KINDER - BIJBLAD
Peter de Walvischvaarder
J
V.
Op he
14
Maar dan aal de buit voor de 'bemanning
verdwenen; zijn! Dan is een; halve dlag, een
pracht kans vertorent. :En men heeft maar een
maand tijd misschien!, Men heeft twee kansen:
óf de lijn kappen óf op de sterkte van het
schip vertrouwen. Maar als 'het schip met zulk
een vaart door de ondenzeesche reuzenkracht
wordt gestooten tegen den rand van het drijf-
iis, zal 'dan de steven niet verbrijzeld worden?
Zal ibet schip niet reddeloos vertoren, zijn door
den ontzetten-den schok?
Wat te doen?
De kapitein waagt het
Hij beveelt langzaam achter uit te stoomen.
De weerstand voor den visch wordt gxooter.
Zal de lijm het houden? De lijn trilt en staat
strak.
Bart weet precies hoeveel Meter gevierd is.
Hij weet de richting. Kwam die visch nog maaT
boven al was 't maar één seconde, hij zou
op een halve meter 'direct kunnen schieten.
Dande vaart vermindert. De zwaarte
van de lijn, de tegenwerkende kracht van de
machine schijnen te sterk te zijd. En plotse
ling stijgt een straal rood gekleurd' water om
hoog, precies op de plaats waar Bart de mond
van zijn kanon met den ontplofbaren harpoen
heeft gericht.
Opnieuw dreunt het schot over de wateren-
Volkomen juist treft het moordend wapen.
Gelukkig want ook het dier is uit zijn dood
strijd verlost.
Eeruige oogenibiikken blijft Ihet doodeldjk ge
troffen stil liggen. De eerste walvisch is ge
vangen.
Een wonderlijke beklemming valt van Pe
ter af. 't Zwijgen aan boord wordt verbroken.
Allen juichen. Allen op twee na.
Ouwe Dirk glimlacht ali'een
En Peter's hart trilt te zeier, dan dat hij
juichen kan.
't Is waar: zij, de men-schen hebben 't ge
wonnen, maar de spanning was te groot. Hij
kan het niet aanzien hoe het water rondom
ru; reuzendier zich rooder en rooder kleurt.
Hij keert zich om, terwijl de walvisch lang
zaam in de diepte wegzinkt, maar aan „de
Beer" als buit vastgebonden 'door de ijzeren
lijn.
XXII.
Peter daciit, dat de „overwonnen"' walvisch
nu we, naar het moederschip ,4® Poolstei"
zou worden gebracht als eerste buit.
..Nu .gaan we zeker eerst naar de Advents-
baai" vroeg hij aan zijn vriend, den ouden
Dirk. Maar ouwe Dirk schudde het hoofd en
trok zijn mond samen alsof hij een jong meisje
vi as.
„Neen, j-om®3 portvaiartdler düle je bent, zoo
r.<) ons gemakje doen we dat niet"
„Wie kiunruen idlait -dier toch miet aan boord
meenemen?"
Peter had het een beetje aarzelend- gevraagd,
want Ihi) vond het zelf ook ,al te gek, met
zoo'-n ojutaefcnd neuzenbeeist 'aian boord rond
te vane» Da ouwie be©an hartelijk tie lachen.
„Wacht maar, we zetten er een mooi Bee-
rer,'vlaggetje op. Dat staat aardig. Let maar
eens op. We werken vijf dagen en nachten
achter elkaar, jongenlief. Je zult hier h-eusch
niet te veel slaap krijgen. W-e blijven aan de
iaclu bezig net zoolang tot ons laatste stukje
steenkool verstookt is. Maar dat laatste gruisje
moet ons dan ook naar de haven brengen.
Anders komeni we er niet".
„Hebben' we voor vijf dagen aan boord,
Dirk?'
„Ja jong, en als we voor zeven dagen kon
den bergen, zouden we zeven dagen en nach
ten wenken met zoo min mogelijk slapen bij
groepjes en als je dan in de baai komt of er
heen vaart, nu dan mag je g,aan slapen net
waar je moede jongenslichaam neervalt, be
halve in de soepketel, want dat zou voor nie
mand prettig zijn. Maar 't zou best mogelijk
zijn dat je er van de slaap zelf niets van
merkte".
Peter hoorde gedurende hun gesprek het
ijzerdraad waarmee de walvisch aan „de
Beer" was bevestigd opgerold! worden om een
dikken ijzeren- spil. Dit gebeurde machinaal.
Gp deze wijze werd het gedoode dier opge-
hescheir. De ijzeren 'kabel werd vrij langzaam
opgewonden.
"t Was alsof iedereen bang was dat de ka
bel zou breken.
„Gebeurt dat wel eens?" vroeg Peter aan
zijn vriend Arie.
„Nou" zei deze „dat is 't lamste wat je
hebben kan. Stel je voor dat je een visch hebt
gevangen), -die duizenden guldens waard is en
omdat het touwtje breekt, zinkt hij onherroe
pelijk naar de diepte. Dan zouden we 't arme
dier ook wel in 'blijheid hebben kunnen- 1-atpn
rondzwemmen".
„Zeg eens eerlijk Arie, geloof jij dat die
beesten veel pijn hebben?"
„Ja jongen, dat is ook een van die lamste
dingen, die aan deze kostwinning vast zitten.
Een visch kan niet praten of schreeuwen,
Maar luister eens: zoo'n harpoen is ongeveer
een meter lang en' in de punt, die dus een
meter diep in 't .Lichaam -dringt zit een! ont-
pllofbare stof, zaddiat binnen in idiart) -wutvisschen-
lichaam een groote wiond wordt geslagen/. Ook
al is het beeisit niet ikiiefinzeerig, geloof maar
gerust, -dat het zoo iets voelt en/ niet zuinig
ook". Arie zweeg een- oogenibliik. Nu de span
ning van de jacht voorbij w,as, voelde zijn
goed zeemanshart weer -medelijden met het
groote goede natuurdier, -dat zij dag-in, dag-uit
najoegen.
„Weet je w,at toch zoo wonderlijk is, Pe
ter?" Dat zoo'n wialvisch niet woedend wordt
en ons aanvalt Eens moet het gebeurd1 zijn.
Toen keerde -de getroffen walvisch zich om
en kwam in een woedende vaart op een- jacht-
schip iaf. Ik verzeker je, Peter, dat de ,heele
jachtboot in een paar italtem uit elkaar en
opzij Dag. Er is nies viati 'terecht gekomen".
Peter deed zijn best een rilling, die hij over
zijn rug voelde kriebelen, te onderdrukken,
maar bet lmlk-te -hietm nii-elt -hee-le-manl.
D'e kabel was mtus-sehen: opgewonden. Het
reuzenig/evaarte van den visch dook uit bat
water naaist boord op.
Nu gebeurde er iets, dat Peter nooit gedacht
■had. Een groote holle pijp werd in 't lichaam
geslagen. Aan de voorzichtigheid waarmee dit
verricht werd, zag Pteterl wel dat dit een
zeer gevaarlijk werkje was waarbij een on
voorzichtigheid alles ko-n- verknoeien.
Toen het inslaan- -der pijp -geJuiki was, we-rd
het doode dier opgepompt roet 'lucht, zoodat
het o-p een reusachtige -opgeblazen zak be
gon te gelijke re. Nu bleef het -drijven eni w.a-s
de buit in veiligheid.
O-uwe Dirk ha-dj het ,3eier'enivlag.get-je" in
dien tijd kla-ar gemaakt: een lange speer met
een roodi-wit-blauw vlaggetje -er aan en op het
wit staat met -flinke letters „Beer". Met een
fli-niben stoot ipllia-nitjte -die -ouwe de vlag op -het
veroverde kasteel.
„Zie zo-o" zei hij „dat is -die eerste, J-ongens
wij hebben -de vang-st goed ingewijd. Dat w-e
gelukkig mogen -zijin, g-een -ongelukken', vervol
gens vrede onder elkander en zoo mogelijk
«en -goede vangst!"
„Dat zeg je goed en 'in de goede volgorde,
ouwe" zei 'kanonnier 'Bart.
,Dat dacht ik ook" klonk op-eens de -stem
van kokkie „en daarom zal ik eenls he-el net
jes -onzen Dirk-oom het eerste presenteeren'"
en tegelijk hield Her-man-, 'die wist hoe t' be
hoorde, -aan- den ouwen zeerob -hiet groote bla-d
met dampende 'koppen koffie voor.
„Jie bemit nieitö-es op/gevoed" zei de Rotterdam
mer.
„Ik merk tot mijn vreugde dat je daa-r ten
minste. oog voor /hebt. Nu, dan geef i-k den
moed voor jou nog niet ih-e-elemaal op" schert
ste kok Herman terug en' hij ging met h-et
bla-d ro-n-d als een: volleerde hofmeester.
„Je bent hier ander-s ni-et in de groote we
reld" ze-i Arie en hij liet Herman zijn smoe
zelige handen zien-,
„Zoo" ze-i ouw-e Di-rk met een kuchje. „Kijk
eens rond, jongen:, en zeg -dan -eenls of de we-
re/'Jd ergens -anders ig|r-ao*t)e,r is" en -hij liet zijn
oude nog tintelende oogen vol bewondering
gaan ove-r de wijde -in -de zon schitteren-die
zeevla-kte en naar -de glinsterende ijsmassa's
-die het zonlicht vingen/ en terugkaatsten- als
een blij spel v-an -reuzenkrachten.
De Beer stoomde ver-der.
't Was een- prachtige tocht.
Ontzag welkten/die ijsgevaart-en dreven rond.
Sommige hadden di-e-p afgesmolten -of ui-teen-
gesp-ro-ngeni Moven! waar-in een Lichte, blauwe
schaduw als een/ geheimzinnige nevel -hing.
Allerlei grillige vormen vertoonden z-e. Een
leek -een kerk met spitse to-ren, andere leken
oude roofburchten mot hoekige bij-gebouwen,
sommige ook de-den -denken -aan een huizen
groep of aen Miaiin 'öifaind met -een- eenzame
visschersw-o-n.ing. P-eter en Ari/e maakten aller
lei vergelijkingen1.
Op groote drijvende scholten lagen allerlei
diere»
Zeehonden keken met hun do-m-me vette
oogen verwonderd n-a-ar ,,-die Beer" maa-r zij
verroerden zich niet, zelfs ni-et wanneer het
schip tegen de schol aanstootte. Een enlkel-e
opende dan lui en ma-chteto-os zijn ronde bek
alsof hij vreeselijk gaapte.
Herman slaagde er in om er een broodkorst
in te werpen, 't Dier schrok, maar slokte toen
liet cadeautje 'behaaglijk naa-r bïn-ne» deed
zijn oogen eni mond dicht als-of hij wilde zeg-
®em: n-u vertrouw -ik j-uilie, onaar i'k maiato me
ni-et zoo moe, wel te rusten.
XXIII.
Als een klein -eilandje .met -de Nederlanidscbë
vlag err het Beier-te/oken dbeief de opgeblazen
w-alvi'sch in de ijs wat-eren.
Het jachtscbi-p stoomde ver-dier. Geen ster
veling zou er aan d'enken deze vi-sch me-e te
nemen als de zijne. D-e v-isschers vert-rouw-
dien elkander. Zij hadden g-een politie noodig.
't W-a-s nog- nooit gebeurd dat een jachtboot
he-t vlaggetje van een w-alvisch h-ad afgehaald
cm er zijn eigen' keniteeken voor to die plaats
te planten,
En als het gebeurdeWel", zei ouwe
D.irkzoo'n jachtboot zo-u den volgen-den dag
moe-ten- vertiriekikieni, niaigefloiten en moge-gild
door alle scheep-sfl-uiten uit de Adventsbaai en
hij behoefde nooit meer terug te ko-mere We
zou-deni hem wel gelukkig maiken/ rn-et zijn ge
stolen! visch".
't W-eer bleef rustig, de zee kalm. Heel in
de verte zag -de uitkijk een rookpluim. Hij
vergiste zich niet en wist wel 't -onderscheid
tu'sscheiij een, rookpluim en -een waterstraal.
Met zijn kijker zocht hij niaar links en naar
rechts, naar voren en naar a/chter, overal,
maar nergens zag hij de bekende waterzuil
omhoog, -spuiten.
't Was vreemd ,want alle j-achtscbepen) had
den geroemd ove-r de rijke vangst. Er schenen
dit zomerseizoen groote scholen walvisschen-
zicli op te houden rondom de eilanden!.
„Waar zou-den ze toch zitten?" riep de -uit
kijk van boven nia/a-r benede»
„Heb toc-h geduld ion-gen" riep ouw-e Dirk
terug. Dacht je nu iheuscli dat de heele zee
vol vlsschen moest zitten-? -Dan zou-den er wel
miljoen maal miljoen) -moeten rondzwemmen".
Bart was bezig het harpoen/kanon schoon te
m-aken en opnieuw te la-den.
De Rotterdammer, geholpen door Arie en
Pet-er schikken' de harpoen-lijn zóó, dat ze di
rect -gevierd than worden- ate '4 -moet.
Allen hopen, dat de twee ontvluchte visschen
in de nabijheid zulten -worden gevonden', maar
ouwe Dirk gelooft er niet v-eel van. „'t Zijn
maar visschen" zegt hij „en veel verstand -heb
ben ze niet, maar wij, walvisch va-arde rs, heb
ben ze toch -al wel- zoo wijs gemaakt, -dat ze
heel goed weten dat wij hun vriendje-s n-iet
zijn-".
„Neen jongens", voegt hij er a-an toe, Laten-
we -dat tweetal maa-r een w-eek vacantie ge
ven, misschien dat ze ons in dien tijd1, verge
ten hebben".
Alles is -klaar om den 'strijd met -een nieuwen
reus uit d-e ijszea aan te binden. Kwam er
nu in-aar een opdagen. H-et wimpeltje op den
d'rijvernden walvisch is niet meer te zienl, al
weet -de (kapitein eni -ook de meesteu der be
manning precies waar het eilandje, dat a.an
„de Beer" toebehoord, zich -bevindt.
Plotseling g-eeft -de uitkijk het sein. Niemand
ziet iets. maar die in h-et kraaiennest zit met
'dien kijker, ziet in veel- wijd-eren kring over
het zeevlak.
Hij heef: schuin rechts, in de richting van
een/ ijsberg -een! fo-rsche waterstraal' gezien.
Weliswaar schimmig en -he-el bleek lichtend
in d-e zon, m-aar zijn geoefend oog bedriegt
hem niet, daa-r is een vi'sch, een groote, vol
wassen walvisch.
De steven w-orut gewend en opnieuw be
gint ,die spanning im de harten der opvarenden
De Beur stoomt miet v-oHlle kracht, want -die af
stand is mi'schien wel- e-eni uu-r -gaans en d-e
trilling der machine is op zulik een -afstand
voor den visch onmerkbaar. Mén behoeft dus
nog niet zoo heel voorzichtig >t-e zijn. Allen kij
ken uit -in de ric-ht-ing waarin -de visch gesig
naleerd is. Niemand ziet iets.
„Hij- heeft zich vergist" -denkt Bart. Maar
hij zegt het ni-et hardop, want hij mag zijn
makker ni-et beleedigen. Trouwens, .de uitkijk
heeft zich nii-et vergist, want ziet: daar spuit
een waterstraal omhoog, n-og steeds eewige
kilometers van het j-achtschip verwijderd, ma-ar
toch d-uSde-lSjlk! zichtbaar voor allen, 't Roer
wordt opnieuw gewend-. Nog een paar minuten
kan nreni snel stoomen, -dan moet de vaart
voorzichtigheidshalve, ver-rnin'der-d wo-rde»
W-aar zou nu het walv-ischteeken boven
water bomen? Iedere minuut schijnt een- u-u-r.
H-o-ort, d-e uitkijk waarschuwt opnieuw en...
ja, wéér zien allen de waterzuil, -maar alweer
op een andere plaats nu vlak -bij -den ijsberg.
„Hm, hm" mom-pelt Bart, want hij heeft het
niet op die ijsbergen. Je kunt nooit w-eten. Als
ze in onvast evenwicht zijn en d-e dreuning
van het kanonschot en 't geweld van een ra-
zend-slaa-nde walvisch-staart br-engen lucht en
water ,in heftige ber-oering, dan kunnen die ijs-
gevaarten zulke vreemde tuimeling-en- ma/ken-,
dat Bart liever in 'd-e heftigste -stormen zit.
Toch koerst „de Beer" -dien w-alvi-sch achter
na. De „walvischkoorts" maakt blind voor aile
gevaren
„We l-aten ons door zoo'n wai-vischbeest niet
voor den gek houden" mompelt de Rotterdam
mer.
P-eter zegt n-iets. Hij voelt, sterker dan een
d-e-r anderen, -de spanning in zijh hart-- 'Hij heet,
over de ijsbergen hooren v-ertelte» hij weet
wel, d-at een -menschen/sciheepse niets betee-
kent tegenover het gew-eld en de massa v-an
zulk een n-atuung-evaarte. M-aar ihij voelt, dat
zij alten meegesleurd worden door een -drang
naar -winst en naar gevaar, door een soort van
waaghalzerij waaraan niemand weerstand kan
bieden.
Alleen' ouwe -Dirk: -staat er kal-rn bij
Hij haalt tusschen duim en voorste vingers
een propje tabak uit zijn zuk en frommelt d-at
in -zijn mond. -Dan -s-puwt hij 'krachtig in een
gr-o-oten boo-g ove-r boord en- hij zegt hard-op:
,.'t Zal mij eens benieuw-en wie -dat is".
Pe-tcr kijkt hem- verw-onderd aan. Hij be
grijpt dien wonderlijken ouwe ui-et altijd'. Die
spreekt soms over die-ren of 'het menschen
en pver menschen alsof het -dieren zijn.
't Beangstigt Peter 'een beetje.
Niemand: weet goed, waar men nu de water
zuil moet verwachten. De eeiv kijkt rechts,
een 'vi-erdé link-s.
Ouwe Dirk kijkt -naar dien ijsberg. Hij gaai
naar den kapitein em zegt „Tc Zou er toch
maar een beetje vandaan -blijven" en de kapi
tein doe-t wat ouw'e Dirk hem aanraadt.
Juindelijlkeen nieuwe! waterkolom, aB
weer -een .paa-r duizend meter verder, en- nog
dichter bij 'dlert ijsberia. Eiigeimlijk vï-tk er naast,
't Dier moet er bijna onder liggen of vlak
tegen- den voet. H-et is alsof hij speelt met 'het
ijspaleis, ollsiof hij zich -aan idle afstotende loon 1
wil verfrissche» alsof hij probeert de kolossus
omver te spuitere
,,'t Wordt niks" zegt het gezicht van de
ouwe, maar zijn mond zwijgt. Alleen schudt
zijn hoofdi Hij 'kijkt heel -aandachtig én scherp
als hij den visch boven water ziet komen-,
maar veel tijd heeft -hij niet, want plotseling
duikt liet nat-glanzende -eiland op en oogen-
bli-kikelijk duikt het ook -we-er onder.
„Hij heeft on-s in- de gaten" mompelt hij, ma:,,
de Rotterdammer zegt, „dan zou hij t-och wel
verschrikter doen en heel-emaal verdwijnen".
De -ouw-e antwoord niet en doet of hij niets
verstaan heeft.
Hij gaat naar bene-den en -komt terug met
een verrekijker. „W-e zulten eens zien wie 't
is", maa-r v-oorloop-ig -houdt hij den kijker 'kalm
in de hamden: en kijkt vol aandacht n-aa-r den
ijsberg- De Beer is er niet meer dan twee
honderd vijfi-g meter van v-erwijderd en ais
het gevaarte w-as gekanteld dan zou de Beer
een harde en moeilijke dobber hebben- gehad
om er heelhuids af te komen.
(Wordt vervolgd).
Eindelijk.
Het was bedtijd voor kleine zus, maar wat
Moeder ook deed, zingen, vertellen de
jongedame verkoos niet te slapen. En als Moe
der de kamer uit wilde gaan, begon ze te hui
len. Moeder was doodop. Toen kwam Vader er
bij. Hij zou zusje wel in slaap krijgen; hij wist
raad; hij zou op de sofa gaan liggen, totdat ze
sliep.
Moeder kon gerust beneden gaan zitten
naaien. Vader zou haar heel spoedig volgen.
Zoo gezegd, zoo gedaan! Moeder ging met
een opgelucht hart naar beneden.
Na eenigen tijd hoorde ze zachte voetstappen
op de trap; de deur van de huiskamer ging open
en daar op den drempel verscheen kleine zus,
in haar wit nachtponnetje, op bloote voetjes,
met een triomfantelijk snuitje.
„Sst, mammie", fluisterde ze met 't vingertje
op haar mondje, „geen leven maken, ik heb
Pappie eindelijk in slaap gekregen."
Kleine Ellie mocht met Vader mee naar den
dierentuin. Bij de nijlpaarden gekomen, z.ag zij
een bordje, waarop stond; „Wacht u voor zS-k-x
kenrollers".
„O, Paatje, wat grappig", riep ze uit, „heeten
deze groote dieren zakkenrollers?"
De waarheid komt steeds achteraan.
Drie knapen gingen na ernstig overleg,
Een tocht doen op een langen weg
En vraagt ge welke knapen het waren,
Ik zal het u ronduit verklaren:
't Waren 'n blinde, 'n lamme, 'n naakte.
Ge begrijpt, dat 't gezelschap een vreemde
(indruk maakte.
't Was ook iets raars,
Want zulke reizigers tezamen vindt men
(schaars
De blinde schoot met een musket.
En mikte langdurig van onder zijn pet.
Trof met een kogel
In zijn vlucht een groote vogel,
De lamme vloog er vlug naar toe
En greep hem op, verheugd te moe.
De naakte heeft terstond als ware
De vogel in zijn zak gestoken!
Wat of dit raadsel toch bediedt?
Een grove leugen, anders niet
t afge
sproken,
Wie met praten zijn tijd verslijt
Is zijn tijd voor goed ook kwijt!
In een stormnacht verbraken drie gevangenen
hun boeien. Zij wilden ontvluchten, nacht en
vrijheid in.
„Laten wij de paarden uit den stal halen. In
gestrekten draf zijn wij vóór daglicht in veilig
heid". Zoo sprak de eerste gevangene.
„Dank jel" viel hem de tweede in de rede.
„Dank je hartelijk, Galoppeeren op vreemde
paarden, 's nachts Goed om je nek te breken. Te
voet, dat is veilig en zeker".
„Onzin", sprak de derde. „Ik weet iets beters.
We spannen de paarden voor het rijtuig. Dat is
veilig en vlug tegelijkl"
Dit vond echter de eerste te sukkelig en de
tweede te gewaagd. Ieder bracht argumenten
aan en men redetwistte tot het krieken van den
dag.
Toen kwam de cipier met zijn helpers en sloeg
de drie opnieuw in de boeien.
Groote onderscheiding.
Een tien-jarig Amerikaansch meisje, Jennie
Corey te Muchford ontving van den Franschen
president Cornot de medaille van het Legioen
van Eer.
Deze onderscheiding werd haar verleend voor
het redden van een trein vol passagiers, die naar
de wereldtentoonstelling te Chicago reisden.
Langs den spoorweg loopende, had zij bemerkt,
dat de houten pijlers van een brug over een die
pe kloof in brand stonden. Zij wist, dat de snel
trein naar Chicago in aantocht was en dat hij
zou verongelukken, als de machinist niet ge
waarschuwd werd. Zonder zich lang te bedenken
trok zij haar rood flanellen jurk uit en liep den
trein tegemoet; zoodra deze in het zicht kwam,
begon zij met haar jurk als noodsignaal te
zwaaien.
De machinist zag het sein, dat onveilig betee-
kent en stopte. Onder de 700 passagiers, welke
aldus door Jenr.ie Corey gered werden, waren
ook eenige Franschen, Bij hun terugkomst in
Frankrijk vertelden zij den heer Cornot de te
genwoordigheid van geest van het meisje, met
het gevolg, dat het flinke kjnd de medaille van
het Legioen van Eer ontving.
Uil
Voor een h
Dit nummei
ONI
Elk onweer v<
Omdat liet nie
Dreef 't onwe
Des te inniger
Weer aan de
Klemt elk zich
Dan hoop.
Ons wegrukt -
Van ouds
rol in het ,rr
w anneer dez
auto geheel
en 't veelbez
in Artis te zi
zijn rol blij v
bruik. Dan
diie het pa-at
plaat j-e en ui
kaar n-og te
paard tillen
gen worden,
d-e -dichter 1:
gen en de
Troj-aaresche
dan zal nog
aan komen -(
struikelen.
komen met
wanneer hij
ding tot zijn
jaarg-eschenl
vo-e-gen, d/af
niet in dien
d-e t-aa-1 d-e
d-arische die
Velen onz
kunnen ver-<
dier op na t
genoegen tn-
zulilen in die
weinigen zij
paardje bezi
zen en p-arti
gingen is hc
Want het -s-
neeren zone
doen, plann-
te voeren,
beweging t)
tijd van hef
Toch sch-i
uit de -mode
hebben het
vervangen, i
be-lpaard.
De veirige:!
prediker, di
toepaste, w<
weging zijn
men. Wij k-e
niet alleen
d-ruktemaike
beenen zwa
dat ze in 't
al hun rurn-o
men d'an ei
de „pas op
J-a, een tei
rel-d in-dend
een kind oj
wiel eens ee
bestudeerd!
zichtj-e; hij
of link-s van
m-a-a-r staarl
den-kt niet
gen-d hobbc
harder. Sne
sche-r zijn 1
windt hem
wiegen be-d-
kopje, zood
ren-hij liji