KINDER - BIJBLAD
Peter de Walviscbvaarder
BIJLAGE, behoorende bij het Bloemendaalsche Weekblad van 12 Januari 1924
i
op-zdchit -h.i de verelschte
Ddjlkigira-af en Htaogiheern-ra-
ora 'de weggiel-dbefesting,
totem voorstellen1 in te v-oe-
ititó voor 'het gebruilki alleen
i-gieni, maar als „bijzondere
it gebruik van alle voor
opengestelde wegsm te hef-
iet weggeld eerder eni reeds
rooger bedrag kunnen wor-
ivolgen® bet worstel van
:ni mogelijk is.
De koloniehuizen van
otschap „Huis Heelsum" te
endijk" te Egmond aan Zee,
laand onbezet zijn geweest,
lijk 17 Januari en 1 Februair
L E R L EI,
t de vogels niet!
uw het den vogels weer on-
doende voedsel te vinden, is
t sommige soorten vooral
es, spreeuwen enz. (nuttige
ngrijke verliezen zullen moe-
:loopen broedtijd was reeds
ndien er nu een strenge win-
aar niet denkbeeldig, dat het
evenwicht in de natuur zal
tot schade ook van den
og, ten deele althans, worden
het verschaffen van voedsel
i vogels.
ehulp van een touwtje een
taskorst, een stuk bruin brood
noot aan een boomtak en de
lende soorten zullen niet lang
ten. Rijg een snoer pinda's cn
palen of boomen. Maak een
ogelijk een voertafeltje) en
elafval; zoo mogelijk nog iets
zonnepitten, raapzaad, enz.
vogels met graagte gegeten en
ièrevogels, zooals dat in den
,r is, bewijst ook in de vrije
sten. Snipper kaaskorsten fijn
jes en appelschillen, bananen-
de lijsters. Bruin brood en
elen worden door bijna alle
en. Laat vooral niets verloren
ondiep bakje met water;; vo-
a den winter kunnen baden,
n van de voederplaatsen der
weren kunnen zwarte draden
de meeste vogels vreezen die
kunnen zoo noodig op een af
gevoerd worden,
oek op de voerplaatsen vormt
Iwe kinderen en over enkele
vendien in den lentezang een
aden voor Uwe zorgen in den
RLIJKE STAND,
)t en met Donderdag 17 Jan.
van W. Dedding en A, W. van
J. A. Boskamp en J. E. F. P.
5. H. Hagen en M. G. van der
Groot en R. Kool.
CD: R. Mac Neill en A. A.
P, E. D. Dijserinck en M. van
R. W. Müller, 63 j. T. Stolp,
Maris, 47 j. S. A. Haagen,
ÏN VOORWERPEN.
nen bij:
erlaan 131 Bloemendaal, een
s, Roosveldstraat 50 Haarlem,
nonnaie; Krul, Kleverlaan 91
n bruin lederen damestaschje
Brongersma, Bloemendaalsche
daal, een sleuteltje van kunst-
Jong, Zandvoorterweg 27 Aer-
leren sportriem; A. de Vries,
m 34 Overveen, een bruine
arnent, Boschlaan 6 Bloemen-
ïandschoen en bruine ceintuur;
innenpad 1 Overveen, een duif
!34; aan het bureau van politie
:n sleutel, twee bruine porte-
kerkboekje, een deken, een
oen, een moersleutel, een
twee sleuteltjes, een wit
entje.
RKAGENDA.
idag 20 Januari.
EMENDAAL.
VIDE GEMEENTE, v.m. 10 uur,
Ds. J. C. van Dijk.
Ds. J. C. van Dijk.
5AMENKOMST in gebouw
des voormiddags 10 uur,
C. Zwaab Jr., candidaat te
RDE KERK,
Brussaard.
dezelfde.
voorm. 10 uur,
VERVEEN.
«TBARE SCHOOL, v.m. 10 uur
t.
23 Jan. 1924, 's av. 8 uur, de
jpman, Bijbellezing.
SANTPOORT.
GEMEENTE, voorm. 10
r. d. Bergh van Eysinga.
eengaan", Lk. 2 29-30.
uur,
10
Het versche sclupen-vleesch was voor de te-
ugkeerenden een tulband, schapenkaas was
een taartje, een schapen-boershunt, met een
vlammenden haard was een paleis. Voor de
walvischvaarders was de aankomst op het
Falklands-eiland een feest. Maar voor de 'be
woners lang niet altijd. De kinderen kropen
achter in de bedsteden als de mannen door
het dorp zwierden. Want al te schoon zagen
zij er ook al niet uit. En nu zeg ik precies
wat Marion's -vader mij 'vertelde stinken
stinken dat ze soms deden, 'bar. Ja jullie be
grijpen dat er in die kou en op een scheepje
waar alles vol ligt met vaten traan en visch
en allerlei dierlijk goedje en waiar nauwelijks
plaats is voor de bemanning om onder en bo
ven en tusschen elkaar te slapen, jullie be
grijpen- dat daar niet veel kwam van ver-
sühoonen en dat de kleeren van de traan en
vetstank doortrokken waren, als een oude
schoorsteen van roet en een ikioestal van mest".
„Oor een prettige visite" merkte Arie op.
„-Dat zei Marion's vader ook, maar de scha-
penboeren konden er niet veel tegen doen.
Soms kwam er een heel troepje bij een boer
op visïtie en dan moest moeder te vrouw op-
dissohen. Marion's vader vertelde hoe hij als
kleins jongen eens bij de buren op visite was.
Zij hoorden een heel .lawaai buiten, -gejoel en
gezang enjawel hoor, daar kwam 'n troep
walvischvaarders op de terugreis aan, die in
deze eerste haven natuurlijk eens iets anders
wilden eten dan hun ranzig gezouten vleesch
en visschenvet. Het kleine meisje verstopte
zich huilend achter de kast en toen Marion's
vader 't ook wilde doen zei buurman; „Blijf
maar kalm mijn jongen, ze eten je niet op. Moe
der de vrouw wees miaar vriendelijk, 't zal
nog wel terecht komen".
„Zoo baas en boerinne" riep een van de
zeelui, „geef ons eens iets te eten, want we
weten niet meer^hoe een fatsoenlijke por
smaakt". In dien tijd was eigenlijk iedere boer
derij -ook zoo'n beetje een soort van herberg.
„Ja, wat moet dat wezen? Ik heb brood en
schapenkaas" -zei de boer.
Een van de bende snoof met zijn neus in
4a lucht een paar keer achtereen en riep: „Ik
geloof zeker, dat ik schapenvleesch ruik". De
boerin keek een beetje verlegen. „Ha, 'k heb
't goed geroken" zei hij ,,voor dendag met
de kluiven en ribben, anders gaan we zelf
zoeken" en tegelijk deed hij hij- de deur van
de groote kast al open.
„Jongens" zei de boer, „wees nu kalm wat
we hebben, zullen wij geven, -maar kalm aan".
Hij iwenkte de vrouw en met een zucht daalde
deze de keldertrap .af en kwam terug met
een -diepe groote schotel waarop bijna een
kwart schaap lag gebraden en halverwege in
vette schapensaus. Dat gaf een gebrul en ge
joel.
In een ommezien zaten de visschers om de
tafel en sneden met hun messen groote hom
pen van het gebraad af- Als ik niet zoo
nieuwsgierig was -geweest, zei Marion's vader,
was ik wegge-loopen van de stank. Nu bleef
ik, maar ik werd toch bang toen ik een nieuwe
ben-de hoorde aankomen.
.jRomen er nog meer?" vroeg de boer. Maar
de troep trok voorbij.
„0, die gaan naar de andere buren" zei de
boerin, die al iets op haar gemak was geko
men, ,,nu daar zullen' ze niet zoo getracteerd
worden-''.
„Je schaap smaakt best, -boer, wat we niet
opeten, nemen we sekuur mee" zei een van
de bende „maar is de buurman niet zoo scheu
tig?"
„Och, wat zal 'k ze'ggen" zei de boer, die
geen kwaad wou zeggen v-an een mede-eilan
der.
Zeg jij bet maar jongen, hoe is -die buurman!
vroeg toen d-e zee-man aan- Marions va-dier.
-Dat is de gierigste van 't heele eiland'".
Toen begon de bende te schateren.
jDan zal hij wel in de benauwdheid komen"
riep er een met zijn mond 'vol gebraden schaap.
„Boerinne, geef ons er wat bij te drinken en
ook wat brood". De boerin kwam met groote
kroezen en een kruik met melk. Toen- kwam
een plankje met dikke sneden brood. Juist was
dit alles op tafel gezet of hetzelfde gejoel
van den anderen kant.
„Nu komen ze terug", zei de boer en hij
keek- toch eenii-gs'zins bezorgd'.
,;Heb maar geen- nood1" zei een van de eters
,,'t ziij-n allemaal makke jongens". Maar tege
lijk waren de .nnakke jongens" de boerderij
genaderd, de deurklink ging op en'daar
stond de bende in de deur. Een zwaaide een
reuzen ketel, waar de damp af kwam.
„iDien boer hebben we er tusschen genomen
jongens. Die wou ons niets -geven, voor geen
geld en voor geen goeie woorden. Nu, dat be
grijp je- We had-den s-terke Teun-is bij ons en
toen werd het goed. „Wat ruikt -het hier lek
ker, schapen-wiefke" zei hij tegen de boer-ini
en hij lichte het deksel van de ketel -boven
't vuur op„,-H'oera, een ketel vol schapen-soep
met 't vleesch er nog in". In een ommezien
had ieder een houten lepel van 't rek geno
men. Tienus nam de -ketel van 't vuur en nu
gaan we buiten feest vieren-, want die gierige
boer -willen we er niet bij hebben-".
De eten-de vrienden lachten gul met volle
monden- en over -het 'gezicht van den' buurman
van marion-'s va-der gleed een onmerkbaar
iachje. Marion's vader zelf keek d-e wegtrek
kende bende na en zag hoe ze aan den voet
v-an den heuvel gingen- zitten en liggen me;
den ketel in hun midden en hoe ze ijverig met
do houten lepels de soep naar binnen werkten".
„Ook een manier om van je soep af te ko
men" zei de Rotterdammer, die in vro-egeren
tijd er ongetwijfeld oo-k bra-af au-n zou hebben
mede geholpen-. „Maar werd -daarvoor -be
taald".
„Die gierige boer was zijn soep kwijt en
moest 's avonds zijn ketel en lepels nog op
halen-, terwijl 't 'heele dorp hem uitlachte,
maar de buurman van Mtarion-'s va-der werd
betiaald en als de visschers een goede vangst
hadden .j:ehad, dan waren ze royaal -ook in
't betalen- Maar 't huis moest gelucht en de
vloer mo-est geschrobd-, Want -d-e botjes en wat
hun niet beviel en d-e resten wierpen ze „bui
ten boord" zooals ze 't noemde, dat wil zeg
gen- overal in 't vertrek, waar 't maar wilde
neervallen".
„Prettige jongens", zei er een.
„Ja" zei de ouwe en hij dronk weer een-s.
„Jij ma-ar dat alles is nu anders. Toch -kan
ik je nog sterker dingen- vertellen-. Nog niet zoo
héél lang geleden', toen- de spoorwegen al re
den waren de wWviscbvaarders nog de schrik
van alle fatsoenlijke mensahen. Als er een
'wal'vischvlo-ot in een haven- binnenkwam en
de bemanning moest naar huis, werden ze
vanwege de stanik en hun gedrag in een 'aparte
wagon gepakt. Deze werd van buiten gesloten
en met groote letters werd er op geschreven;
„Wa-l-viscbvaardes". Soms gingen zelf soldaten
mee ter bewaking".
,yZoo iets heb ik vaker gehoord" merkte de
Rotterdammer op, „maar zou 't he'usch waar
zijn ouwe? Je moet ons vak niet te schande
maken".
,,'t Is de zekerste waarheid" zei de ouwe
en hij sperde zijn oogen wijd open alsof hij
wilde zeggen, „-als je me niet gelooft, eet ik
je op". „Maar", voegde hij er aan toe, 't is
voor ons juist een eer, dat -dit alles in zoo'n
korten tijd veranderd is-. Is 't niet waar? Kijk
nu deze nette jongetjes een-s aan
„Ouwe, ouwe!" riepen allen.
„Lan® zal hij leven" stolde Rotterdam voor
en hij hief zijn glas op.
Daar stemden allen mee in en ze dansten
rondom de aianeengeschoven tafeltjes en zon
gen luid dat de ouwe nog lang leven moest.
De andere -bezoekers van het zeemanshuis ke
ken lachend toe. Een clubje zong in hun vreem
de taal mee, want allen voelden zich als mak
kers -in 't groote, gevaarvolle en toch zo-o aan
trekkelijke avontuurlijke leven van zwerv-ers
over liet groote water, dat nergens een einde
lieert.
XVI.
Er moest heel wat in de .Poolster" worden
ingeladen.
Peter stond er versteld 'van. Toen hij den
dag na het bezoek aan de stad en aan het
Zeemanshuis met izijn kamerraden over de ver
schansing leunde, za-g hij een stoet knorrende
varken-s, on-der geleide -van een paar -boeren
knechten op d-e boot aan marche-eren.
Kokkie stond naast hem.
„Die zien er goed uit" zei Kokkie.
„Wat heb jij met die varken-s te maken?"
vroeg Peter.
,jWel jongen-lief daar kook ik- huitspot van
voor jouw tongetje en kiesjes en maagje; ais
u het goedvindt" antwoordde Kokkie heel be
leefd1.
„Hé, komen die beesten hier aan boord?"
,<Z-ou jij dan -walvi-sschen willen vangen zon
der eten te krijgen? Dan zou Kokkie de schuld
krijgen. Neen- -h-o-or, daar pas ik- voor. En ik
heb tegen onzen- kapitein gezegd; „Kapitein
z-org -voor een extra biggetje". Nou, daar ko
men ze. Zoo héél vet behoeven ze niet alle
maal te zijn. We zullen ze aan boord wel vet
'krijgen-
„Zoo, zoo, we raken menschen kwijt en we
krijgen er varkens vo-or terug' zei Peter, die
erop doelde dat een- -deel der bemanning op de
jaebbooten zou overgaan, die -met „de Pool
ster" als moederschip zouden meegaan.
„Zoo zou je 't kunnen uitdrukken-. We krij-
er nog meer voor terug. Kijk, -da-ar k-omen- an
dere vrienden".
Peter zag alweer met nieuwe verbazing een-
troep honden met ruige vacht, spitse -ooren' en
felle oogen-. Hij dacht direct aan de Eskimo-
honden die -hij we-1 eens op plaatjes -had ge
zien voor sleden- in de ijsvelden en sneeuwvlak
ten-
Hij rilde even. 't Was a-lsof hij plotseling de
kou gevoelde, -die hem wachtte.
V-oor en- na kwam er nog meer aan boord-.
Vee-1 geslacht vleesch, zoowel van runderen
als van varkens. De IJszee was één groote
reusachtige ijskast, waarin het vleesch heusch
-niet zou bederven. Ook kwamen er ki-ppen- aan
boord1, katten groote 'hoeveelheden- ingemaak
te levensmiddelen, pe-lzen, zeilen, vachten, ja
een onnoemelijk aantal voorwerpen;, waar Pe
ter zelfs nooit aan gedacht zou hebben, maar
waarvan hij toch begreep dat ze missch-ier
noodig zouden, kunnen zijn in de vreemde on
herbergzame streek, die zij tegemoet gingen
en waar men niets krijgen kon om de -onge
makken er van te overwinnen.
(Wordt vervogld).
De Drie Koningen oi de Koningskoek.
Een oude legende. Naar het Fransch.
De drie koningen, Balthazar, Melchior en Cas
par waren uitgegaan om het kindeke Jezus te
zoeken; daar ze echter niet goed den weg naar
Bethlehem wisten, waren ze onderweg ver
dwaald en nadat ze door een groot, dicht woud
getrokken waren, kwamen ze bij het vallen van
den avond in een klein dorpje, dat dicht bij den
zoom van het bosch lag. Zij waren vermoeid
en bovendien bijna uitgeput van honger en dorst
Zij klopten dus aan de deur van het eerste huisje
het beste van het dorp om er onderdak te vra
gen.
eDit huisje, of liever gezegd: deze hut behoor
de aan een houthakker, die Denis Fleuriot
heette en daar met zijn vrouw en vier kleine
kinders in kommervolle omstandigheden leefde.
Ze was opgetrokken van pleisterklei en had
een dak van aarde en mos, waar het water
doordruppelde als het hard regende.
De drie koningen klopten aan de deur en toen
de houthakker opengedaan had, vroegen zij om
een avondmaal en een bed om op te slapen.
„Helaas! brave menschen gaf Fleuriot ten
antwoord ik heb slechts een bed voor mezelf
en een armzalige legerstede en wat het avond
maal betreft: wij kunnen u niet anders aanbie
den dan aardappelen, die met water opgewarmd
zijn en een stuk roggebrood. Maar kom binnen
en als ge niet al te veeleischend zijt zal ik trach
ten u tevreden te stellen.
Zij kwamen dus binnen. Men diende hun de
aardappelen voor, die ze zich goed lieten sma
ken en de houthakker stond hun zijn bed af,
waar ze weldra sliepen als marmotten.
Voor zij den volgenden morgen hun weg gin
gen vervolgen zeide Balthazar tegen Fleuriot:
„Ik wil u iets geven om voor uw gastvrijheid
te bedanken."
„Wij hebben u gaarne gastvrijheid aangeboden,
maar wij verwachtten er niets voor!" gaf de
houthakker ten antwoord, tegelijkertijd echter
de hand uitstekende.
„Geld heb ik niet hernam Balthazar
maar ik zal u een gedachtenis geven dat meer
waarde heeft."
Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde een
kleine fluit te voorschijn, die hij Fleuriot aan
bood en terwijl deze, wel wat teleurgesteld, een
scheef gezicht trok, ging Balthazar voort:
„Als ge een wensch uitspreekt en een wijsje
op deze fluit speelt, zal uw wensch onmiddellijk
vervuld zijn. Neem hem dus, maak er geen mis
bruik van en weiger nooit aalmoes noch gast
vrijheid aan de armen.
Toen de drie koningen door een kromming
van den weg aan zijn oogen onttrokken waren
zei Fleuriot tegen zijn vrouw, terwijl hij de kléine
fluit, die hij nog altijd in zijn hand hield, min
achtend bekeek:
„Ze hadden ons wel een minder dwaas ding
mogen geven dan dit fluitje; niettemin zal ik
dadelijk probeeren er op te fluiten om te zien
of zij ons niet voor den gek gehouden hebben."
Toen riep hij:
„Ik zou voor ons ontbijt wel graag witbrood,
wildpastei en een lekkere flesch wijn willen
hebben?"
Nu speelde hij een landelijk deuntje op de
kleine fluit en tot zijn groote verbazing zag
hij op de, met een fijn, wit tafellaken gedekte
tafel het brood, den wijn en de pastei, die hij
gevraagd had.
Zoodra hij nu zeker was van de macht van
zi;n tooveriluit liet hij 1-et er niet bij blijven, zco-
als gij wel denken kunt en hij vroeg alles, wat
hem maar in zijn hoofd kwam. Van den morgen
tot den avond speelde hij op zijn fluit.
Hij had nieuwe, mooie kleeren voor zijn vrouw
en kinderen, veel geld, een overvloedig gedekte
tafel en daar hij de dingen, die hij wenschte te
bezitten maar voor het wenschen had, behoorde
hij weldra tot de rijksten uit den omtrek.
Op de plek waar eens zijn armzalige hut stond
verrees een prachtig kasteel, dat hij met kost
bare meubelen en tapijten versierde en den dag,
waarop alles klaar was, gaf hij een schitterend
feest om zijn nieuwe woning in te wijden.
Om zijn rijk-voorziene tafel, schitterend van
zilver en kristal, had hij de deftigste ingezete
nen uit den omtrek verzameld. Aan het boven
einde der tafel troonde de voormalige houthak
ker met zijn deftig aangekleede vrouw terwijl
de muzikanten, die op een galerij achter groen
en bloemen verscholen zaten, vroolijke wijsjes
speelden. Opdat het feest niet gestoord worden
zou had Fleuriot aan zijn bedienden bevel gege
ven onder geen enkel voorwendsel bedelaars in
den hof toe te laten en hij had zelfs twee reus
achtige knechten bij de deur geplaatst wier taak
het was havelooze menschen en bedelaars uit
den omtrek te weren.
Zóó, zeker niet gestoord te zullen worden, za
ten de gasten te smullen en zich te goed te doen
aan den fijnen wijn, die in de glazen fonkelde.
Dienzelfden avond nu kwamen de drie ko
ningen (of Wijzen) nadat ze hunne geschenken
neergelegd hadden aan de voeten van het kin
deke Jezus, van Bethlehem terug. Terwijl ze
door het bosch trokken, herkenden ze het dorp,
waar ze overnacht hadden en zagen het gebet!
verlichte kasteel.
Caspar zei tegen Balthazar:
„Ik zou wel eens willen weten of onze man
geen misbruik heeft gemaakt van zijn toover-
fluit en of hij zijn belofte, om vriendelijk jegens
de armen te zijn, gestand heeft gedaan."
„Laten we dat eens even onderzoeken", zeide
Balthazar kort.
Zij kleedden zich als bedelaars, verwisselden
hun koningsmantels tegen lompen, liepen naar
de poort van het kasteel en vroegen gastvrijheid
voor den nacht; maar ze werden slecht ontvan
gen en daar zij aanhielden en veel lawaai maak-
tne stak Fleuriot zijn hoofd buiten het raam en
toen hij zag dat het bedelaars waren, gaf hij
bevel de honden op hen los te laten, opdat ze
zich gauw uit de voeten zouden maken.
„Daar was ik wel bang voorl" zei Caspar.
„We zullen het hem wel betaald zetten", gaf
Melchior ten antwoord.
Ondertusschen ging het er in de feestzaal
vroolijk toe en de gasten deden zich te goed
aan de vele lekkernijen.
Men zou aan het dessert beginnen en Fleuriot
had juist een mes genomen om een reusachtige
tulband in stukken te snijden, toen men in den
hof de bellen hoorde rinkelen van een postwa
gen, die bespannen was met vier vurige paar
den, wier tuig schitterde van goud. Weer stak
Fleuriot zijn neus buiten het raam en toen hij
bemerkte dat er nog meer edele gasten kwa
men, beval hij ze zoo spoedig mogelijk te helpen
uitstijgen. Hijzelf kwam met een fakkel de gasten
bij de deur der eetzaal ontvangen.
Nu zag men, tot zijn groote verbazing, de
drie koningen binnenkomen, prachtig toegerust,
gekleed in purper, met veel edelgesteenten ver
sierd.
Fleuriot, die zijn vroegere gasten wel herken
de, hield zich goed en verzocht hun, met veel
plichtpleging, aan tafel plaats te willen nemen.
„Dank je wel!" zei Balthazar droogjes, „wij
eten niet bij een man, die de arme menschen
zoo slecht ontvangt".
„Ik maak je mijn compliment over de wijze,
waarop jij je beloften houdt!" liet Melchior
hooren.
„Jij laat je honden los op de bedelaars!"
voegde Caspar er aan toe; „wacht, ik zal eens
een deuntje voor je spelen, dat je nog nooit
gehoord hebt!"
En terwijl hij precies zoo'n fluitje uit zijn zak
haade, als hij aan Fleuriot gegeven had, blies
hij daar scherp op. In een oogwenk waren de
tafel, de gasten en het kasteel verdwenen en
stond de houthakker eenzaam en berooid aan
den zoom van het bosch, voor zijn vervallen hut,
met zijn haveloos gekleede vrouw en kinderen.
Gelukkig heb ik mijn fluit nogl dacht hij.
Maar hoe hij ook in zijn zakken zocht, de
tooverfluit was gelijk met de drie koningen ver
dwenen.
Fn sinds dien tijd legt men, wanneer men de
Koningskoek snijdt, zorgvuldig het deel voor de
armen ter zijde.
ALLERLEI.
GRAPJES.
Meester: Lientje, waarom heeft een olifant
een lange snuit?"
Lientje: „Om -door -de tralies centen en
koekjes van de menschen aan te n-e-men, -mees-
ster".
Iem-and 1-ieip hiard om nog juist d-e boot tie
-halen-, m'aiar -helaas 'die loopplank was reeds
binnengehaald. Hij nlaim een aanloop en-
spnon-g op het dte'k, maair viel -met zijn hoofd
tegen een kist, zoodait hij -een oo-gen-blilk -be
wusteloos -bleef -liggen. Toen hij bijkwam was
het schip rieedis 30 meter v-an de wal af. De
mi n staande verbaasd naar den oever en zei,
nu begrijp ik nog niet, dlat fk zoo ver heb
kunnen -springen".
De oorzaak van koude voeten.
Het hinderlijke verschijnsel van koude voe
ten, waaraan vooral het zwakke geslacht veel
vuldig lijdt, wor-dit in vele gevallen veroor
zaakt door de eigenaardige luch-t-circulatie
die een -gevolg is van het verwarmingssy-
st-eem 'onzer woonkamers.
Wanneer de lezer zich te b-ilnn-en brenigitt
-dat voor het verbranden- -der brandstof in
baanden en- kachels zuurstof noodig ds, dan
zal. het hem duidelijk zijn dat het noodzakelijk
is -dat deze zuurstof met koude lucht wordt
-aangezogen van buiten het vertrek, door re
ten en Meren van deuren, ramen- e.d. M.a-w.
er ontstaat als gevolg van het verwarmings
proces een kou-de luchtstroom, -die sterker
w-orét naarmate -de kachel har-der brandt.
Daar koud© lucht zwaia-rder is -dan warme-,
beweegt deze k-ou-de luchtstroom zich -dus
langs den vloer van -het ver-trek en houdt het
ond-erste gedeelte van 'he,t lichaam -der -daarin
gezetenen k-o-el.
De -d-oor -de kachel verwarmde lucht -daaren
tegen stijgt -op en maakt -dat het bovendeel
van het lichaam en met n-ame het ihoofd,
warm wordt. Het effect is dius juis-t het -om
gekeerde van hetgeen verlangd wordt; n-l. een
ko-el hoofd en warme voeten-!
Hoe harder men stookt, hoe st-erker dit ver
schijnsel optreedt en het gevolg is dat men
„spuien" wil en de d-eu-r of -hei raam opent,
waardoor die koude luchtstroom nog krachtiger
wordt.
H-et liigï -dius voor -de hia-n-d dlat verwarmings
methoden, waarbij geen verbrandingsproces
plaats grijpt, zooals electrische verwarming,
hier de best-e rem-ediie is.
De electrische gloed-elementen- toch verbrui
ken geen zuurstof en roe-pen -dus niet -d-e zui
ging v-an koude lucht te voorschijn, die het
bovengenoemde euvel veroorzaakt.