Wijnhandel
TWEEDE BLAD
m
ARTIKELEN
Voor de Kinderen.
77
kken, Sportkousen,
Boord- en Manchet-
'atten voor bretelles,
itc.
Markt 5-7, Haarlem
ten meer!
\TIONA AL"
WER
ffermakerij
Haarlem
fijne Lederwaren
Reparatiën
„Bloemendaaisch Weekblad"
Zaterdag 24 Nov. '23.
Korte Kleverlaan 1, Bl'daalscheweB
I
\m
1
m
.(J* j(f| lL.Jt .-J»
inde aanbieding in
NICOLAAS-CADEAU
adig).
:e artikelen het best kan
eze meening is fout. Wij
eelheden in, goedkooper
topslag verkocht worden,
EDING voor ons hoofd-
rneden elke concurrentie.
onze etalages en ga niet
i bezocht te hebben.
1.90 2.20 [2.50 2.75 2.90
ngeheeren, alle kleuren en
55 90 95 100 en hooger
eepte en Effen dessins,
.50 en hooger
(gevoerd en ongevoerd)
4,75 en hooger; speciale
voor heeren Wielrijders,
Idleder, speciale prijs 5.25
issen, moderne kleuren,
teering vanaf 65 ets. tot
na Kunstzijde, vanaf 2.10
g in
sens, ook voor huiselijk
i en demonstraties geeft
RAAT 25 A, HAARLEM
ïf. No. 1329
No. 48.
Wegens plaatsgebrek is er deze week geen
courant voor jullie. Eén weekje geduld dus.
REDACTIE.
fiet Hoofdbestuur van het Nederlandsche
Roode Kruis verzoekt ons plaatsing van helt
volgende:
Onze vertegen woondltgjeir is uM Berlijn terug.
Hij heeft ovefla|li i-nforimaitiieis Ingewonnen. In
sommige g-edfae'lli'en idter sttaid) is idle toestand
onhoudibaur.
Er -moet geholpen worden. Eten moeten de
menschen hebben, of zij ga-a-n- itie gronde. Het
Hoofdbestuur wil beginnen mat een vijftal keu
kens op te richten, vier in Betnlijn en een in
Essen. Ook Nederlanders zulten in idlie keu
kens van voedsel woridlen voorzien. Voor
f 5.kan één persoon gediurenidia één -maandi
woriden gevoed.
Stuur vijf guldens aan bet Roode Kruis,
■Prinsiess-e-grucht no. 27, idlan Haag en gij doet
eten goed wenk, onder toeitl motto „keukens".
Watl nielt' in idle keukens -gebruikt iwordt, gaat miet
onze -treinen mede en wordt -dloor Nederlanidsche
Comités verideieiLdi.
Heit spobk van den hongefpsnoad -gluurt overal.
ONTVANGEN BOEKEN.
EEN GUNST EN ANDERE VERHALEN
door A. H. van d-er Feen, is de titel van n-o.
21 van Elsevier's Algemeene Bibliotheek (Uit
gevers-Maatschappij „Elsevier" Amsterdam
1923).
Dit boek bevat benevens het verhaal van
„Een Gunst" nog twee andere verhalen, n.l.
Mijnheer de Rector en De laatste Robber.
Uit „Een Gunst" volgen hier een paar kleine
passages.
Arnout van- Saaftinge wierp n-og even een
blik in zijn cel.
Door het hooge matglazen tralievenster
drong een vaalgrauwe schemering van den
schemering van den komenden -dag.
Zijn krib had hij opgeslagen, de dekens ge
vouwen volgens 't voorschrift; de blauwe
handdoek hing ordelijk aan het rek; het vuile
water had hij weggegoten, het waschblik stond
droog uitgeveegd op zijn bank, naast een pot
groene zeep, de onaangeroerde homp brood
en de volle bak troebele koffie.
De cipier naast hem monsterde het vertrek.
„Alles behoorlijk opgeruimd?"
,,'k Geloof het wiel", antwoordde A-rnout,
„mijn kleeren- heb ik daar op de grond gelegd.
Is dat goed?"
De cipier knikte, wat toegeeflijk voor het
biz oudere geval.
„In orde. Kun je morgen- weer aantrekken
en die -andere r-om-mel inleveren. Ga maar mee-
Hierheen".
Hij gooide de celdeur dicht.
Ze liepen in een richting, die Arnout nöoit
gin-g.
Altijd, o-m te luchten of als hij naar de
werkzaal trok, moest hij rechtsom: nu had de
cipier hem naar links gewezen. In de zoldering
van d-e rondloopende cellen-gang brandden
nog de electrische lampjes; het w-as er zwoel
warm; er hing een- wee zoete stank van car
bol en faecaliën. Ineens schoot de cipier hem
voorbij, haalde een- sleutel uit zijn zak en
Telefoon 22145
ROODE BORDEAUX f 1.30 f 6.— p. fl.
WITTE BORDEAUX. „1.90 „5.25
BOURGOGNE WIJNEN 2.5.80
RIJNWIJNEN„1.30-„4.50
ROODE EN WITTE PORT „1.50-„4.30
SHERRY,2.„4.35
MADEIRA2.40 - „4.15
SPAANSCHE WIJNEN 1.20-1.60
ZOETE SP. „1.40-„2.60
CHAMPAGNE. .diverse merken en prijzen
WHISKEY
COGNACf3.60 f9.80 p. fl.
GENEVER en BRANDEW. 3.20
PUNCHSOORTEN. „3.90 en f4.90
LIKEUREN„2.85 V2
BOERENJONGENS „3.10 per liter pot
NEEMT PROEF MET ONZE PRIMA
BISSCHOPWIJN f 1.10 per flesch
draaide daarmee een kruklooze -deur open.
„Hierin".
Arnout trad in een lang recht portaal, dat
aan het eind doodliep tegen een blinden muur.
Links en rechts waren- deuren; ook hier brand
den de electrische lampjes nog.
De cipier, achter hem, trok -de deur van
de cellen-gang toe, sloot hem zorgvuldig en
sprak onderwijl tot Arnout, die onwillekeurig
door was geloopen.
„Kalm an, vader; je kan d'r toch niet uit,
voor ik bij je ben".
Arnout glimlachte, wist g-een -antwoord, hij'
draaide maar even op zijn hielen rond.
Dan kwam de cipier weer naderbij, liep
nog en-kele schreden verder en opende -met
denzelfden sleutel een andere deur, liet Arnout
binnengaan.
Ineens stond deze nu in de vaalgrauwe
klaarte van het daglicht.
Het was een wachtkamer voor het gevan
genispersoneel, waarin hij gebracht was; een
hoog licht vertrek met heldere witte muren;
er st-ond een taf-el in 't midden, er waren
wat n-et-te W-eener stoelen, ook was er een
kastje waar een karaf op stond en een paar
glazen. Aan- een der muren hing een keurige
reclame van een scheepvaart-maatschappij en
■een scheurkalender; 7 Mei, las Arnout; hij
wist het, ook zonder dien kalender.
Aan de tafel zaten twee mannen -op hun
gemak een pijp te rooken.
De tabaksdwalm prikkelde scherp in Arnout's
keel; hij moest er dadelijk van hoes-ten.
„Zoo heeren", sprak de cipier, wat luidruch
tig j-oviaal, „hier is de persoon, die jullie heb
ben moeten".
.jGoeiemorgen", groette een der twee roo
kenden terug, een reusachtige roodharige kerel
met een fr-isch geschoren gezicht, helder
blauwe -oogen en een kortgeknipten rossigen
knevel; de andere, een mager, donker, bijna
zuildlelijk itiy-pe -met nijdige -oogen, knikte -even
k-ort, maar gaf geen geluid.
Ze vestigden bei-den even hun blik op Ar
nout.
„Zoo, is 'm dat", sprak de roode, waarna hij
uit zijn binnenzak wat papieren haald-e, die in
zag en vervolgens hardop las: „Jonkheer Ar
nout Louis Onno van Saaftinge. Geboren te
Middelburg 17 Juni 1893. Klopt dat?"
„Jawel, dat ben ik", antwoordde Arnout,
-doch d-e vraag bleek tot den cipier gericht,
die in een blauw registertje 'keek, wat -hij uit
een zak van zijn uniformjas haalde.
,,'t Wordt i-ou niet gevraagd, vader", sprak
deze en dan tot den rooden man:
„In orde. Gel 193".
„Ja, dat kan ons niet verdommen", lachte de
roode.
„En -dat 's n-ou voor mij 't voornaamste",
schertste de cipier terug. „Nou ik wensch de
heeren de frissche m-orgen!"
„Saluut!" zei ée irocdte;die -anidler k-nilKite weer
zwijgend. Arnout knikte ook nog even, mompel
de iets van:„Morgen" maar de cipier had het
vertrek al verlaten; Arnout ho-ord-e 't klik
kend geluid van -de deur, die van binnen weer
werd afgesloten.
De beide mannen waren inmiddels opgestaan,
d-e zwarte .had post -gevat bij een andere deur;
-de roode trad op Arn-out toe, klopte zijn pijp
op de hand uit, zag Arnout onderzoekend aan.
„Nou, waarde heer, je weet er zeker alles
van, we gaan met z'n drieën op reis?"
Arnout knikte.
„Jawel, 't is me gisteren meegedeeld".
,;Goed. Als je je n-ou precies volgens mijn
aanwijzingen gedraagt, dan gaat dat heel ge
moedereerd in z'n werk en dan merken an
dere menschen- d'r ook geen bliksem van wie
of wat je bent. Dat heb je toch zeker ook lie
ver, wat?"
„Natuurlijk", antwoordde Arnout.
„Precies. Nou, as je d'r dan maar om den
ken wilt, dat ie je nooit verder dan één pas
van -me verwijdert. Gaan we ergens in, in
d-e spoor of in een rijtuig of in een huis, dan
gaat m'n kameraad voorop, daarachter kom
jij en ik kom achter jou. Nooit de eerste of
de laatste willen zijn. Begrepen?"
„Jawel, -diait's h-eeili Idluidlelijk, la-ntwooiridldiei Ar
nout.
„Dat dacht ik ook", zei de ander, die even
zijn broek wat -hooger sjorde en daarbij als
toevallig d-e le-eren holster van zijn revolver
toonde, die aan een riem om zijn middel zat.
Vervolgens, zonder zich om te wenden.
„Veiitlhof, vooruit rn-aarAsjeblieft".
-Dit laatste gold Arnout, die zoo met een
-handgebaar gelast werd Velthof, die de deur
■geopend had, te volgen; -onmiddellijk achter
zich voelde hij d-e zware voetstappen gaan van
-den -roode.
Zoo geëscorteerd betrad hij plotseling het
groote voorplein der gevangen-is- Het was nu
k'l-aar -dag geworden, d-e zon blonk in den-
windwijzer op het torentje van het midden
gebouw.
Hij haalde even diep adem. Hier, a! dadelijk,
was de atmosfeer undiens, een diruk week van
zijn hoofd en borst; hij werd er wat duizelig
van.
Even zag hij in halven cirkel -de gebouwen;
een m-ooii heeremhuis was eir bij met -spiegelrui
ten en een bordes, zeker d-e woning van den
FOTOGRAFISCH ATELIER
TH. SCHOONEBEEK
NIEUWE GRACHT 24 HAARLEM
Directeur, daarnaast kant-oren,'t hospi
taal
-Maar hij had geen tijd het nauwkeurig op
te nemen.
Er stond een rijtuig voor de -deur, waar
hij uitkwam, een gewone huurv-igilante met een
ongunstig type van een koetsier en een schon
kig paard.
't Stelde hem even fel teleur. Veel li-ever
had hij geloopen, tersluiks -g-eboeM dietsnoodis,
als hij maar weer eens -even in 't gewone
alledagleven van -de straat had kunnen- zijn.
Doch vlak voor hem was -de rug van Velt
hof; hij zag diens witte platte ooren, het
sliulk-e zwarte, h-aiar, diat wal punitiig uitliep in
den- nek, waar een verbleekt lidteeken dwars
-doorheen streepte.
Arnout volgde, zag nog even -den nieuwsgie
rigen blik van den koetsier op zich gevestigd,
dan stapte hij in.
„Morgen meneer van Tol", hoorde hij de
koetsier tot zijn rooden bewaker zeggen.
„iZoo Piet, jongen; lust ie ze nog?" schertste
■deze, doch zonder het antwoord af te wachten,
nam .hij den ander even terzijde, fluisterde hem
wat toe.
jBegr-epen", zei d-e koetsier.
Van- Tol nam nu ook plaaitls In het rijtuig
tegenover Arnout, die vooruit reed, met Velt
hof naast zich.
Ze reden.
Arnout keeik naar -buiten; d-e koetsier zat nog
niet op den bok, leidd-e het paard stapvoets
aan den teugel naar -den hoofdingang.
V-oor -de gesloten poort hield hij stil.
De portier trad uit zijn huis-je, kwam naar
,t rijtuig toe, keek erin.
Van Tol lie-t het raampje zakken.
„Morgen van -der Linde".
„Goeiemorgen, heeren", zei d-e portier die
aandachtig naar binnen keek. „Wie hebben
jullie daar?"
„193" antwoordde van Tol.
„193", herhaalde de ander, „Ik weet er van
't is in ordegoeie reis!
Hij trad- naar de poort en opende die, bleef
er bij staan.
Nu klom de -koetsier o-p den bok, klakte met
zijn tong, -het paard trok aan en in een suk
keldrafje reed de vigilante den groenen sin
gel op.
Arn-out -k-eeik idioor het -weer omh-oogig-eihaaMe
raampje naar buiten en verwonderde zich
eensklaps over d-e koude -objectiviteit waarmee
hij alles opnam.
Zooeven, -bij 't eerste betreden- van het voor
plein, de eerste stap in de buitenlucht, ja toen
had- het hem wel wat bevangen, maar hij be
dacht nu, -dat die sensatie louter een -p-hysiek
verschijnsel was geweest- Datzelfde Jiadi hij
vroeger ook wel eens ondervonden, vooral
als kind, wanneer hij na een ongesteldheid van
een paar weken, dan voor 't eerst weer bui
ten m-och-t 'k-omen.
Maar het zou hem nu toch eigenlijk veel
meer moeten aandoen, hem moeten overstel
pen!
Zeiker, bij het dagelijksch luchten keek hij
eens naar boven ,naar dat kleine stukje vrije
hemel- boven zijn hoofd -en -onveranderlijk -d/achit
hij dan aan die gevangene in „The Ballad of
Reading Gaol:
„I never saw ,a man who looked!"
„So wistfully at the d-ay"
Mlaiar nu zog hij nat zoo-veel van iden hem-eli
als hij wilde, hij ree-d -over een singel met
groenende boomen, hij zag het vochtig malsche
gras, besterd met madeliefjes, hij zag -bloem
perken, het blauwe water, waar witte zwa
nen -op dreven-, -een rustig bruggetje, waar kin
deren over liepen en een hond, hij r-oo-k den-
geur van den meimorgen -die op een zoel wind
je naar binnen drong door 't andere raampje,
dat openstond,
He,t was zoo boekjesachtig mooi, dat hij er
eigenlijk sentimenteel van m-oest worden.
-Maar het deed hem niets.
Het gleed voorbij langs zijn oogen en hij vond
'het gewoon, nuchter-aller-daags.
Ze praatten wel -van geestelijke afstompin-g
als gevolg van een eenzame opsluiting. Zou
dat bij hem soms het geval zijn?
Des te beter.
De psychiaters vondien idlie afstomping altijd
zoo Verschrikkelijk, had hij vroeger ook ge
vonden, ma-ar -dat was een foutief inzicht.
Die afstomping was juist een weldaad, welja,
een barmhartigheid van de natuur.
Overigens, hij had -die periode van eenzame
opsluiting al achter den- rug, vroeger dan ge
woonlijk, bij wijzeN van gratie.
Ja, ja, ze iwaren wel goed'.
Hij glimlachte verachtelijk.
Het doel van zijn tocht boeide hem ook niet
hard.
Vader stervende, wilde hem n-og zoo graag
eens zien, Zoo had d-e Directeur van d-e ge-
vangenis het hem meeged'eel-d en erg den na
druk er op gelegd, dat zooiets slechts bij
hooge uitzon-dering werd- toegestaan, dat het
een zeer bijzondere gunst was, maar uit re
spect voor de toch al zoo zwaar getroffen
familie
A-rn-out begreep wel, Frans van Redenburg
had dat gedaan gekregen, als officier van Ju
stitie. Natuurlijk, de rechtschapen edel-e, maar
in zijn strenge plichtsbetrachting niemand ont
ziende neef!
Ja, jaArn-outs lippen krulden zich -min
achtend- Di-e ,had zeker ooik voor -dit -huur-
koetje gezorgd- H-oe ki-esch van den- edelen
man! Nu hoefde hij niet in die blikken doos
te rijden-, met een klabak achterop!
'Vader stervende. Zoo. Hij voelde niet veel
meer 'voo-r -zijn -vader en op zoo'n -melodrama
aan een sterfbed was hij h-eelemaal niet ge
steld. Moest zijn vader zeker prevelen: ,yMijn
zoon, ik vergeef U", of zoo iets en -dan den
laatisiten -adem uitblazen. Nee, dat was niet
meer aan hem besteed.
Waarom gin-g -hij eigen-Lijk?
Ze -hadden h-e-m niet kunnen -dwingen, als hij
geweigerd- had.
Och, maar hij was te slap, te onverschillig,
om, hoe dan ook, eens een beetje energiek op
te treden.
't Zou and-ers wel een leuk gebaar geweest
zijn, -als -hij tegen den Directeur gezegd' had:
„Ik waardeer de goeie bedoeling, maar 'k zal
er geen gebruik van maken". Enfin, -dat was nu
te laat.
Ester. Ja, dat hij -die een- even weerzag,
vond hij t-och wel prettig, 'n Lief zusje voor
hem, altijd geweest -ook, ze schreef zulke 'har
telijke brieven. M-aar -hij antwoordde -haar
nooit. G-o-d, hij kón er niet toe komen;, de
misselijke gedachte, dat dat zoo'n proleet van
een kle-rk, of wat -het was, die brieven -eerst
nog lezen moest. Och, dan uitte je je immers
vanzelf niet.
-Goed kind, Elsje. Arm mismaakt stakkerdje,
dat ze eigenlijk was. Die bleef nu alleen achter
in dat groote huis, -als vader stierf. Of zij blij
zou zijn, als ze hem weerzag?
In Godsnaam, geen scènes! Geen natte oogen
o-m hém. Dat bon -hij wel vloeken. Enfin, -dat
wist ze wel, ze zou zich wel goed -houden.
Goes voor-bij, schoot de -trein telkens mef -een
suizende flitsin-g -door een opening van een
binnendijk; Arnout -kende dat zoo; altijd als
hij vroeger -van Holland komende, naar huis
reisde in den avond, wist hij door dat geluid:
we naderen- Middelburg. Er krampt-e iets in
zijn keeltelkens kreeg hij hartkloppin
gendan zuchtte hij om zich lucht te ge
ven, maar zijn adem stokte ergenshij ging
rechter zitten-hij kon n-iet meer denken...
zijn -denkvermogen scheen wel uitgeput't
warde alles dooreenin vage vormen
maar wat nu komen gin-g, -beangstigde hem....
hij wist niet waar-omdoch de verwach
ting idlrukte' -op zijn borstal-s esn benau
wing-Hij keek naar buiten.
De zon was al -onder; -de W-esterhemel zag
roo-d als van een onm-etelijk-en -brand; laag
hing een -diepe paarse nevelbank met gouden
rand boven een wolkenloozen streep aan -den
horizon, die lichtend groen was en paarlemoe-
rig glansde.
In doffe melancholie keek Arnout er naar.
Het Sl-oe weerkaatste alle hemelkleuren in
zijn rimpeloos water; aan den- einder, tegen
-den paarlemoeren streep, was -het grijze sil
houet van V-eere, massaal en imposant als een
verre burchtHoog in de roode lucht dreef
een reiger roerloos -op zijn vlerken.
De loco-motief floot.
Nu ging het -ge-beurenhij wist niet wat
maar iets vreeselijks wachtte daar
Vervloekt!
Met een -ruk van zijn lichaam vermande -hij
zich toch even.
W-at bliksemhij was toch geen- kind....
wat Ik-ón er zijnEnger idla-n- hij al (door
gemaakt had, -bestond' er toch niet.
Ineens zag hij d-e Koepelkerkde Lange
Jande meelfabriek schoot voorbijde
ijzeren- -brugde 'huizen van -de loskaa-i.
't w-as of zijn hart stil stond.... hij hoestte
naar adem.
Velthof vroeg snel iets aan van Tol; Arnout
verstond niet, maar begreep, met ontzetting.
,Ne-eom godswil-hier niet1"
kreet hij.
„Laat maar", zei van Tol „d'r is hier niet
veel volken- d'r 'is 'n rijtuig".
De vreugde, dat hij niet -geboeid werd, gaf
Arnout in eens wat rust. 'Verbaasd constateerde
hij het zelf na -de -zenuwuitputting der laatste
uren-.
Snel achter Velthof loopend, was hij al ineens
in -de wachtkamer der-de klas, ging zoo mee
naar' den uitgang. Niemand 'ha-d hij -gezien, als
terloops h'ad hij -den stationschef -herkend en
n-og een paar menschen, maar zonder -aandoe-
din-g of gêne; zoo gewoon was het toch eigen
lijk, zoo allerdaags nuchter.
Maar door de itochitldleuren' buiten op staat
komend, zag hij -ineen-s -de eigen équipage:
Dirk, de koetsier, statig als altijd op -den bok
en ouwe Toon, in zijn livrei, wachtte bii -het
portier van -den landauer.
„Da'ar is ons -rijtuig", wees hij aan Velthof.
Ze traden er -op toe.
Ouwe T-oon tuurde even scherp; dan, her
kennend, lichtte -hij haastig den grijzen hoed
-met de groen-zilveren kokarde, hiel-di die in
zijn hand, terwijl hij 't portier opende.
„Dag Jonker".
„Da-g Toon".
Arn-out hooridle id-ait zijn stem hia-ais-t -g-een- igie-
i