RENTE-VERGOEDING Paschen. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Bloemendaal, Overveen, Aerdenhout en Vogelenzang Fotografisch Atelier tj|/^up"Cr.Houtstr.i69,Tei.3472 HAARLEMSCHE BANKVEREENIGING - BLOEMENDAAL Feuilleton» DE VADER, Raadsoverzicht. 18e JAARGANG. ZATERDAG 19 APRIL 1924 No. 16 BLOEMENDAaLSGH Uitgever: A. EIKELENBOOM, Bloemendaal. Kantoor voor Redactie en Administratie: Bloemendaalscheweg 42. - Tel. 22324. Advertentlën: 15 cent per regel, bij afname van 500 regels of meer korting. Vraag en aanbod, huur en verhuur, koop en verkoop, van 1 tot 10 regels 1.elke regel meer 10 cent. Tusscben den tekst of op een bepaalde plaats speciaal tarief. MODERNE DAMES- EN HEERENPORTRETTEN DEPOSITO, dagelijks opeischbaar 2V2 voor een maand vast prolongatiekoers. voor 3 maanden vast 4 voor een jaar vast 4V2 L- met een jaar opzegging 5 SPAARDEPOSITO (Spaarbankboekjes tot maximum f 2500.—) 4 Dit nummer bestaat uit twee bladen. DAG VAN VROEGE LENTE. O de wilde vreugd van den wind door de boomen En over de grijze, golvende hei! De wind heeft mijn hand in zijn handen genomen En nu is de wereld van hem en van mij! En verder en verder de wolken jagen, Zij schaduwen zwart boven lichte hei. Die eender stilte en stormen moet dragen, O de wereld is enkel van hen en van mij! Als ik ga met Gods zuivere, woelende winden En de storm draagt me mee naar de wachtende (hei, Dan weet ik van plichten, van boeken, noch (vrinden, Want de wereld is enkel van God en van mij. TONY DE RIDDER. (Nadruk verboden) Wij denken bij Paaschvreugde te veel aan de natuur. Het is waar: de mensch is een stuk natuur en leeft met de na tuur op, zoodra de winter voorbij is en de zomerzon weder schijnt. Maar het is even waar, wat het eenvoudige kinder vers zegt: „De fraaiste zomerzonneschijn Vervroolijkt hart noch zinnen, Wanneer wij niet vervroolijkt zijn Door 't zonnetje van binnen." Paaschvreugde is ondenkbaar voor wie niet ook innerlijk is herleefd. Dat deze innerlijke herleving hoofdzaak is, wil de godsdienstige viering van het oude natuurfeest met nadruk verkondi gen. Opstanding van de liefde uit het graf der liefdeloosheid; bevrijding uit banden van zelfzucht; verbreking van kluisters en boeien door het van God be genadigd menschenhart. De profane dichters hebben het op hun wijze de gewijde Schrift nagespro ken. Goethe's Faust, de man van de we tenschap en de natuurwetten, is door twijfelzucht tot het uiterste gekomen, maar de Paaschklokken luiden en de gif beker valt hem uit de hand. De held uit Tolstoy's roman ziet als rechter het meisje terug, dat hij in jeugdige brood dronkenheid heeft verleid en dat nu van lieverlede tot de diepste zonde vervallen is. En inplaats van 't vonnis over haar uit te spreken, gevoelt hij dat hij zelf 'n veroordeeling waard is en heel zijn leven wordt van nu af een zelfopofferend die nen der menschheid. „Opstanding" noemt Tolstoy zijn boek. „Paschen", het is ook de titel van een der aangrijpende drama's van den Noor- schen tooneeldichter Strindberg. De fa milie Heyst is verslagen en vernederd doordat de man en vader zich heeft ver grepen aan een anders goed en nu in de gevangenis zit. Elis, de zoon, moet met een Paaschverhaal door H. G. CANNEGIETER. (Nadruk verboden). „Kom jongen, doorloopenl" Verschrikt kijkt het kind omhoog en slaat de oogjes neer voor den norschen blik van zijn vader. Het was een zoo mooie bloem geweest, die het had willen plukken, toen de hand van den vader, die zijn handje omklemd hield, hem tot voortgaan dwong. Het zusje, dat aan den anderen kant Vader's hand vasthoudt, waagt het, den norschen man aan te spreken: „Vader, en mogen we nu, als we teruggaan. Paasch-eitjes koopen?" „Op Zondag koopen we geen Paasch-eitjes; dan zijn de winkels dicht." „Maar de lekkerswinkels toch niet?" „Hou je mond nu maar; je hoort nu niet aan Paasch-eitjes te denken; hier op het kerkhof." les geven den kost verdienen, maar de familietrots is in dit jonge gemoed on gerept gebleven. Terwijl buiten de natuur ontwaakt en Paaschvreugde de velden kleurt, is het in de woning van het beproefde gezin hard en zwart. Wat merken deze door leed verbitterden van de weldadige koestering der lentezon? Dan komt Lindquist, de gevreesde en gehate, omdat hij de familie in de macht heeft, wijl hij het ergst benadeeld is door het vergrijp van den vader en de grootste schuldeischer is. Lindquist kan de meubelen uit het huis voor schuld laten verkoopenhij kan de moeder we gens medeplichtigheid in hechtenis doen nemen; hij kan de spaarpenningen van Elis den zoon opeischen en hem dwingen zijn verloving te veroreken. Lindquist komt en hij wil genade voor recht laten gelden. Hij wil de schuldbrie ven verscheuren, de bewijsstukken ver nietigen, de voorspraak zijn bij het ge recht. Maar Elis, in zijn gevoel van trots en fiere eigenwaarde, wil van dezen man geen gunst aannemen. Hij wil van niemand een gunst aannemen. Hij wil geen genade, hij wil recht. Lindquist laat hem beseffen, wat „recht" beteekent. Als Lindquist zijn rechtmatige aanspraken zal laten gelden op hetgeen hem wederrechtelijk is ont nomen, zal ieder hem met den vinger nawijzen als een wreedaard, en onbarm- hartigen schurk. Hij zal zich in zijn woonplaats onmogelijk maken. Dit be wijst, dat de publieke opinie naar een anderen maatstaf meet dan naar die van het koude, werktuigelijke recht. Er bestaat blijkbaar een wet van hooger orde dan de wet van het recht. Mag Elis het ouderhuis uit elkaar doen spatten, zijn verloofde tot wanhoop brengen, zijn moeder aan de schande van het tucht huis prijsgeven, zijn eigen leven vernie tigen en bovendien het slachtoffer van zijn vader nog doemen als slachtoffer van de publieke opinie uit zijn woon plaats te wijken, alleen omdat het recht zijn loop moet hebben en hij genade als Want ze waren juist het hek van de begraaf plaats doorgegaan, en liepen nu, langs het breede grintpad, den bekenden weg van iederen Zondag ,,'s Zondags gaan we naar Moeder", vertelde het kleine meisje op school. Ze vond het ge wichtig, zoo iets vreemds te doen, wat andere kinderen niet deden. Andere kinderen hadden geen moeder, die dood was, en Lientje vond het prettig, als de andere kinderen dan stil werden en haar schuchter bekeken, omdat Lientje's moe der dood was. En ze vond het prettig, als de juffrouw haar meelijdend zachtjes streek over 't haar. Maar met Vader was 't op de wandeling niet altijd prettig. Vader kon zoo brommen, of hij zei niets, en ze mochten onderweg heel niet stoeien of grapjes maken, maar moesten recht voor zich uitkijken, zoolang ze aan Vader's hand liepen en stil zijn, om Moeder. Eindelijk zijn ze bij het graf. Er ligt een mooie, nieuwe steen met Moeder's naam er op. Ze heb ben die al zoo vaak gelezen, dat ze er niet meer naar kijken. Ze kijken naar de voorbij gangers en naar de bloemen, die deze in de hand hebben; ze kijken naar den merel, die tus- schen de struiken heen en weer wipt, ijverig in £unst niet aanvaarden wil? Lindquist zal hem een geschiedenis vertellentoen Lindquist, nu de groote, gevreesde man van de stad, als een arme jongen in den vreemde zijn brood ging zoeken, zou hij onder de eerste moeilijkheid reeds zijn bezweken, zoo niet een onbekend heer zich zijn lot had aangetrokken. En die onbekende heer wasElis' vader. Hierdoor zal Elis duidelijk worden dat Lindquist met het aanbod van zijn ge nade niet anders dan aan het hoogste recht wil voldoen. Nu vallen de zachte stralen der Paaschzon ook door de ruiten dezer be proefden, en alle hardheid smelt weg. Recht, ja er is wedervergelding der lief deloosheid, maar er is ook wedervergel ding der liefde. Hard en koud als ijs zijn de banden, waarmee menschen en volke ren elkaar in bedwang houden; ijzeren wetten, maar er bestaat een vuur, dat week maakt en murw, zoodat kluisters breken en boeien buigen. Het heilige vuur van die Zon, die op den dag der Op standing haar stralen werpt over de vel - den van dorheid en dood. De liefdezon; en bloemen ontluiken, waar niemand ze verwachtte; knoppen springen open, die men voorgoed gesloten waande. De liefdezonen de wereld wordt kleu rig en het menschenhart klopt weder vrijde liefdezonen oude schuld wordt vergeven en zonde geboet; een nieuwe lente wacht, vol beloften van goedheid en van oprechten wil; een nieuw begin nu de nevels van misverstand optrekken en de grimmige wrok smelt in het licht van den lengenden dag. De Paaschklokken luidenluistert, verbijsterde volkeren, ontwrichte gezin nen, verbitterde harten. Luistert, o luis tert toch, wat de Paaschklokken luiden: „De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertierende liefde rekent het kwaad niet uit. Zij bedekt alles, gelooft alles, hoopt alles, duldt alles." Herleven zal het hart, wederopstaan zal de wereld, zoodra deze Paaschzon het aardrijk beschijnt! C. de weer, en heftig met zijn kopje schuddend en rukkend, als hij een groote worm uit den grond trekt. Ze kijken naar de vlinders, die over het grasveld wieken en zich met toegevouwen vleu gels neerzetten op de wiegende kelk van een bloem. Het is een mooie Paaschochtend. Het is zoel en zonnig en de kerkklokken luiden in de verte. Het is zoo stil hier tusschen de steenen en strui ken, waar ze met Vader op een bank zitten vlak bij Moeder's graf. Wim slingert met de beentjes heen en weer, de bank is hem te hoog en hij vindt dit een aardig spelletje. Lientje meent ginds een bij te zien, daar boven de tulpen, maar zij durft dit niet zeggen, want Vader zit als gewoonlijk, in gedachten verzonken, stuursch, met de hand onder 't hoofd, over de graven te turen. Vader's gedachten zijn zwaar en somber. In het najaar is zijn vrouw overleden; onverwachts; ze vonden haar in de sloot achter 't huis. Ze leed aan toevallen, maar ze was ook zwaarmoedig en kort voordat ze haar vonden, hadden zij samen een woordenwisseling gehad. En de man kan de veronderstelling maar niet van zich afzetten, dat hij de schuld is geweest van haar dood. Zij trok OVERVEEN TELEFOON 956 Een merkwaardige zitting, in velerlei opzicht. Formeel zegt de Raad de gehoorzaamheid (lee* volgzaamheid) aan B. en W. op. Vroeger: B. en W. vertelden hoe het moest, en de Raad volgde (en mopperde achterna). Thans: de Raad zegt, hoe het moet, en B. en W. volgen niet, maar moeten wel (en mopperen voor en achterna). De heer Prinsenberg, volgens den veelpraten- den heer Otto de schutspatroon van B, en W. (en als zoodanig ook in de stukken opgevoerd) verklaart daarvan niets te moeten hebben. en stemt tegen De heer Hogenbirk, die (weer volgens den heer Otto) graag olie op de golven giet, in zijn rol van stuurman van de reddingsboot, en die deze rol in de eerste helft der zitting nog dap per volhoudt, treedt in de tweede helft op als zeeschuimer en hanteert de enterhaak De heer Nuyens begint met zich te ontpop pen als schildknaap van B. en W., verklaart dat het nu maar eens uit moet zijn met dat eeuwig hakken op B. en W„ en eindigt met blanco te stemmen (wat volgens het reglement van orde niet magl) 1) maar bedoelt eigenlijk tegen.... De heer Bornwater zegt ronduit, dat het voor stel van B. en W. (over het nieuwe politie bureau) een dwaasheid is De voorzitter zit voortdurend met een rood hoofd, vecht met vertwijfeling tegen den sterken stroom en zegt, dat de heer Otto niet „au fait" is, wat deze daarna eenige malen zelf herhaalt en bevestigt. De Financieele Commissie is bij B, en W. op een kopje koffie genoodigd en blijft tot het einde toe braaf B. en W. bijstaan, en nu wil de Raad in eens van deze commissie niets weten De heer v. Kessel laat frisch de oppositievlag wapperen en plaatst zijn vaandel onverschrok ken naast dat van den heer Otto, dien hij tot nu toe voor het grootste van de verschillende kwaden versleet De heer Laan ziet niet op eenige duizenden, als het er om gaat, de haan van B. en W. koning te doen kraaien, en vergeet zijn verleden, toen hij om enkele honderden met de grootste hard nekkigheid B. en W. kon bekampen De heer de Waal Malefijt voelt zich opge lucht, dat hij nu geen B. en W. meer is (en ook geen W.!) en schaart zich bij wat je noemt „de Raad" De heer Schulz komt laat en is nog niet ge heel uitgeslapen, waardoor hij niet geheel „au zich elke kleinigheid vreeselijk aan, en hij was werkelijk heel onaardig tegen haar geweest, den dag van haar dood, 't Was voor hem ook vaak heel moeilijk, ge duldig haar bittere buien te verdragen. Zij kon onredelijk boos zijn en zonder grond klagen. Soms, als zij hem tot het uiterste had gebracht en zijn opgekropt verdriet losbarstte in drift, verweet zij zichzelf, dat ze zijn leven vergalde en dat het maar beter zou zijn, zoo hij van haar was verlost. Zij had toch niets dan ellende van 't leven, dat te zwaar voor haar was. En nu, na zoo'n uitbarsting, was ze huilend het huis uit- geloopen, en ze vonden haar in de sloot. Sindsdien was zijn bestaan een voortdurende foltering geweest. Twijfel had hem gekweld over de oorzaak van haar dood. Had ze werkelijk een toeval gekregen, of had ze zichzelf.Tel kens bracht hij zich de omstandigheden voor den geest, zonder tot zekerheid te komen. O, als hij eens de schuld was! Zijn vrouw in den dood gedreven en zijn kinderen van hun moeder be roofd! Het zelfverwijt vergiftigde zijn bloed; vergalde zijn geest; verlamde zijn leven. Als een schim waarde hij rond; werktuigelijk deed hij zijn dagtaak, maar verder tobde en peinsde hij maar. Rouw en wroeging namen al zijn kracht

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1924 | | pagina 1