KINDER - BIJBLAD Peter de Walvischvaarder J V. Op he 14 Maar dan aal de buit voor de 'bemanning verdwenen; zijn! Dan is een; halve dlag, een pracht kans vertorent. :En men heeft maar een maand tijd misschien!, Men heeft twee kansen: óf de lijn kappen óf op de sterkte van het schip vertrouwen. Maar als 'het schip met zulk een vaart door de ondenzeesche reuzenkracht wordt gestooten tegen den rand van het drijf- iis, zal 'dan de steven niet verbrijzeld worden? Zal ibet schip niet reddeloos vertoren, zijn door den ontzetten-den schok? Wat te doen? De kapitein waagt het Hij beveelt langzaam achter uit te stoomen. De weerstand voor den visch wordt gxooter. Zal de lijm het houden? De lijn trilt en staat strak. Bart weet precies hoeveel Meter gevierd is. Hij weet de richting. Kwam die visch nog maaT boven al was 't maar één seconde, hij zou op een halve meter 'direct kunnen schieten. Dande vaart vermindert. De zwaarte van de lijn, de tegenwerkende kracht van de machine schijnen te sterk te zijd. En plotse ling stijgt een straal rood gekleurd' water om hoog, precies op de plaats waar Bart de mond van zijn kanon met den ontplofbaren harpoen heeft gericht. Opnieuw dreunt het schot over de wateren- Volkomen juist treft het moordend wapen. Gelukkig want ook het dier is uit zijn dood strijd verlost. Eeruige oogenibiikken blijft Ihet doodeldjk ge troffen stil liggen. De eerste walvisch is ge vangen. Een wonderlijke beklemming valt van Pe ter af. 't Zwijgen aan boord wordt verbroken. Allen juichen. Allen op twee na. Ouwe Dirk glimlacht ali'een En Peter's hart trilt te zeier, dan dat hij juichen kan. 't Is waar: zij, de men-schen hebben 't ge wonnen, maar de spanning was te groot. Hij kan het niet aanzien hoe het water rondom ru; reuzendier zich rooder en rooder kleurt. Hij keert zich om, terwijl de walvisch lang zaam in de diepte wegzinkt, maar aan „de Beer" als buit vastgebonden 'door de ijzeren lijn. XXII. Peter daciit, dat de „overwonnen"' walvisch nu we, naar het moederschip ,4® Poolstei" zou worden gebracht als eerste buit. ..Nu .gaan we zeker eerst naar de Advents- baai" vroeg hij aan zijn vriend, den ouden Dirk. Maar ouwe Dirk schudde het hoofd en trok zijn mond samen alsof hij een jong meisje vi as. „Neen, j-om®3 portvaiartdler düle je bent, zoo r.<) ons gemakje doen we dat niet" „Wie kiunruen idlait -dier toch miet aan boord meenemen?" Peter had het een beetje aarzelend- gevraagd, want Ihi) vond het zelf ook ,al te gek, met zoo'-n ojutaefcnd neuzenbeeist 'aian boord rond te vane» Da ouwie be©an hartelijk tie lachen. „Wacht maar, we zetten er een mooi Bee- rer,'vlaggetje op. Dat staat aardig. Let maar eens op. We werken vijf dagen en nachten achter elkaar, jongenlief. Je zult hier h-eusch niet te veel slaap krijgen. W-e blijven aan de iaclu bezig net zoolang tot ons laatste stukje steenkool verstookt is. Maar dat laatste gruisje moet ons dan ook naar de haven brengen. Anders komeni we er niet". „Hebben' we voor vijf dagen aan boord, Dirk?' „Ja jong, en als we voor zeven dagen kon den bergen, zouden we zeven dagen en nach ten wenken met zoo min mogelijk slapen bij groepjes en als je dan in de baai komt of er heen vaart, nu dan mag je g,aan slapen net waar je moede jongenslichaam neervalt, be halve in de soepketel, want dat zou voor nie mand prettig zijn. Maar 't zou best mogelijk zijn dat je er van de slaap zelf niets van merkte". Peter hoorde gedurende hun gesprek het ijzerdraad waarmee de walvisch aan „de Beer" was bevestigd opgerold! worden om een dikken ijzeren- spil. Dit gebeurde machinaal. Gp deze wijze werd het gedoode dier opge- hescheir. De ijzeren 'kabel werd vrij langzaam opgewonden. "t Was alsof iedereen bang was dat de ka bel zou breken. „Gebeurt dat wel eens?" vroeg Peter aan zijn vriend Arie. „Nou" zei deze „dat is 't lamste wat je hebben kan. Stel je voor dat je een visch hebt gevangen), -die duizenden guldens waard is en omdat het touwtje breekt, zinkt hij onherroe pelijk naar de diepte. Dan zouden we 't arme dier ook wel in 'blijheid hebben kunnen- 1-atpn rondzwemmen". „Zeg eens eerlijk Arie, geloof jij dat die beesten veel pijn hebben?" „Ja jongen, dat is ook een van die lamste dingen, die aan deze kostwinning vast zitten. Een visch kan niet praten of schreeuwen, Maar luister eens: zoo'n harpoen is ongeveer een meter lang en' in de punt, die dus een meter diep in 't .Lichaam -dringt zit een! ont- pllofbare stof, zaddiat binnen in idiart) -wutvisschen- lichaam een groote wiond wordt geslagen/. Ook al is het beeisit niet ikiiefinzeerig, geloof maar gerust, -dat het zoo iets voelt en/ niet zuinig ook". Arie zweeg een- oogenibliik. Nu de span ning van de jacht voorbij w,as, voelde zijn goed zeemanshart weer -medelijden met het groote goede natuurdier, -dat zij dag-in, dag-uit najoegen. „Weet je w,at toch zoo wonderlijk is, Pe ter?" Dat zoo'n wialvisch niet woedend wordt en ons aanvalt Eens moet het gebeurd1 zijn. Toen keerde -de getroffen walvisch zich om en kwam in een woedende vaart op een- jacht- schip iaf. Ik verzeker je, Peter, dat de ,heele jachtboot in een paar italtem uit elkaar en opzij Dag. Er is nies viati 'terecht gekomen". Peter deed zijn best een rilling, die hij over zijn rug voelde kriebelen, te onderdrukken, maar bet lmlk-te -hietm nii-elt -hee-le-manl. D'e kabel was mtus-sehen: opgewonden. Het reuzenig/evaarte van den visch dook uit bat water naaist boord op. Nu gebeurde er iets, dat Peter nooit gedacht ■had. Een groote holle pijp werd in 't lichaam geslagen. Aan de voorzichtigheid waarmee dit verricht werd, zag Pteterl wel dat dit een zeer gevaarlijk werkje was waarbij een on voorzichtigheid alles ko-n- verknoeien. Toen het inslaan- -der pijp -geJuiki was, we-rd het doode dier opgepompt roet 'lucht, zoodat het o-p een reusachtige -opgeblazen zak be gon te gelijke re. Nu bleef het -drijven eni w.a-s de buit in veiligheid. O-uwe Dirk ha-dj het ,3eier'enivlag.get-je" in dien tijd kla-ar gemaakt: een lange speer met een roodi-wit-blauw vlaggetje -er aan en op het wit staat met -flinke letters „Beer". Met een fli-niben stoot ipllia-nitjte -die -ouwe de vlag op -het veroverde kasteel. „Zie zo-o" zei hij „dat is -die eerste, J-ongens wij hebben -de vang-st goed ingewijd. Dat w-e gelukkig mogen -zijin, g-een -ongelukken', vervol gens vrede onder elkander en zoo mogelijk «en -goede vangst!" „Dat zeg je goed en 'in de goede volgorde, ouwe" zei 'kanonnier 'Bart. ,Dat dacht ik ook" klonk op-eens de -stem van kokkie „en daarom zal ik eenls he-el net jes -onzen Dirk-oom het eerste presenteeren'" en tegelijk hield Her-man-, 'die wist hoe t' be hoorde, -aan- den ouwen zeerob -hiet groote bla-d met dampende 'koppen koffie voor. „Jie bemit nieitö-es op/gevoed" zei de Rotterdam mer. „Ik merk tot mijn vreugde dat je daa-r ten minste. oog voor /hebt. Nu, dan geef i-k den moed voor jou nog niet ih-e-elemaal op" schert ste kok Herman terug en' hij ging met h-et bla-d ro-n-d als een: volleerde hofmeester. „Je bent hier ander-s ni-et in de groote we reld" ze-i Arie en hij liet Herman zijn smoe zelige handen zien-, „Zoo" ze-i ouw-e Di-rk met een kuchje. „Kijk eens rond, jongen:, en zeg -dan -eenls of de we- re/'Jd ergens -anders ig|r-ao*t)e,r is" en -hij liet zijn oude nog tintelende oogen vol bewondering gaan ove-r de wijde -in -de zon schitteren-die zeevla-kte en naar -de glinsterende ijsmassa's -die het zonlicht vingen/ en terugkaatsten- als een blij spel v-an -reuzenkrachten. De Beer stoomde ver-der. 't Was een- prachtige tocht. Ontzag welkten/die ijsgevaart-en dreven rond. Sommige hadden di-e-p afgesmolten -of ui-teen- gesp-ro-ngeni Moven! waar-in een Lichte, blauwe schaduw als een/ geheimzinnige nevel -hing. Allerlei grillige vormen vertoonden z-e. Een leek -een kerk met spitse to-ren, andere leken oude roofburchten mot hoekige bij-gebouwen, sommige ook de-den -denken -aan een huizen groep of aen Miaiin 'öifaind met -een- eenzame visschersw-o-n.ing. P-eter en Ari/e maakten aller lei vergelijkingen1. Op groote drijvende scholten lagen allerlei diere» Zeehonden keken met hun do-m-me vette oogen verwonderd n-a-ar ,,-die Beer" maa-r zij verroerden zich niet, zelfs ni-et wanneer het schip tegen de schol aanstootte. Een enlkel-e opende dan lui en ma-chteto-os zijn ronde bek alsof hij vreeselijk gaapte. Herman slaagde er in om er een broodkorst in te werpen, 't Dier schrok, maar slokte toen liet cadeautje 'behaaglijk naa-r bïn-ne» deed zijn oogen eni mond dicht als-of hij wilde zeg- ®em: n-u vertrouw -ik j-uilie, onaar i'k maiato me ni-et zoo moe, wel te rusten. XXIII. Als een klein -eilandje .met -de Nederlanidscbë vlag err het Beier-te/oken dbeief de opgeblazen w-alvi'sch in de ijs wat-eren. Het jachtscbi-p stoomde ver-dier. Geen ster veling zou er aan d'enken deze vi-sch me-e te nemen als de zijne. D-e v-isschers vert-rouw- dien elkander. Zij hadden g-een politie noodig. 't W-a-s nog- nooit gebeurd dat een jachtboot he-t vlaggetje van een w-alvisch h-ad afgehaald cm er zijn eigen' keniteeken voor to die plaats te planten, En als het gebeurdeWel", zei ouwe D.irkzoo'n jachtboot zo-u den volgen-den dag moe-ten- vertiriekikieni, niaigefloiten en moge-gild door alle scheep-sfl-uiten uit de Adventsbaai en hij behoefde nooit meer terug te ko-mere We zou-deni hem wel gelukkig maiken/ rn-et zijn ge stolen! visch". 't W-eer bleef rustig, de zee kalm. Heel in de verte zag -de uitkijk een rookpluim. Hij vergiste zich niet en wist wel 't -onderscheid tu'sscheiij een, rookpluim en -een waterstraal. Met zijn kijker zocht hij niaar links en naar rechts, naar voren en naar a/chter, overal, maar nergens zag hij de bekende waterzuil omhoog, -spuiten. 't Was vreemd ,want alle j-achtscbepen) had den geroemd ove-r de rijke vangst. Er schenen dit zomerseizoen groote scholen walvisschen- zicli op te houden rondom de eilanden!. „Waar zou-den ze toch zitten?" riep de -uit kijk van boven nia/a-r benede» „Heb toc-h geduld ion-gen" riep ouw-e Dirk terug. Dacht je nu iheuscli dat de heele zee vol vlsschen moest zitten-? -Dan zou-den er wel miljoen maal miljoen) -moeten rondzwemmen". Bart was bezig het harpoen/kanon schoon te m-aken en opnieuw te la-den. De Rotterdammer, geholpen door Arie en Pet-er schikken' de harpoen-lijn zóó, dat ze di rect -gevierd than worden- ate '4 -moet. Allen hopen, dat de twee ontvluchte visschen in de nabijheid zulten -worden gevonden', maar ouwe Dirk gelooft er niet v-eel van. „'t Zijn maar visschen" zegt hij „en veel verstand -heb ben ze niet, maar wij, walvisch va-arde rs, heb ben ze toch -al wel- zoo wijs gemaakt, -dat ze heel goed weten dat wij hun vriendje-s n-iet zijn-". „Neen jongens", voegt hij er a-an toe, Laten- we -dat tweetal maa-r een w-eek vacantie ge ven, misschien dat ze ons in dien tijd1, verge ten hebben". Alles is -klaar om den 'strijd met -een nieuwen reus uit d-e ijszea aan te binden. Kwam er nu in-aar een opdagen. H-et wimpeltje op den d'rijvernden walvisch is niet meer te zienl, al weet -de (kapitein eni -ook de meesteu der be manning precies waar het eilandje, dat a.an „de Beer" toebehoord, zich -bevindt. Plotseling g-eeft -de uitkijk het sein. Niemand ziet iets. maar die in h-et kraaiennest zit met 'dien kijker, ziet in veel- wijd-eren kring over het zeevlak. Hij heef: schuin rechts, in de richting van een/ ijsberg -een! fo-rsche waterstraal' gezien. Weliswaar schimmig en -he-el bleek lichtend in d-e zon, m-aar zijn geoefend oog bedriegt hem niet, daa-r is een vi'sch, een groote, vol wassen walvisch. De steven w-orut gewend en opnieuw be gint ,die spanning im de harten der opvarenden De Beur stoomt miet v-oHlle kracht, want -die af stand is mi'schien wel- e-eni uu-r -gaans en d-e trilling der machine is op zulik een -afstand voor den visch onmerkbaar. Mén behoeft dus nog niet zoo heel voorzichtig >t-e zijn. Allen kij ken uit -in de ric-ht-ing waarin -de visch gesig naleerd is. Niemand ziet iets. „Hij- heeft zich vergist" -denkt Bart. Maar hij zegt het ni-et hardop, want hij mag zijn makker ni-et beleedigen. Trouwens, .de uitkijk heeft zich nii-et vergist, want ziet: daar spuit een waterstraal omhoog, n-og steeds eewige kilometers van het j-achtschip verwijderd, ma-ar toch d-uSde-lSjlk! zichtbaar voor allen, 't Roer wordt opnieuw gewend-. Nog een paar minuten kan nreni snel stoomen, -dan moet de vaart voorzichtigheidshalve, ver-rnin'der-d wo-rde» W-aar zou nu het walv-ischteeken boven water bomen? Iedere minuut schijnt een- u-u-r. H-o-ort, d-e uitkijk waarschuwt opnieuw en... ja, wéér zien allen de waterzuil, -maar alweer op een andere plaats nu vlak -bij -den ijsberg. „Hm, hm" mom-pelt Bart, want hij heeft het niet op die ijsbergen. Je kunt nooit w-eten. Als ze in onvast evenwicht zijn en d-e dreuning van het kanonschot en 't geweld van een ra- zend-slaa-nde walvisch-staart br-engen lucht en water ,in heftige ber-oering, dan kunnen die ijs- gevaarten zulke vreemde tuimeling-en- ma/ken-, dat Bart liever in 'd-e heftigste -stormen zit. Toch koerst „de Beer" -dien w-alvi-sch achter na. De „walvischkoorts" maakt blind voor aile gevaren „We l-aten ons door zoo'n wai-vischbeest niet voor den gek houden" mompelt de Rotterdam mer. P-eter zegt n-iets. Hij voelt, sterker dan een d-e-r anderen, -de spanning in zijh hart-- 'Hij heet, over de ijsbergen hooren v-ertelte» hij weet wel, d-at een -menschen/sciheepse niets betee- kent tegenover het gew-eld en de massa v-an zulk een n-atuung-evaarte. M-aar ihij voelt, dat zij alten meegesleurd worden door een -drang naar -winst en naar gevaar, door een soort van waaghalzerij waaraan niemand weerstand kan bieden. Alleen' ouwe -Dirk: -staat er kal-rn bij Hij haalt tusschen duim en voorste vingers een propje tabak uit zijn zuk en frommelt d-at in -zijn mond. -Dan -s-puwt hij 'krachtig in een gr-o-oten boo-g ove-r boord en- hij zegt hard-op: ,.'t Zal mij eens benieuw-en wie -dat is". Pe-tcr kijkt hem- verw-onderd aan. Hij be grijpt dien wonderlijken ouwe ui-et altijd'. Die spreekt soms over die-ren of 'het menschen en pver menschen alsof het -dieren zijn. 't Beangstigt Peter 'een beetje. Niemand: weet goed, waar men nu de water zuil moet verwachten. De eeiv kijkt rechts, een 'vi-erdé link-s. Ouwe Dirk kijkt -naar dien ijsberg. Hij gaai naar den kapitein em zegt „Tc Zou er toch maar een beetje vandaan -blijven" en de kapi tein doe-t wat ouw'e Dirk hem aanraadt. Juindelijlkeen nieuwe! waterkolom, aB weer -een .paa-r duizend meter verder, en- nog dichter bij 'dlert ijsberia. Eiigeimlijk vï-tk er naast, 't Dier moet er bijna onder liggen of vlak tegen- den voet. H-et is alsof hij speelt met 'het ijspaleis, ollsiof hij zich -aan idle afstotende loon 1 wil verfrissche» alsof hij probeert de kolossus omver te spuitere ,,'t Wordt niks" zegt het gezicht van de ouwe, maar zijn mond zwijgt. Alleen schudt zijn hoofdi Hij 'kijkt heel -aandachtig én scherp als hij den visch boven water ziet komen-, maar veel tijd heeft -hij niet, want plotseling duikt liet nat-glanzende -eiland op en oogen- bli-kikelijk duikt het ook -we-er onder. „Hij heeft on-s in- de gaten" mompelt hij, ma:,, de Rotterdammer zegt, „dan zou hij t-och wel verschrikter doen en heel-emaal verdwijnen". De -ouw-e antwoord niet en doet of hij niets verstaan heeft. Hij gaat naar bene-den en -komt terug met een verrekijker. „W-e zulten eens zien wie 't is", maa-r v-oorloop-ig -houdt hij den kijker 'kalm in de hamden: en kijkt vol aandacht n-aa-r den ijsberg- De Beer is er niet meer dan twee honderd vijfi-g meter van v-erwijderd en ais het gevaarte w-as gekanteld dan zou de Beer een harde en moeilijke dobber hebben- gehad om er heelhuids af te komen. (Wordt vervolgd). Eindelijk. Het was bedtijd voor kleine zus, maar wat Moeder ook deed, zingen, vertellen de jongedame verkoos niet te slapen. En als Moe der de kamer uit wilde gaan, begon ze te hui len. Moeder was doodop. Toen kwam Vader er bij. Hij zou zusje wel in slaap krijgen; hij wist raad; hij zou op de sofa gaan liggen, totdat ze sliep. Moeder kon gerust beneden gaan zitten naaien. Vader zou haar heel spoedig volgen. Zoo gezegd, zoo gedaan! Moeder ging met een opgelucht hart naar beneden. Na eenigen tijd hoorde ze zachte voetstappen op de trap; de deur van de huiskamer ging open en daar op den drempel verscheen kleine zus, in haar wit nachtponnetje, op bloote voetjes, met een triomfantelijk snuitje. „Sst, mammie", fluisterde ze met 't vingertje op haar mondje, „geen leven maken, ik heb Pappie eindelijk in slaap gekregen." Kleine Ellie mocht met Vader mee naar den dierentuin. Bij de nijlpaarden gekomen, z.ag zij een bordje, waarop stond; „Wacht u voor zS-k-x kenrollers". „O, Paatje, wat grappig", riep ze uit, „heeten deze groote dieren zakkenrollers?" De waarheid komt steeds achteraan. Drie knapen gingen na ernstig overleg, Een tocht doen op een langen weg En vraagt ge welke knapen het waren, Ik zal het u ronduit verklaren: 't Waren 'n blinde, 'n lamme, 'n naakte. Ge begrijpt, dat 't gezelschap een vreemde (indruk maakte. 't Was ook iets raars, Want zulke reizigers tezamen vindt men (schaars De blinde schoot met een musket. En mikte langdurig van onder zijn pet. Trof met een kogel In zijn vlucht een groote vogel, De lamme vloog er vlug naar toe En greep hem op, verheugd te moe. De naakte heeft terstond als ware De vogel in zijn zak gestoken! Wat of dit raadsel toch bediedt? Een grove leugen, anders niet t afge sproken, Wie met praten zijn tijd verslijt Is zijn tijd voor goed ook kwijt! In een stormnacht verbraken drie gevangenen hun boeien. Zij wilden ontvluchten, nacht en vrijheid in. „Laten wij de paarden uit den stal halen. In gestrekten draf zijn wij vóór daglicht in veilig heid". Zoo sprak de eerste gevangene. „Dank jel" viel hem de tweede in de rede. „Dank je hartelijk, Galoppeeren op vreemde paarden, 's nachts Goed om je nek te breken. Te voet, dat is veilig en zeker". „Onzin", sprak de derde. „Ik weet iets beters. We spannen de paarden voor het rijtuig. Dat is veilig en vlug tegelijkl" Dit vond echter de eerste te sukkelig en de tweede te gewaagd. Ieder bracht argumenten aan en men redetwistte tot het krieken van den dag. Toen kwam de cipier met zijn helpers en sloeg de drie opnieuw in de boeien. Groote onderscheiding. Een tien-jarig Amerikaansch meisje, Jennie Corey te Muchford ontving van den Franschen president Cornot de medaille van het Legioen van Eer. Deze onderscheiding werd haar verleend voor het redden van een trein vol passagiers, die naar de wereldtentoonstelling te Chicago reisden. Langs den spoorweg loopende, had zij bemerkt, dat de houten pijlers van een brug over een die pe kloof in brand stonden. Zij wist, dat de snel trein naar Chicago in aantocht was en dat hij zou verongelukken, als de machinist niet ge waarschuwd werd. Zonder zich lang te bedenken trok zij haar rood flanellen jurk uit en liep den trein tegemoet; zoodra deze in het zicht kwam, begon zij met haar jurk als noodsignaal te zwaaien. De machinist zag het sein, dat onveilig betee- kent en stopte. Onder de 700 passagiers, welke aldus door Jenr.ie Corey gered werden, waren ook eenige Franschen, Bij hun terugkomst in Frankrijk vertelden zij den heer Cornot de te genwoordigheid van geest van het meisje, met het gevolg, dat het flinke kjnd de medaille van het Legioen van Eer ontving. Uil Voor een h Dit nummei ONI Elk onweer v< Omdat liet nie Dreef 't onwe Des te inniger Weer aan de Klemt elk zich Dan hoop. Ons wegrukt - Van ouds rol in het ,rr w anneer dez auto geheel en 't veelbez in Artis te zi zijn rol blij v bruik. Dan diie het pa-at plaat j-e en ui kaar n-og te paard tillen gen worden, d-e -dichter 1: gen en de Troj-aaresche dan zal nog aan komen -( struikelen. komen met wanneer hij ding tot zijn jaarg-eschenl vo-e-gen, d/af niet in dien d-e t-aa-1 d-e d-arische die Velen onz kunnen ver-< dier op na t genoegen tn- zulilen in die weinigen zij paardje bezi zen en p-arti gingen is hc Want het -s- neeren zone doen, plann- te voeren, beweging t) tijd van hef Toch sch-i uit de -mode hebben het vervangen, i be-lpaard. De veirige:! prediker, di toepaste, w< weging zijn men. Wij k-e niet alleen d-ruktemaike beenen zwa dat ze in 't al hun rurn-o men d'an ei de „pas op J-a, een tei rel-d in-dend een kind oj wiel eens ee bestudeerd! zichtj-e; hij of link-s van m-a-a-r staarl den-kt niet gen-d hobbc harder. Sne sche-r zijn 1 windt hem wiegen be-d- kopje, zood ren-hij liji

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1924 | | pagina 8