ook niet voor dat het volmaakte is bereikt, doch men is
dan al een heel eind in de goede richting. De practijk zal nog
wel leeren welke bepalingen eventueel nog wijziging of aanvul
ling behoeven. Het is zoowel voor het gemeentebestuur als
voor het personeel van belang dat een dergelijk reglement tot
stand komt, alle partijen weten dan waar zij zich aan te houden
hebben. Het is als het ware de grondwet der ambtenaren, als
een uitvloeisel waarvan de organieke wetten, in dit geval de
verschillende instructies, dienen te worden vastgesteld door
den Raad, Burgemeester en Wethouders en den Burgemeester.
Er zijn amendementen op het reglement ingediend, die spreker-
bij de desbetreffende artikelen zou willen behandelen.
De heer OTTO geeft in overweging eerst gelegenheid te
geven tot het maken van algemeene opmerkingen over het
karakter en den geest van het reglement.
De heer NUYENS is zelf ook gemeente-ambtenaar en het
spreekt dus vanzelf dat hij met buitengewone belangstelling
heeft kennis genomen van dit reglement. Hij heeft de over
tuiging dat het stuk in zijn geheel goed in elkander zit en dat
het zeer zeker aannemelijk is zoowel voor het gemeentebestuur
als voor de ambtenaren. Wel is er reeds een wetsontwerp tot
regeling van de rechtspositie der ambtenaren in gereedheid
gekomen, maar dat neemt niet weg dat op het oogenblik nog
niets geregeld is en daarom juicht spreker het toe dat men
desondanks thans dit reglement aan de orde stelt. Ook spreker
heeft er nog enkele wijzigingen in willen brengen, vervat in de
amendementen die hij met de heeren van Kessel en Prinsenberg
heeft ingediend. Hij acht het juist gezien om het reglement
zoo volledig mogelijk samen te stellen, daardoor toch weet
ieder waar hij aan toe is en men is gewaarborgd tegen willekeur.
Spreker hoopt dat de Raad zich op een breed standpunt zal
stellen en het reglement hedenmiddag zal vaststellen.
De heer BLANKE VOORT vindt het op heden niet een gun
stig moment om met zoo'n ambtenaarsreglement te komen. De
gemeente zit diep in de schuld en de loonen zijn verbazend
hoog.
De VOORZITTER: dat heeft met de zaak niets te maken.
De heer BLANKE VOORT: dat heeft er in zooverre mee te
maken, dat het reglement nu weer nieuwe lasten op de schou
ders der gemeente legt en waar een politieagent b.v., iemand
zonder eenige vakkennis, reeds met 50.per week naar
huis gaat
De VOORZITTER: de politieagenten hebben wel degelijk
vakkennis.
De heer BLANKEVOORT: nu ja, dat krijgen zij hier mis
schien in en door den dienst.
De VOORZITTER zegt dat de politieagenten hier bijna alle
maal het politiediploma hebben.
De heer OTTO merkt op dat de discussies zich nu al dadelijk
gaan bewegen over belangrijke detailpunten. Ook naar zijn
meening moet dit reglement worden bekeken in verband met
de bestaande verhoudingen onder de ambtenaren dezer ge
meente. Spreker is een principieel voorstander van een behoor
lijk reglement en hij meent, dat het een lacune is, dat de Wet
tot regeling van de rechtspositie der ambtenaren nog niet in
het leven is geroepen. Het is waar dat in de rechtspositie van
de ambtenaren onzekerheid bestaat, wat hier echter niet zoo
sterk gevoeld zal worden, omdat degenen die boven de ambtena
ren zijn gesteld in de praktijk wel zullen goedmaken wat even
tueel in een reglement niet is vastgelegd. Tegen het ontwerp
dat in behandeling wordt gebracht heeft spreker overwe
gende bezwaren. Zijn eerste bezwaar is dat het reglement veel
te uitgebreid is, het is een geschrift van 12 hoofdstukken en
70 artikelen, dat bijna alles regelt wat er in een ambtenaars-
leven kan voorvallen en dat acht hij een groote fout. De Voor
zitter heeft zooeven naar spreker's hart gesproken, toen hij
zeide dat dit reglement te vergelijken was met de Grondwet.
Zoo moest het inderdaad zijn, maar zoo is het niet. De Grondwet
geeft de groote lijnen aan en dan komen de organieke wetten
die alles nader regelen, welnu, ook het ambtenaarsreglement
moet enkel de groote lijnen aangeven en de instructies moeten
het aanvullen. Dit reglement deed spreker denken aan een
bekend feit, n.l. dit: als schilders moeite hebben met hun stof,
dan martelen zij in den regel zoo met hun kleuren dat zij het
schilderij tenslotte hebben doodgeverfd, het is dan onbruikbaar
doordat het te uitvoerig is gemaakt. Een sprekend voorbeeld
geeft art. 50 of 51, waarin sprake is van straffen en van de
wijze waarop die straffen moeten worden gegeven, zooals be
risping of schorsing. Veronderstel nu dat een van de Wethou
ders op een bureau komt en iets ziet wat niet door den beugel
kan. Hij zal den ambtenaar die iets onbehoorlijks doet dan een
berisping geven, maar dat gaat zóó niet, want dan zegt de amb
tenaar: „als het uw voornemen is mij een berisping toe te
dienen, dan .dient U, volgens art. 51 van het reglement, dat
eerst schriftelijk mede te deelen en dan met redenen omkleed"
en met de toevoeging, dat het de vraag is of en wanneer aan dit
voornemen gevolg zal worden gegeven. „Vooraf", zegt de amb
tenaar verder, „zal men mij in de gelegenheid moeten stellen
mij mondeling of schriftelijk te verantwoorden en zal ik over
wegen mij door anderen te doen bijstaan". De Wethouder kan
in zoo'n geval moeil'ijk anders doen dan afdruipen en de zaak
laten rusten.
De heer SCHULZ zegt dat het voorbeeld van den heer Otto
niet opgaat. Een mondelinge terechtwijzing valt buiten het
kader van het reglement. Hij verwijst naar art. 48, 2e lid.
De heer OTTO wil ook wel de schorsing tot voorbeeld nemen.
Veronderstel dan eens dat een ambtenaar betrapt wordt op een
ernstig feit, wat noodzakelijk maakt dat zoo iemand op staan-
den voet wordt weggejaagd, dan kan dat niet, want dan moet
de Wethouder beginnen den ambtenaar te berichten dat hij
voornemens is hem te doen schorsen. De ambtenaar heeft dan
eerst nog een paar weken tijd en komt daarna met eenige
bestuursleden zijner organisatie den Wethouder ter verant
woording roepen, die dan verplicht is met de heeren te confe-
reeren. Laat men aannemen dat dan wordt uitgemaakt dat het
inderdaad een ernstig feit is geweest, welnu, dan wordt de
schorsing uitgesproken. De ambtenaar wendt zich dan tot het
scheidsgerecht en wederom moet de Wethouder voor de heeren
verschijnen. Natuurlijk gaat er langen tijd mede heen en intus-
schen blijft de ambtenaar zijn functie waarnemen, waardoor
hij wellicht in staat is allerlei bezwarende dingen te vernietigen.
Het scheidsgerecht zal de zaak misschien nog nader willen
onderzoeken en zoo blijft men in het onzekere verkeeren en
blijft zoo'n wantoestand bestaan, alleen omdat men alles tot
in het minutieuze geregeld heeft. Men heeft alles tot in de klein
ste kleinigheden willen regelen. Juist dat heeft ook tot de ellen
de gevoerd, waarin de Nederlandsche Staat thans verkeert. Men
heeft de groote feut begaan om alles en nog wat wettelijk te
regelen en het gevolg daarvan is dat de financieele toestand
van het land hopeloos is en dat men snakt naar mannen die de
zaak weer in goede banen zullen leiden, doch zulke mannen
vindt men niet, men staat er machteloos tegenover. Nu mag
men zeggen dat het een prachtige regeling is, maar zoo'n prach
tige regeling moet men in Bloemendaal niet hebben. Spreker's
tweede bezwaar is dat die regeling veel te kostbaar wordt. Het
kost geld als de eene ambtenaar den anderen vervangt, de ge
meente betaalt als een ambtenaar zelf zijn verplichtingen voor
geneeskundige hulp niet kan betalen, en zoo zijn er tal van be
palingen die groote kosten met zich brengen. Het Rijk gaat
daar ook onder gebukt. Als een ambtenaar gaat trouwen dan
moet hij n.b. 7 dagen verlof hebben boven zijn gewone vacantie.
Spreker kan zich indenken dat iemand die trouwen gaat eenige
dagen vacantie wil hebben, maar een ambtenaar krijgt toch elk
jaar zijn vacantie. Nu is het in het reglement zoo geregeld, dat
hij extra-verlof moet hebben. Dit moest uitzondering zijn. Als
een ambtenaar trouwen gaat en hij heeft zijn verlof al gehad
en hij weet aan te toonen dat door omstandigheden zijn huwe
lijk niet kon samenvallen met zijn vacantie, dan krijgt hij na
tuurlijk eenige dagen extra verlof. Maar wat eigenlijk een uit
zondering moest zijn wordt regel, als het reglement aldus wordt
aangenomen. Het vergoeden van geneeskundige hulp en ver-
pleegkosten is ook te bar. Een dokter zal natuurlijk rekening
houden met de geldmiddelen van zijne patiënten, maar als deze
regeling van kracht geworden is, wat zal hem dan weerhouden
om alles voor te schrijven wat zelfs mogelijk wenschelijk is,
b.v. een rustkuur in het buitenland. Het gevolg van deze rege
ling is dat de gemeente dat betalen moet, maar al weder, wat
mooi is als uitzondering wil men hier als regel toepassen. Om
al deze redenen deugt dat ambtenarenreglement niet. Bloemen
daal heeft een goede salarisregeling, waarvoor in een rijke ge
meente als Bloemendaal veel te zeggen is, maar laat men er nu
niet een kostbare regeling als de onderwerpelijke aan toevoe
gen. Daar het niet mogelijk is dit reglement door amendemen
ten in het goede spoor te Liden, geeft spreker den Raad in
overweging het te verwerpen. Men kan dan een zeer beknopte
regeling maken van 10 a 15 artikelen, welke de groote lijnen
aangeeft, en laat men dan de Rijksregeling eerst eens af
wachten.
De VOORZITTER zegt dat het in behandeling genomen
reglement een product van jarenlange studie is en dat de Raad
zelve herhaaldelijk heeft aangedrongen op behandeling. Het is
daarom eerder te laat dan te vroeg.
De heer KREMER had ook juist willen zeggen, dat het
reglement 3 a 4 jaren geleden misschien alleszins te verdedigen
was. Echter, de tijden zijn intusschen zoo veranderd, dat het
ook naar zijne meening niet raadzaam is een dergelijke regeling
in behandeling te nemen.
De heer SCHULZ wil direct toegeven dat deze regeling niet
in alle opzichten volmaakt is, maar merkt hierbij op dat dit
ontwerp gereed is gekomen na uitvoerig overleg tusschen beide
partijen, het Gemeentebestuur als werkgever en de ambtena
ren als werknemers. Herhaaldelijk is er over vergaderd totdat
EEN NACHT IN TABOGA.
Het volgende is genomen uit een roman van
Rex Beach. Een Millïonnair zonder geld, ver
taald doo-r M. Raidemaker en uitgegeven door
J. M. Meulenhoff te Amsterdam.
De hoofdpersoon, een jongmensch, Kirk ge
naamd, is als begeleider van een gehuwde
vrouw, mevrouw Gortlandts, op een uitstapje
in het stadje Taboga verdwaald geraakt.
Toen zij den- waterkant bereikten, lachten
zij als twee kinderen. Zij gingen door een
steenen poort naar beneden en kwamen uit op
een stijger onder aan den strandmuur. Vóór
hen glinsterde het kalme water van de baai
en duizenden kleine scheepjes vulden de ha
ven. Er waren kustvaarders, stoombarkassen,
zeilbooten, skiffs en kano's. Langs de kust
boven de hoogwaterlijn in de modder lagen
rijen schoeners, van reusachtige boomstammen
gemaakt en in staat een flinke lading te ver
voeren, met hun witte zeilen uitgespreid om
te drogen, als de uitgestrekte vleugels van
rustende zeemeeuwen.
De steiger was stampvol en toen zij ver
schenen, kwamen de leegloopers van alle kan
ten aanlooipen een lastige bende, die in
verschillende dialecten schreeuwden en Kirk
dwongen om flink zijn bagage te verdedigen.
Zij stapten f.n een skiff, werden naar een
stoombootje geroeid en een paar minuten la
ter gleden zij vlug om de lange rots heen,
die de haven bewaakt, met een Nubischen reus
als machinist en een onaangenamen desperado
met een geel gezicht, die op het vóórdek lag.
De plezierreizigers genoten in stilte.
Zelfs al vóórdat zij voor anker lagen, vlogen
tallooze bootjes op hen af en schreeuwden de
roeiers hun toe. Aan den rand van het water
zagen zij een klein dorpje dicht tegen de ber
gen aanliggen, de roode daken met mos be
groeid, de muren door weer en wind ver
schoten tot zacht violet, lichtgrijs en groen in
allerlei tinten. Op de helling lag een vierkant,
witgepleisterd kerkje, terwijl even- buiten het
bereik van het water een grappige kleine pla
za was, trotsch op het bezit van een bouw
vallige fontein, en een ijzeren hek, vergaan
door den zouten aanslag. De achtergrond van
dit alles was een wondermooie plantenmassa,
die recht omhoog scheen te gaan, terwijl hier
en daar open plekken waren gemaakt voor
ananasteelt. Toen het stoombootje stopte,
scheen het in de lucht te hangen boven, een
prachtigen onderzeeschen tuin en toen de ma
chine eenmaal stil was, verspreidde zich een
slaperige, vredige rust over de haven, niet
verstoord door wielgeratel of gefluit, want
niemand werkt in Taboga en er zijn geen
voertuigen.
„Wat een wonderlijke plaats", zei de jonge
man- ,,'t Is net een droom het kan geen
werkelijkheid zijn!" En toen de roeiers weer
begonnen te roepen, vroeg hij: „Welk bootje
zou ik huren?"
„Neem het jongetje alsjeblieft". Edith riep
een kereltje aan, dat groote moeite had met
een paar riemen, twee keer zoo lang als hij
zelf, waarop de oudere roeiers wegtrokken
met booze blikken en veel gemopper.
„Onze keus heeft deze vriendelijke bandie
ten vertoornd", zei Kirk terwijl hij haar in de
boot hielp. „Wanneer moet de jongen ons
weer komen halen?"
„Om vier uur", antwoordde mevrouw Cort-
landt. „Ik heb met den kapitein afgesproken
om dan klaar te zijn, dus hebben wij den hee-
len dag vóór ons".
Zij gleden over de heldere, ondiepe zee, dap
per voortgeroeid door hun negenjarigen roeier,
ma:r toen de kiel van hun bootje over het
zand schuurde, waren zij nog eenige meters
van de kust af.
,,'t Schijnt dat we verder te voet moeten",
zei Kirk en riep een van de mannen toe, dat
hij het kind moest helpen. Maar de kerel ant
woordde ruw in een of ander onverstaanbaar
dialect.
„Hij zegt, dat hij z ij n passagiers in zijn
armen aan wal brengt", vertaalde Edith.
„Zoo! Zelfs op dit hemelsche eiland bestaat
-oncurrentie. Nu, dat is gemakkelijk genoeg".
Anthony maakte zijn lage schoenen los, schop
te ze uit en stroopte zijn broekspijpen op.
„Laat ik u helpen zonder onzen loods las
tig te vallen".
„O, ik wou ook door .het water loopen",
zei zij afgunstig' toen hij uit het bootje stapte,
„maar er liggen te veel steenen". Zij ging
staan en liet zich door hem optillen. Toen
voelde zij voor 't eerst zijn kracht, terwijl
zij tegen hem aanleunde. Langzaam liep hij
naar de kust toe, terwijl zij in zijn armen lag,
hem om den hals vasthield, en haar zachte
wang even de zijne raakte.
Zijn gezicht gloeide, terwijl hij terugliep
om de pic-nic-mand en zijn schoenen te ha
len. Hij had het eenige gedaan, wat onder
de gegeven, omstandigheden mogelijk was;
toch had het hen beiden verlegen gemaakt.
Er was een gedwongen klank in hun stem
men, toen zij omhoog klommen naar het dorp
en zij vermeden elkaar aan te zien.
Om twaalf uur wilden zij de pic-nicmand
eens onderzoeken. Zij trokken verder den
berg op tot ze aan een helder bee'kje kwa
men en hier gingen zij zitten onder een man
gaboom, zwaar beladen met fruit-
„O! 't Is verrukkelijk!" riep Edith, terwijl