Bloemendaalscheweg' 42, Telefoon No. 22324 DERDE DLAD. Bloemendaalsch Weekblad, 10 Nov. 1923 Officieel Raadsverslag van 4 October 1923. vanaf heden is het kantoor voor Redactie en Administratie: No. 46. Nu kunnen Burgemeester en Wethouders wel zeggen „wij gaan toch onzen gang", maar dat zou toch in strijd zijn met het gemeentebelang, het zou een gespannen verhouding schep pen tusschen den Raad en B- W. B. W. hebben herhaaldelijk verklaard dat het hun koud laat wie de leverantie krijgt, de Raad heeft zich daarop duidelijk uitgesproken en B. W. heb ben er zich bij neergelegd. Nu is het eigenaardige dat de con clusie, zooals die staat in de notulen, wel in overeenstemming is met de huidige houding van B. W. maar niet past op de besprekingen van de vorige raadszitting. De heer LAAN vindt het jammer dat die zaak in den Raad zoo opgeblazen wordt, want de sop is de kool niet waard. Den heer Schulz kan spreker wel zeggen, dat nog niemand in het bezit is van de notulen d.d. 20 September j.l. Op verzoek van den gem.-architect heeft de ambtenaar die met de verzorging der notulen belast is een klein gedeelte uitgewerkt. Nu heeft men er op de afd. Publ. Werken afschriften van gemaakt en die in omloop gebracht. Spreker vindt dat ook niet te pas komen. B. W. zullen niet verzuimen daarover de ambtenaren te onderhouden. Wat die aanbesteding betreft, B. W. hebben in het belang van de gemeente gemeend eene herbesteding te moeten houden. Nu is daar aanmerking op gemaakt, men zegt dat B. W. in overleg hadden moeten treden met de inschrij vers, maar hadden B. W. dat gedaan, dan is spreker er van overtuigd dat er ook aanmerking op gemaakt was, dan zou men zeker gesproken hebben van konkelen met de inschrijvers. Er was geen inschrijving of er kwam een bijkomstige bepaling bij. B. W. hebben de gunning aangehouden, omdat de heer Bornwater inzage had gevraagd van de stukken, want in de vorige raadsvergadering heeft eigenlijk alleen de heer Blanke voort de stukken gezien. De andere raadsleden konden moeilijk een oordeel vellen, want zij wisten toch feitelijk van niets. De heer BLANKE VOORT zegt dat het een feit is dat de Raad besloten heeft de herbesteding nietig te verklaren en daar hadden B. W. zich naar zijne meening aan moeten houden. De heer BORNWATER merkt op dat hij aan dat besluit dan niet zijn stem gegeven heeft. Behalve de heer Blankevoort was er misschien geen raadslid die voldoende op de hoogte was van de zaak. Men kreeg in den Raad een zeer verwarden indruk. Spreker heeft op het gebied van aanbestedingen weinig ervaring, maar toen hij daags na de raadsvergadering de stuk ken ter inzage kreeg, vond hij de handelwijze van B. W. nog zoo gek niet. De heer HOGENBIRK vindt dat men toch wel even had kunnen vragen aan den laagsten inschrijver of hij alles kon leveren uit schacht 2. Had de laagste inschrijver op die vraag bevestigend geantwoord, dan was de zaak uit geweest. Spreker maakt er B. W. geen verwijt van, want hun handelwijze is alleszins begrijpelijk. Het is in de aannemerswereld gewoonte, als er een tweede aanbesteding plaats heeft, dat men zich houdt aan de eerste inschrijving, tenzij de herbesteding een belangrijke verandering brengt. Het wordt unfair geacht als men na de eerste besteding zonder redelijke argumenten ver beneden zijn eigen cijfers gaat. Spreker zou de zaak verder aan het beleid van B. W. willen overlaten. De VOORZITTER zegt dat B. W. de opinie van den Raad nu kennen. De heer BLANKE VOORT merkt op dat de Raad zich in de vorige vergadering al duidelijk had uitgesproken. De heer OTTO wil aannemen dat B. W. aanvankelijk naar hun beste weten hebben gehandeld en zonder er zich heel druk over te maken besloten tot het houden eener herbesteding, maar spreker zou nu wel willen weten welke rol daarin gespeeld is door den ambtenaar Krimp. In de vorige vergadering is van de tafel van B. W. gezegd dat B. W. dat hebben gedaan op advies van den heer Krimp en deze zegt tot spreker dat dit niet het geval is en tot de heeren Blankevoort en Hogenbirk dat hij wel aangeraden heeft eene herbesteding te houden. Als mensch is spreker verplicht te zeggen dat, voor zooverre hij op dien ambtenaar ten onrechte een blaam geworpen heeft, hij zijne woorden terugneemt. Hij zou dat niet kunnen en ook niet mogen gedaan hebben indien hij niet onder den indruk was gekomen van de mededeeling dat de ambtenaar Krimp er een belangrijke rol in gespeeld had. B. W. kunnen nu waar schijnlijk wel inlichtingen geven. De handelwijze van de firma Krul is niet goed te praten, van wat hij ten opzichte van die firma gezegd heeft neemt hij geen woord terug. Wat B. W. nu hebben gedaan of liever nagelaten, dat kan niet door den beugel, want B. W. hebben de besluiten van den Raad uit te voeren. De leverantie is nog steeds niet gegund en de prijzen der brandstoffen zijn intusschen gestegen. Als straks de koude in treedt, dan moet men hier en daar de koude maar doorstaan omdat er geen brandstof is. Dat is dan de schuld van B. W. Spreker zou wel eens willen vernemen waarom B. W. aan den wensch van den Raad geen gevolg hebben gegeven. Men kan zich toch niet beroepen op het feit dat de heer Bornwater de stukken ter inzage heeft gevraagd! De laagste inschrijver de Haas is wel in de vergadering van B. W. geweest, maar over die kolenleverantie heeft men toen met hem met geen enkel woord gesproken. Het heeft den schijn dat B. W. die zaak op zettelijk in de war willen sturen, de uitlatingen van een van de Wethouders bevestigen dat vermoeden. De heer LAAN: wie van de Wethouders heeft zich in dien zin uitgelaten. De heer OTTO: als U, mijnheer Laan, er niets van weet, dan zal het de andere wel moeten zijn. De heer LAAN zegt dat de brandstoffen al lang geleverd zouden zijn, als de heer Otto niet zoo'n schandaal had gemaakt. B. W. waren van meening dat andere raadsleden net zoo goed als de heeren Otto en Blankevoort desgewenscht inzage van de stukken moesten kunnen nemen. Spreker blijft er bij dat de zienswijze van B. W., om eene herbesteding te houden, vol komen juist is geweest. Bij de herbesteding is niet alleen de firma Krul beneden hare cijfers gegaan, maar ook de andere inschrijvers gingen beneden hun eigen inschrijving, de Graaf eveneens. Er is een ontzettend lawaai gemaakt over een zaak die goed behandeld is. De heer SCHULZ is het niet met den heer Laan eens. De Raad heeft in de vorige vergadering uitspraak gedaan. De heer Bornwater heeft alsnog het volste recht om er zijn mee ning over te zeggen, maar dat verandert niets aan het feit, dat de Raad zich in voltallige zitting duidelijk genoeg heeft uitge sproken. De heer Bornwater had op aanhouding kunnen aan dringen, maar dat heeft hij niet gedaan. Zelfs heeft hij geen stemming gevraagd. In hoeverre den ambtenaar Krimp ten onrechte geblameerd is, is een andere kwestie. De heer BLANKEVOORT doet thans alsnog het voorstel om B. W. uit te noodigen ten spoedigste gevolg te geven aan het besluit van den Raad, in'de vorige vergadering genomen. De heer HOGENBIRK geeft in overweging de zaak nu maar over te laten aan het beleid van B. W. Met de wensch van den Raad zal dan wel rekening worden gehouden. Met het voorstel van den heer Hogenbirk gaat de Raad ten slotte accoord. De heer NUYENS maakt B. W. er attent op dat de weg ter hoogte van den hoek VogelenzangschewegGraaf Floris- laan nabij de woning van den heer Ruijgrok bij aanhoudenden regen blank staat, iets, wat met geringe kosten te verhelpen is. De VOORZITTER zal het laten onderzoeken. De heer VAN KESSEL zegt dat in de maand Mei van dit jaar een verzoek is ingediend om afwijking van de Bouwverordening van Mevrouw Smit Blomjous. Op 14 Juni j.l. is het in den Raad geweest en toen is het in handen van B. W. gesteld ter nadere overweging. Intusschen heeft Mevr. Smit-Blomjous niets meer van haar verzoek gehoord, niettegenstaande de Bouwverorde ning bepaalt dat de Raad binnen 30 dagen na het instellen van een beroep een beslissing nemen moet en zijne beslissing slechts eenmaal voor den tijd van 30 dagen kan verdagen bij een met redenen omkleed besluit. Het gemeentebestuur is dus zelf in overtreding. Spreker geeft in overweging dergelijke aanvragen voortaan direct in den Raad te brengen. Het moet dan afgedaan worden overeenkomstig de verordening, want een dergelijke behandeling van zaken geeft den indruk dat het in deze gemeente een slordige boel is. De VOORZITTER zegt dat die zaak bij B. W. in onderzoek is. De heer PRINSENBERG merkt op dat het hier meer gebeurt dat verzoeken aan den Raad zoo lang blijven liggen, dat is iets wat in andere gemeenten niet voorkomt. Spreker vraagt of B. W. nu bereid zijn in den vervolge de stukken die voor den Raad bestemd zijn direct ter kennis van den Raad te brengen. De heer OTTO zou, nu er toch over gesproken wordt, ook wel eens willen weten hoe het eigenlijk staat met de aanvrage van Tit. Men wordt hier van het kastje naar den muur gestuurd en dan hoort men er verder niets meer van. Spreker dringt er op aan eens te onderzoeken wie daaraan eigenlijk schuld heeft. Aan de verordeningen moet het gemeentebestuur in de eerste plaats de hand houden. De heer LAAN weet van de aanvragen die men daar noemt niets af, maar het wil hem toch voorkomen dat het niet altijd mogelijk is binnen 30 dagen een beslissing te nemen op een verzoek. Het is de wensch van den Raad dat zoo'n aanvrage altijd vergezeld gaat van een advies van B. W. en in normale omstandigheden vergadert de Raad eens in de maand. Inder tijd heeft de Raad verzocht tusschentijds geen stukken meer in de portefeuille te doen en 8 a 10 dagen vóór de zitting worden de stukken reeds ter visie gelegd. Zoo kan het voorkomen dat men met den besten wil van de wereld niet eene beslissing kan nemen binnen een maand. In de meeste gevallen is er voor B. W. geen aanleiding om de aanvragen ingevolge de Bouw verordening onder zich te houden. De heer OTTO: nu krijgt de Raad weder de schuld. Men kan toch zeker de stukken die aan den Raad gericht zijn zoo wel in de portefeuille doen. De VOORZITTER: jawel, maar de Raad heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij dat niet meer wil. De heer OTTO zegt dat de Burgemeester zelfs verplicht is de stukken die voor den Raad bestemd zijn terstond, d.w.z. in de eerste vergadering, ter tafel te brengen. De Raad kan zoo'n stuk dan stellen in handen van B. W. om advies, zoo B. W. dat nog niet hebben kunnen overleggen. De Raad moet weten welke stukken nog afgedaan moeten worden. De VOORZITTER vindt het uitstekend, maar de Raad in zijn vroegere samenstelling heeft het anders gewild. De heer SCHULZ zegt dat de Raad vroeger alleen besloten heeft om geen andere stukken in behandeling te nemen dan die in portefeuille waren bij het verzenden van de agenda.. Dat is heel wat anders. Het is geen bezwaar dat de Raad vast kennis neemt van de stukken die na de verzending van de agenda inkomen, integendeel, de raadsleden hebben er recht op. De Raad heeft met dat besluit ook niets anders bedoeld, men wilde niet plotseling geroepen worden om zijn stem te geven aan een punt, waarvan men niets wist. De bedoeling van de heeren Prinsenberg en Otto is ook niet om de stukken die te laat inkomen direct te behandelen, behoudens wellicht bijzondere gevallen, maar zij wenschen dat aan den Raad mededeeling zal worden gedaan van de stukken die achteraf nog ingekomen zijn. Trotsch bedoeld raadsbesluit gebeurt het nu ook nog wel dat stukken in behandeling worden genomen die feitelijk te laat zijn ingediend. De heer OTTO vraagt of B. W. zich nu bereid verklaren alle reeds ingekomen stukken die voor den Raad bestemd zijn ter afdoening in de volgende vergadering voor te dragen en of dan voortaan alle stukken voor den Raad, welke ingezonden worden, bij de raadsstukken komen te liggen. De VOORZITTER zegt dat B. W. aan dit verlangen gaarne willen voldoen. Niets meer te behandelen zijnde, sluit de VOORZITTER de vergadering. SOCIAAL-ECONOMISCHE KRONIEK Door A. lM. VAN SCHENK BRILL. Groepsbelangen Sedert de vroegste tijden heeft de mensch te kampen gehad met wiat men kortweg zou kunnen noemen de toestaansmoeilijkheden. Slaat men de annalen van 's menschen historie op, dan is er bijna geen bladzijde of ge treft iets van die moeilijkheden1 aan. Reeds toen de eerste gemeenschapsgroepen in den nog in embryonalen vorm verkeeren den staat zich gingen vormen, kwamen de be- staansmoeilijkheden reeds naar voren. De volks verhuizingen in den ouden tijd waren feitelijk niets anders dan uitingen wan die bestaans- moeilijkheden; immers gedwongen door ge brek aan voedsel of ongunstige economische levensvoorwaarden, trokken geheele volks stammen langs ongebaande wegen,, zoekend naar 'land1, waar betere bestaansvoorwaar den gevonden1 zouden worden. En niet alleen geheele volken hebben dien bestaansstrijd ge kend en 'dikwijls gestreden „to the bitter end", neen, ook de enkeling kon aan dien strijd niet ontkomen. Het bekende verhaal van Robinson Crusoë geeft ons op uitnemende wijze een be schrijving van de bestaansmoeilijkbeden van den individu. De igroote wijzigingen in toet productieproces in de laatste eeuwen, heb ben die en vooral in de laatste jaren bestaansmoeiHjkheden instede van verzacht, eerder nog verscherpt. De uitvinding van den stoom, de invoering van machines, waardoor een enorme besparing van handenarbeid' ver kregen werd en vrouwen en kinderen de plaatsen' van de mannen konden innemen, zijn mede-oorzaken, dat voor een groot deel de „struggle for life" er niet gemakkelijker op geworden is. Hoewel toch ook erkend moet worden;, dat de invoering der machines an derzijds veel arbeid in het leven 'geroepen heeft. De opvatting dat de machine de oor zaak is van het vergrooten van de bestaans- moeilijk'heden, deelen wij dan ook niet. Door middel van de vakorganisaties is ge tracht de moeilijkheden om het bestaan zoo veel mogelijk te verkleinen. Door die organi saties kon het individu beter voor zijn be langen opkomen en zich betere bestaansvoor waarden scheppen, dan wanneer het alleen stond. Het collectief optreden, waardoor de oude Hollandsche spreuk „Eendracht maakt macht" feitelijk in praktijk gebracht wordt, gaf hem als groep een voordeel dat hij als individu nimmer zou hebben gehad'. 'Eigenaardig is nu in den laatste» tijd het verschijnsel, dat er een zekere splitsing komt in 'de groepeering der organisaties. Werd tot voor korten tijd' meer gestreefd om door krachtige samenwerking van alle groepen, de belangen van een bepaalde groep te beharti gen, thans doet zich het verschijnsel voor, dat groepen zich uit dat collegiale en collec tieve verband losmaken om te trachten door optreden van de groep zelf, zich de ge- wenschte materiëele verbeteringen te verschaf fen. Zoo hebben in de laatste jaren verschil lende groepen van personen zich losgemaakt uit het nationale of politieke verband; waarin zij zich als groep eerst hadden ondergebracht om thans -op eigen kracht de ©ewenscbte ma teriëele verbeteringen te verschaffen. Vooral wordt dit streven' openbaar en wel het sterkst bij de z.g. intellectueelen, d.w.z. bij hen, die instede van met de handen, met hun hoofd het brood verdienen moeten- Dit streven vindt men b.v. ook belichaamd in de predikants- en in de journalisten-orga nisaties. Het moge even vreemd klinken', dat predikanten; wier eigenlijke taak is, de gees telijke behoeften te lenigen, voor eigen mate- rieele belangen gaan zongen, toch is het een feit, dat ook predikanten zich in een orga nisatie vereenigd hebben, om hun materiëele belangen te kunnen dienen. Voor velen zal ■dit een „contradictio in terminis", d.w-z- een tegenstrijdigheid zijn, maar toch is het een feit, dat het zoo is. En men moge er voor of tegen zijn, ook hier ziet men den strijd als .evolg van de be s taan smoeil ijk heden en ook als gevolg van het feit, dat ook de predikant zich 'een plaats in het maatschappelijk: leven wenscht te veroveren, waarop hij rechtens aanspraak heeft. Door velen wordt dit streven, n.l. dat van verschillende groepen om zich door eigen kr;cht en in eigen isolement behoorlijke le vensvoorwaarden te scheppen, gebrandmerkt als groepsbelangen. Oppervlakkig beoordeeld, is er wel eenige grond voor. Immers hebben die groepen zich losgemaakt van het groote geheel om enkel en alleen voor eigen belang te zorgen. De grondslag van de vroegere vakorganisaties, de solidariteit, waardoor alle groepen van arbeiders, ook die der intellec tueelen of hoofdarbeiders, zich gedrongen ge voelden voor de belangen van één bepaalde groep in de bres te springen, is losgelaten en 'vervangen door een- andere, n.l- de solidariteit .voor eigen groep. En de zaak van dit stand punt beschouwend, komt men er toe om te meenen, dat het algemeen belang is losgela ten voor het engere groepsbelang. (Slot volgt).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1923 | | pagina 9